| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Gaarder
Jostein Gaarder presenteerde in De wereld van Sofie zijn geschiedenis van de filosofie als antwoord op initiële vragen als ‘wie ben ik?’ en ‘waar komen we vandaan?’. Die vragen beheersen ook zijn iets oudere maar later vertaalde roman Het geheim van de kaarten.
Een vader reist met zijn zoon naar Griekenland. Onderweg krijgt de zoon een klein boekje waarin verteld wordt over een onbewoond eiland, waar de schipbreukeling Frode terechtkwam. De eenzame Frode speelde vaak patience en beschouwde zijn kaarten als individuen. Het werden speelkaartdwergen ‘die onverschillig en zorgeloos als de dieren’ leefden, totdat de joker verscheen. Het verhaal van het boekje fungeert als spiegelverhaal van de realiteit en bevat heel wat voorspellingen die in de werkelijkheid gerealiseerd worden.
De vader heeft oog voor de mysteries van het leven en bespreekt met zijn zoon allerlei filosofische onderwerpen. Zo reikt hij hem de elementen van het teleologisch godsbewijs aan: ‘Ik geloof niet dat de wereld een toeval is, je zult zien dat al die myriaden sterren en sterrenstelsels een bedoeling hebben’ en ‘Ook al heeft hij geen visitekaartje achtergelaten, hij heeft wel de hele wereld achtergelaten, dat vind ik voldoende’. Daarbij zet de kaartenwereld de zoon voortdurend tot reflectie aan. Hij beseft dat de meeste mensen (in het grote patiencespel) onbewust leven zoals de kaartmensen, maar dat zijn vader zich, zoals de joker, vragen blijft stellen over de mens (en over wie de kaarten uitdeelt). Tenslotte vindt de vader in Hellas een onuitputtelijke inspiratiebron voor zijn reflecties. Hij blijft de mensen wakker schudden, zoals Socrates, de joker van het oude Athene, dat deed.
Het geheim van de kaarten is, net als De wereld van Sofie, bedoeld voor jongeren vanaf 13 jaar. Maar ook voor volwassenen die de verwondering door gewenning afgeleerd hebben, kunnen deze socratische prikkels verfrissend en verjongend werken. Voor hen zijn sommige verwijzingen misschien iets te nadrukkelijk, maar daarnaast zijn er nog heel wat niet-expliciete parallellen te ontdekken.
Gaarder noemde dit boek zijn beste werk, en dat is zeker geen commerciële slogan.
□ Jef Ector
Jostein Gaarder, Het geheim van de kaarten, Houtekiet, Antwerpen, 1995, 324 blz., ISBN 90-5240-310-4.
| |
Kierkegaard
Volgens de Nederlandse wijsgeer Bernard Delfgaauw zal Sören Kierkegaard, wellicht méér dan Kant, Hegel, Marx, Heidegger of Wittgenstein, het denken van de volgende eeuw beïnvloeden. Een reeks essays van zijn hand over deze Deense filosoof werden nu gebundeld. In de eerste plaats
| |
| |
wil de auteur enkele ‘hardnekkige misverstanden’ over Kierkegaard ontkrachten.
Volgens hem is het herwaarderen van subjectiviteit en van het concrete lichaam in zijn voelen, willen en denken bij Kierkegaard (zijn aanzet tot de existentiefilosofie) resistent aan het zo vaak geuite verwijt van individualisme. Persoonlijke betrokkenheid en zingeving zijn bij Kierkegaard geenszins synoniem van willekeur, en het is evenmin waar dat bij hem elke zin voor samenhang van de individuen in de menselijke maatschappij en in de geschiedenis, zoek zou zijn.
Blijft de open vraag waarom Kierkegaard en Marx, die allebei ‘Hegel zijn gaan openbreken’, dit op zo'n totaal verschillende wijze hebben gedaan. Kierkegaard op een ‘conservatieve’ wijze: zonder politiek bewustzijn, maar van binnenuit, betrokken, en uitgesproken concreet; Marx uiteraard op een ‘progressieve’ wijze, maar tegelijk abstract, en zonder oog voor innerlijkheid. Als gevolg van beider eenzijdigheid gaat de verhouding tussen individu en gemeenschap, en die identificeert Delfgaauw met democratie, zowel bij Marx als bij Kierkegaard de mist in. Delfgaauw speurt in deze eenzijdigheden echter ook naar complementariteit, en verwacht daarom veel van een synthese van deze twee antipoden voor de toekomst.
Tenslotte gaat de auteur ook de tot nog toe onbeantwoord gebleven vraag niet uit de weg. Zijn redenering is als volgt. Het empirische zijn is onbegrensd. Het menselijke bevattingsvermogen daarentegen is beperkt. Het (menselijke) begrip waarheid is derhalve een keuze uit al wat is. Deze initiële keuze gebeurt grotendeels onbewust, ze gaat aan het wijsgerig denken vooraf. Ze is deel van de zogenaamde grondovertuigingen van elke mens. Op dit punt zijn filosofen geen uitzondering, Marx of Kierkegaard ook niet. Deels onbewuste grondovertuigingen ontstaan in een context, in de existentiële situatie waarin de filosoof en mens leefde. Voor een antwoord op de vraag waarom deze filosoof in zijn specifieke wijze op Hegel reageerde, kunnen wij derhalve gaan zoeken in zijn biografie: Kierkegaard was welgesteld, overtuigd christen, en een polemist die veel pseudoniemen hanteerde: hij kon niet zonder schrijven, maar hij schreef zeker niet om den brode.
□ Willy Weyns
B. Delfgaauw, Kierkegaard, Pelckmans, Kapellen / Kok Agora, Kampen, 1995, 350 fr., ISBN 90-289-1819-1.
| |
Godsdienst
Verhalen over het begin
Terwijl in onze cultuur de kennis van de bijbel in razend tempo afneemt, blijken de verhalen van het begin - over schepping, paradijs, broedermoord, zondvloed en toren van Babel - echter tot de meest taaie te behoren: men vergeet ze niet gauw. Maar juist omdat ze zo bekend zijn (en blijven), denkt iedereen te weten wat er staat, en wat hun betekenis is. Er zal dan ook - letterlijk en figuurlijk - een wereld voor u opengaan, wanneer u het boek ter hand neemt dat Ellen van Wolde, hoogleraar Oude Testament in Tilburg, heeft geschreven over die verhalen uit Genesis 1-11. Op heel veel punten brengt zij een nieuwe visie op deze magnifieke verhalen van het oude Israël. Zo laat zij bijvoorbeeld zien dat de wisseling in de benamingen voor God (‘JHWH’ en ‘Elohim’) een doelbewuste rol speelt, en toont zij aan dat de uiteenlopende namen die voor de mens worden gebezigd (‘mens’, ‘man’, ‘vrouw’, ‘broer’) een prachtig patroon van relaties blootlegt, waarbij ook God en de aarde betrokken zijn. De schrijfster geeft een heel eigen, goed onderbouwde visie op het zogenaamde verhaal van de zondeval. De tekst van Genesis 2-3 gaat volgens haar over iets totaal ánders: het is een oerverhaal over het uitgroeien tot menselijke volwassenheid! Ook haar uitleg over de godenzonen in Gen. 6,1-4 is een mooi voorbeeld van haar nieuwe aanpak.
| |
| |
Uiteraard blijven er facetten on- of onderbelicht, bijvoorbeeld dat er aan het begin van het scheppingsverhaal in het Hebreeuws ook sprake kan zijn van een ‘geweldige storm’ en niet van ‘Gods geest’. Eindelijk wordt in Genesis 1,27 het Hebreeuws eens goed vertaald (‘mannelijk en vrouwelijk schiep Hij’), maar dit krijgt verder geen aandacht. Ook een toelichting op ‘verbond’ (Genesis 9) zou niet hebben misstaan.
Verder bevat het boek een groot aantal ‘verhalen over het begin’ uit niet-westerse culturen, van de Andes tot de Oeral, van IJsland tot Hawaï. Het boek wordt afgesloten met een beschouwing over hoe de natuurwetenschap over het begin vertelt (oerknal en evolutie). Een mooie publikatie, die laat zien dat nauwkeurig bijbellezen gestolde, eeuwenoude uitleg kan vervangen door nieuwe en verrassende ontdekkingen.
□ Panc Beentjes
Ellen van Wolde, Verhalen over het begin. Genesis 1-11 en andere scheppingsverhalen, Ten Have, Baarn / Westland, Schoten, 1995, 275 blz., fl. 39,90, ISBN 90-259-4596-1.
| |
Psalmen
Een verzameling gebeden zonder weerga, zo mag je het boek Psalmen zonder meer typeren. Aangezien deze poëtische teksten meer dan vijfentwintig eeuwen geleden werden geschreven, is deskundig commentaar onontbeerlijk. Onlangs is in de bekende serie Tekst en Toelichting het eerste deel gepubliceerd van een commentaar op de Psalmen, die meerdere banden zal bestrijken.
In dit eerste deel worden niet alleen Psalm 1-41 besproken, maar wordt ook een bijzonder goed leesbare algemene inleiding gegeven op het bijbelboek: de plaats van de psalmen binnen het geheel van het Oude Testament; indeling; oorsprong en datering; de veelal raadselachtige opschriften, de situatie(s) waarin de psalmen zijn ontstaan. Een bespreking van de belangrijkste theologische thema's uit het Boek der Psalmen is echter uitgesteld tot het laatste deel, een beslissing die op gespannen voet staat met de concrete uitleg van bepaalde belangrijke psalmen (o.a. Ps. 2, Ps. 8). Om dit gemis enigszins op te vangen, is wel een register op termen en instellingen opgenomen (196-198), maar dat maakt het hiaat slechts ten dele goed. De toelichting bij elke psalm is sober, soms zelfs aan de korte kant. Volkomen uit de tijd is het gebruik van de Godsnaam ‘Here’, die de onuitsprekelijke Hebreeuwse Godsnaam JHWH moet vervangen. Erg positief ben ik daarentegen over het feit dat de auteur veel aandacht heeft voor nieuwe inzichten in het Hebreeuwse werkwoordensysteem. Verschillende psalmpassages krijgen daardoor een nieuwe en aantrekkelijke dimensie.
□ Panc Beentjes
Dr. J.M. Brinkman, Psalmen I. Een praktische bijbelverklaring, (serie ‘Tekst en Toelichting’), Kok, Kampen 1995, 198 blz., fl. 40, ISBN 90-242-2215-X.
| |
De derde Jesaja
Het boek Jesaja behoort - samen met Psalmen en Deuteronomium - tot de bijbelse geschriften die het meest populair waren. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de rollen die in de woestijn van Judea bij de Dode Zee werden teruggevonden. Maar ook in het Nieuwe Testament en in de rabbijnse literatuur vormen zij de ‘top-drie’. Eigenlijk is het boek Jesaja een bibliotheek op zich. De hoofdstukken 1-39 zijn van een andere auteur en stammen uit een andere tijd dan de hoofdstukken 40-55. En alsof dit nog niet genoeg was, zijn de hoofdstukken 56-66 van weer een andere schrijver en uit een ander tijdperk afkomstig.
Dr. J.L. Koole, emeritus hoogleraar Oude Testament te Kampen, die in 1986 en 1990 een prachtige tweedelige commentaar op Jesaja 40-55 had gepubliceerd, heeft nu ook zijn uitleg van Jesaja 56-66 laten verschijnen. Het bijzondere aan dit laatstgenoemde deel is dat het opent met een fijne inleiding op héél het boek Jesaja.
| |
| |
Met kennis van zaken en een grote affiniteit met dit intrigerend profetenboek weet Koole de grote lijnen van dit belangrijke geschrift haarscherp te schetsen. Het wordt steeds duidelijker dat de drie verschillende Jesaja's niet een zomaar aaneengeplakt aantal teksten zijn, maar het eindresultaat van knappe literaire composities en theologische thematieken. Ook de uitleg van Jesaja 56-66 is bijzonder accuraat, met aandacht voor het detail, maar dan toch steeds zó dat de essentie nooit uit het oog wordt verloren. Doordat een eigen vertaling is afgedrukt, kan héél nauwkeurig de zeggingskracht van het Hebreeuwse origineel worden weergegeven en toegelicht. Kortom, een commentaar dat, samen met de gerenommeerde studies van A. Schoors (B.O.T.) en W. Beuken (P.O.T.), een geheel vormt waarop ons taalgebied echt trots mag zijn. De Lage Landen zijn echt toonaangevend waar het om het Jesaja-onderzoek gaat.
□ Panc Beentjes
Dr. J.L. Koole, Jesaja III (serie ‘Commentaar op het Oude Testament’), Kok, Kampen, 1995, 484 blz., fl. 59,50, ISBN 90-242-6463-4.
| |
Maatschappij
Dagdromen
‘Jongeren’ staan tegenwoordig in de belangstelling. Ze zijn een geliefde doelgroep voor reclame, enquêtes en wetenschappelijk onderzoek. Wie keek afgelopen najaar niet op van het krantebericht dat vele jongeren overspannen zijn en onder stress gebukt gaan? Zelf werkend tussen jongeren in de middelbare-schoolleeftijd, valt het mij vaak op hoe negatief het beeld is dat sommige ouderen van jongeren hebben. Daarom is het boek van Van Spaendonck - ik zou haast zeggen verplichte lectuur. We krijgen een inkijkje in hun dagdromen. En dat op grond van verrassend materiaal: romans waarin jongeren een hoofdrol spelen, uit het Franse taalgebied, en tekeningen die mede onder invloed van de schrijver door jongeren op school tijdens de tekenlessen zijn vervaardigd, en die stuk voor stuk prachtig zijn, blijkens de vele kleurenreprodukties ervan.
De schrijver houdt een warm pleidooi voor een veel positievere waardering van de dagdroom dan bij volwassenen meestal het geval is. Ik moet toegeven dat wij in het onderwijs graag hebben dat ze opletten en dat je van dat ‘naar buiten staren’ niets wijzer wordt. Maar daar denkt Van Spaendonck dus heel anders over. Dagdromen is wezenlijk. Niet alleen vanwege de inhoud ervan, die op zich al heel kostbaar blijkt te zijn. Maar ook vanwege de activiteit zelf: dagdromen is een uitlaatklep, een ontsnappingsmogelijkheid, juist waar jongeren het gevoel hebben zoveel te ‘moeten’. Sterker nog, in de dagdroom schuilt de ware energie van de jongere. Daar ligt zijn hart.
Een fijn boek dus. Eigenlijk alleen maar jammer dat er niet nog meer van die boeiende tekeningen in staan en dat de schrijver er zo nu en dan ‘slechts’ naar verwijst om zijn gedachtengang te illustreren. Wat mij betreft, mag hij een boek uitgeven waarin hij van de tekeningen uitgaat en uitlegt wat hij erin ziet. Want hij schrijft met grote liefde en eerbied voor jongeren.
□ Dries van den Akker
Dr. J. van Spaendonck, De verborgen tiener. Alleen zijn, dagdromen en zingeving in de jeugdjaren, Kok, Kampen, 1995, ISBN 90-242-8405-8.
| |
Cultuur
Hermeneutiek
In 1988 verscheen, van de hand van Th. de Boer en anderen, de bundel Hermeneutiek. Filosofische grondslagen van mens- en
| |
| |
cultuurwetenschappen. In dit boek ging de aandacht uit naar de theoretische en filosofische aspecten van de hermeneutiek, of interpretatieleer. Onlangs verscheen - als aanvulling op de publikatie uit 1988 - Hermeneutiek en cultuur, waarin veeleer de praktijk van de interpretatie centraal staat. ‘Het is de taak en bedoeling van deze bundel een indruk te geven van de veelvormigheid van die praktijk en van de wijze waarop in het onderzoek in de mens- en cultuurwetenschappen betekenis verstaan wordt, en om vanuit de praktijk opnieuw naar de theorie te kijken’, aldus redacteuren F. Ankersmit en H. Pott in hun inleiding (blz. 15).
Dit opzet wordt op voorbeeldige wijze verwezenlijkt in het eerste essay, waarin G. Widdershoven ingaat op de interpretatie van literaire teksten. Uitgaande van de praktijk - in dit geval: de vragen die een gedicht van Lucebert oproept - stelt hij de theoretische aspecten van de interpretatie van literatuur aan de orde. Ook in de vier essays die zijn gewijd aan de interpretatie van beeldende kunsten - M. van Nierop over de kunst in het algemeen, C. van Eck over architectuur, en R. Zwijnenberg respectievelijk R. van de Vall over schilderkunst - wordt een voorbeeld uit de praktijk als uitgangspunt genomen voor soms meer, soms minder systematische theoretische overwegingen. De bijdrage van G. Goossens en H. Pott, waarin het oeuvre van de Duitse film- en theatermaker H.-J. Syberberg centraal staat, heeft in vergelijking daarmee veeleer een algemeen essayistisch karakter. De beide essays over interpretatie in de geschiedschrijving daarentegen, van H. Motshagen respectievelijk F. Ankersmit, zijn vooral theoretische beschouwingen, waarin de praktijk van de interpretatie weinig aandacht krijgt. Motshagen bespreekt de opvattingen van de Duitse historicus Droysen; Ankersmit verdedigt zijn bekende, maar onder historici bepaald niet onomstreden opvatting dat interpretatie in de geschiedenis eerst en vooral een kwestie is van het schrijven van geschiedenis.
Al met al is Hermeneutiek en cultuur een lezenswaardige bundel, met een gevarieerde inhoud. Wel moet worden geconstateerd dat de in de inleiding geformuleerde doelstelling niet in alle essays even goed uit de verf komt. Eén opmerking nog: het is jammer dat het boek betrekkelijk veel drukfouten bevat, al is er één - ‘Geschichte Alexanders des Groben’ (sic!, blz. 69) - bepaald komisch.
□ Herman Simissen
F.R. Ankersmit, M. van Nierop & H. Pott (red.), Hermeneutiek en cultuur. Interpretatie in de kunst- en cultuurwetenschappen, Boom, Meppel, fl. 42,50, ISBN 90-5352-124-0.
| |
Wetenschap
Cyberspace
De toekomstige informatie- en communicatietechnologieën, naar dewelke door Van Bolhuis en Colom gespeurd wordt, omvatten naast cyberspace ook de multimedia, virtuele realiteit, hyperteksten (zoals bij het veelgeprezen ‘surfen’ op Internet), elektronische netwerken, CD-ROM, enz... In het voorwoord doorprikt R. Petrella, directeur van de Social Research Unit van de Europese Commissie, meteen de mythe van de rooskleurige toekomst door toedoen van cyberspace: de voorbije vijfentwintig jaar is er geen positief effect van de informatietechnologieën op de fundamentele maatschappelijke problemen merkbaar geworden, integendeel. De strijd tegen honger, armoede, kindersterfte, niet toekennen van mensenrechten, ontbossing, bodemerosie en verwoestijning in de arme ontwikkelingslanden werd erdoor niet versterkt.
Ook beide auteurs sparen hun kritische beschouwingen niet. De nieuwe technologieën hebben geen golf van informatieverspreiding veroorzaakt zoals verwacht, in tegenstelling tot wat de drukpers van Gütenberg destijds wel heeft teweeggebracht. Cyberspace gooit ons
| |
| |
wereldbeeld overhoop, ook al helpt zij ons geen sikkepit om onszelf beter te verstaan. Waar komt dan die ongelooflijke dynamiek vandaan waarmee de met de computer verbonden ‘cultuur’ als een vloedgolf de wereld overspoelt? Daar waar de westerse wereld anderzijds toch niet in staat is gebleken om de ecologische impulsen van de bevolking in een belangrijke dynamiek te vertalen. Men kan zich afvragen of de door Van Bolhuis en Colom aangehaalde remedie, het vestigen van een decentrale, niet exclusieve, grassroots ‘communication ecology’, wel een afdoende antwoord is, zolang zij zich, wars van enig holisme, beperkt tot ‘menselijke grondstoffen’ en ‘menselijk afval’. Elders nemen de auteurs geen blad voor de mond als zij ons waarschuwen: de grenzen tussen enerzijds de ‘ernstige’ cyberspace, met maatschappelijke en industriële toepassingen, en anderzijds de ‘spelcyberspace’ kunnen méér en méér gaan vervagen. Denk maar aan de beursoperaties, waar duizenden miljarden dollars gecreëerd, vernield of wereldwijd verplaatst worden in een handomdraai, vaak zonder enige menselijke tussenkomst!
Cyberspace is een bedreiging voor de democratie. Het ontbreken van een maatschappelijk debat laat een vacuüm na, waar economische actoren dankbaar gebruik van maken. Er is een schrijnend tekort aan een globale visie met ruimte voor ethische en culturele aspecten, intellectuele vermogens en wijsgerige kaders. Wat wordt als oplossing naar voren geschoven? Ja, precies: één, twee, ontelbare fora in cyberspace. Wat erop neerkomt de kwaal met méér van hetzelfde te lijf te gaan. Of de hierboven aangekaarte verruiming van de politiek-maatschappelijke visie, wil de operatie slagen, achter het computerschermpje of voorafgaandelijk moet gebeuren, blijft voorlopig in het midden.
De visie op cyberspace, die hier verdedigd wordt, is geenszins eenzijdig negatief. Is de hypertekst niet beter aangepast aan een complex wereldbeeld, waar de hedendaagse mens mee worstelt, vragen de auteurs zich af. Er wordt gespeurd naar aanknopingspunten met een pre-orthografische tijd, met het post-structuralisme, de systeemtheorie, het postmodernisme van Lyotard en het deconstructivisme van Derrida. Kan cyberspace multiculturele verdraagzaamheid bevorderen, als antidotum tegen allerhande totalitarismen? Kan de aldus bemiddelde wereldwijde samenwerking de overlevingskansen van de Homo sapiens op aarde vergroten? Op deze optimistische noot kunnen wij besluiten.
□ Willy Weyns
H. Van Bolhuis & V. Colom, Cyberspace reflections, VUB Press, Brussel, 1995, 650 fr., fl. 35,90, ISBN 90-5487-1210.
| |
Literatuur
Paardejam
De pennevruchten van Charlotte Mutsaers verhouden zich tot de doorsnee literaire oogst als paardejam tot, pakweg, pruimenjam. Ik bedoel: wie enigszins met de hedendaagse Nederlandse literatuur vertrouwd is, weet bij de lectuur van om het even welk nieuw werk meestal na enkele bladzijden wat voor vlees hij of zij in de kuip heeft. Niet bij Charlotte Mutsaers. Met elk nieuw boek - Paardejam is haar vijfde literaire publikatie - leidt ze de lezer via ongebaande wegen (vorm) een onbekend gebied van haar wonderlijke universum binnen (inhoud). Precies die spanning tussen vorm en inhoud is ook het grondthema van Mutsaers' werk. In het beste geval - haar roman Rachels rokje (1994) - benadert zij de eenheid tussen beide zelfs griezelig dicht. In onderhavige essaybundel verklaart zij dat proces aan de hand van de wordingstheorie van de Franse filosoof Gilles Deleuze, die zij haar leermeester noemt. Waarachtig schrijven is volgens Deleuze niet ‘doen alsof’ of ‘imiteren’, maar ‘worden’. Zo beschouwt Mutsaers Rachels rokje als ‘één grote dier- | |
| |
wording’. Goed voor haar, maar waar staat de lezer dan? Misschien spreekt Deleuze zich hierover uit - ik ken zijn werk niet - maar Mutsaers gaat op dit aspect niet in. Moet de lezer ‘mee-worden’? Dat lijkt de consequentie. Bij lezing van Rachels rokje heb ik mij echter op geen enkel moment dier gewaand. Desondanks heeft het boek mij erg kunnen bekoren. Er is dus wel een zekere inleving maar die gebeurt niet ongemerkt, zoals dat bij zogenaamde ontspanningsliteratuur vaak wel het geval is. Bij Mutsaers moet men ze echt laten gebeuren. Haar geschriften balanceren immers op de rand van bijna religieuze ernst en absolute flauwe kul: de minste rationele reflectie doorbreekt de betovering. Alles bij elkaar is de lectuur van Mutsaers dus een soort geloofskwestie. In
Paardejam, een essaybundel, valt dat geloven soms wat zwaarder, aangezien zij hier niet alleen schrijft (in Deleuziaanse zin) maar argumenteert en uitlegt, wat in mijn geval meer dan eens tegenspraak en zelfs irritatie opwekte. Niettemin zijn haar gedachtenkronkels onder meer over vogels, Ensor, honden, Gilliams, paarden, Ponge en kwallen, meer dan de moeite waard. Wie zich wil laten verrassen mag deze pot ‘pegasisch leesvoer’ niet ongeopend laten. Bon appétit!
□ Manu van der Aa
Charlotte Mutsaers, Paardejam, Meulenhoff, Amsterdam, 1996, 212 blz., 798 fr., ISBN 90-290-5046-2.
| |
Sneeuw draagt geen vruchten
De Nederlandse literatuur haalt de buikriem steeds strakker aan. Soberheid regeert. Wie zich toch aan overdaad bezondigt, krijgt al snel het stempel ‘Vlaams’ opgedrukt. Op de flap van haar debuutroman Sneeuw draagt geen vruchten wordt Truus Roeygens geplaatst in de ‘rijke traditie van de Vlaamse literatuur’. Ik wil er niet lyrisch over doen, maar als die Vlaamse letterkunde nog bestaat, dan mag Roeygens voor mijn part haar ambassadrice zijn. De eerste literaire vrucht van deze Brugse schrijfster intrigeert niet zozeer door het verhaal, dan wel door de beeldende kracht. Zij schrijft in een taal die uitmunt door haar plastisch en poëtisch vermogen en haar rijkdom aan symbolen. Een taal die de werkelijkheid verhult en daardoor de waarheid onthult. Een taal die peilt naar een onderstroom van verborgen verlangens en verdrongen gevoelens. Het hoofdpersonage Wamt leeft zich bovendien uit in rijmelarij en orakeltaal. Dit alles maakt het lezen van de roman bij momenten tot een moeilijk karwei. Op zichzelf geen probleem, maar er is wat fout met de dosering. Het eenvoudige verhaal over een incestueuze relatie bezwijkt bijna onder het gewicht van Truus Roeygens' ongeremde taalcreativiteit. Zij doet een onevenwicht ontstaan tussen de epische en de poëtische component. Dit brengt de lezer uit balans. Niet zonder moeite zal hij door de beelden heen de plot blijven zien.
Die plot mag er anders wel zijn. Hij is geënt op het symbolische stramien van de seizoenen en wordt geschraagd door getallensymboliek. In vier fasen van telkens ongeveer zeven jaar ontwikkelt zich de liefde van Wamt voor zijn moeder Kitty. Wanneer hij zeven is, koestert hij zijn verliefdheid als een geheim. Wanneer hij ouder wordt, neemt zijn hartstocht vaste vormen aan. Hij doet geen moeite meer om zijn gevoelens te verbergen en is ziekelijk jaloers op Marthe, de levensgezellin van Kitty. Op eenentwintigjarige leeftijd eist hij consequenties. Na een vurige liefdesscène in een klokkentoren, laat hij Kitty in de steek. Hij is achtentwintig wanneer hij haar weer opzoekt. Kitty is intussen gek geworden. Ze heeft zijn vertrek nooit kunnen verwerken en rust nu in een instelling. Wamt van zijn kant keert terug naar haar omdat zijn liefde onverminderd is. Of in beeldentaal uitgedrukt: hij keert terug naar de mandala van zijn bestaan en maakt zo de cirkel van de seizoenen rond. Enkele dagen na hun weerzien zal de winter beginnen. In de epiloog ten slotte - die als proloog in het boek is opgenomen - fantaseert Wamt hoe hij op een winterdag zijn stervende moeder draagt.
| |
| |
Dit beeld van een averechtse piëta illustreert de onvergankelijke liefde tussen moeder en zoon. Door het verband te leggen met de cirkelgang van de natuur beklemtoont Truus Roeygens dat de moeder-zoonbinding niet louter biologisch van aard is, maar welhaast mythisch van oorsprong. Een duiding in psychoanalytische zin ligt hier dus voor de hand.
Het verhaal uit Sneeuw draagt geen vruchten navertellen is de roman onrecht aandoen. Een synopsis reduceert de gebeurtenissen tot een tweedimensionaal vlak, terwijl het poëtisch-symbolische element juist de literaire meerwaarde van het boek uitmaakt. Maar die derde dimensie laat zich moeilijk vertalen. Ze openbaart zich alleen aan wie ze wil ontdekken.
□ Jos Van Thienen
Truus Roeygens, Sneeuw draagt geen vruchten, Amsterdam, Querido, 1995, 159 blz.
| |
Geschiedenis
Vilain XIIII
Vilain XIIII (1712-1777) was een verlicht politicus, econoom en sociaal hervormer, die in zijn eeuw op lokaal niveau (vooral in Aalst en Gent) en in de Oostenrijkse Nederlanden een belangrijke rol heeft gespeeld. Piet Lenders is een van zijn bewonderaars. In een nieuwe studie beschrijft hij zijn loopbaan en verdedigt hij hem systematisch tegen zijn vijanden. De auteur is zeer vertrouwd met de geschiedenis van de achttiende eeuw, maar slaagt er niet echt in het kluwen van plaatselijke en algemene staatkundige, juridische en andere instituties voor de leek duidelijk te maken. Daardoor wordt de lectuur soms een moeizame aangelegenheid. Voor ons is Vilain XIIII nog interessant als een produkt van het Ancien Régime dat geloofde in de ideeën van de Verlichting, en consequent in het oude systeem macht probeerde te verwerven om deze ideeën te realiseren; het was een dubbele tweezijdigheid die leidde tot een woelig leven met ups and downs. Hij laat nog sporen na als hervormer van het gevangenissysteem, maar hij stierf te vroeg om de doorbraak van de Verlichting via Jozef II en (op een veel radicalere manier) de Franse Revolutie mee te maken.
Piet Lenders heeft met dit boek een daad van historische rechtvaardigheid gesteld.
□ Jaak De Maere
Piet Lenders, Vilain XIIII, Davidsfonds, Leuven, 128 blz., 695 fr., ISBN 90-6152-906-9.
| |
Vervalsingen
‘Hoe is het gesteld met de deontologie van de historicus?’, vraagt Fernand Vanhemelryck zich af op pagina 15 van Geschiedenis als verborgen verleidster. Zijn antwoord is niet bemoedigend: ‘In alle tijden hebben historici hun diensten aangeboden aan de heersende regimes’ (blz. 31). In een ver verleden werd dat niet eens als probleem ervaren, maar sinds de geschiedenis zich als wetenschap heeft geëmancipeerd, gelden ernstiger normen. De auteur toont dat de ‘valse’ geschiedschrijving nochtans welig tiert: historiografie in dienst van een godsdienst, van een (bestaande of nog te vormen) natie, van een ideologie of een bedrijf. Ook onze tijd toont voldoende voorbeelden. Ter illustratie gaat hij wat grondiger in op de Vlaamse en Belgische, de marxistische en nazistische, de katholieke en protestantse historici, en hij spaart geen heilige huisjes.
Vanhemelryck erkent dat het probleem van de objectiviteit en de juiste ethische ingesteldheid van de historicus niet eenvoudig is, maar de sprong naar de vervalsingen die hij beschrijft, is dan toch wel erg groot. Hij gebruikt zijn betoog ook als een pleidooi voor meer (degelijk) geschiedenisonderwijs (blz. 97): ook die sprong is dan weer wat merkwaardig, want de beschreven vervalsingen hebben ook plaats gevonden in tijden met veel, en
| |
| |
soms ook ‘goed’ geschiedenisonderwijs. Daardoor wordt het geheel uiteindelijk wat tegenstrijdig, want ook de auteur wil met zijn boekje een maatschappelijk doel bereiken; en het is ook een beetje overbodig, omdat de voorbeelden vrij algemeen bekend zijn en veroordeeld worden.
Wat blijft er over? M.i. een interessante introductie in de valkuilen van de geschiedschrijving voor diegenen die steeds weer bereid zijn erin te vallen. Maar juist zij zullen ook wel ziende blind blijven.
□ Jaak De Maere
Fernand Vanhemelryck, Geschiedenis als verborgen verleidster, Davidsfonds, Leuven, 1995, 100 blz., ISBN 90-6152-9085.
|
|