| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Bolland
G.J.P.J. Bolland was Nederlands meest geruchtmakende filosoof van deze eeuw. Hij trok schare bewonderaars naar zijn colleges, en riep een even grote schare critici tegen zich in het harnas. De laatsten hebben het uiteindelijk gewonnen. Hoewel er tot vandaag nog ‘Bollandisten’ te vinden zijn, zijn zijn werken allang in de antiquariaten verstoft.
Bolland, wiens hoogtijdagen vielen in het laatste decennium van de vorige en de eerste twee van deze eeuw, paste goed in zijn tijd. Het was een periode van rusteloze zoekers naar het hogere en diepere, en daarmee wist Bolland met zijn geheel eigen vorm van Hegelianisme goed raad. Even goed bewoog hij zich in de polemiek, die hij met een ongeëvenaarde verbale gewelddadigheid beoefende: tegen vrijmetselaars en theosofen, tegen de democratie en de vrouwenemancipatie, tegen de katholieken en het kerkelijke christendom in het algemeen.
Het was een gouden greep van Willem Otterspeer - directeur van het Leidse universiteitsmuseum en auteur van een geschiedenis van diezelfde universiteit - een biografie van Bolland te schrijven. Tenslotte was hij ook aan deze universiteit, tegen alle verwachting in, als autodidact met alleen een HBS-bevoegdheid op zak, in 1896 tot hoogleraar filosofie benoemd. Rond Bolland balde zich bovendien de geest van een definitief vervlogen tijd samen, even vreemd en exotisch als intrigerend en onheilszwanger.
Otterspeer heeft die kansen maar half gegrepen. Hij weet fraaie portretten neer te zetten en kan het beschreven tijdsgewricht soms in trefzekere zinnen vatten, waarbij hij de ironie niet schuwt, integendeel. En daar gaat het tegelijk ook mis met dit boek. Otterspeer slaagt er niet in Bolland ook maar één moment als denker en maar nauwelijks als persoon serieus te nemen. Hij blijft geamuseerd op een afstand en tekent met een zekere superioriteit het wel en wee op van deze onmogelijke man in zijn vreemde tijd, zonder zich af te vragen waar Bolland het over hebben kon.
Voor Otterspeer was Bolland de typische autodidact die zich op elk vlak wil doen gelden, en niets meer. Wat hem voor zijn tijdgenoten tot zo'n aantrekkelijk denker maakte, blijft dan ook nogal raadselachtig, of het moest zijn dat zij net zo verknipt waren als Bolland zelf. Voor een raillerend artikel, waarvan er vele over Bolland geschreven zijn en waaraan Otterspeer zijn stijl ontleent, is zo'n gniffelende benadering heel effectief. Voor een biografie wordt ze al snel even vermoeiend als onbevredigend.
□ Ger Groot
Willem Otterspeer, Bolland, Bert Bakker, Amsterdam, 1995, 633 blz., fl 75.
| |
| |
| |
Charles Taylor
Philosophical Arguments, het meest recente boek van de Canadese filosoof Charles Taylor, is een selectie van essays die hij de laatste tien jaar geschreven heeft. Ze worden rond drie thema's gegroepeerd. Eerst komt de epistemologie in de moderne filosofie aan bod. Taylor zet zich af tegen de moderne (Descartes, empiristen), maar evenzeer postmoderne (Quine, Derrida) opvatting dat we eerst tot een heldere, onbetwijfelbare kennistheorie moeten komen vooraleer andere wijsgerige vragen aan te vatten: ‘I believe this to be a terrible and fateful illusion. It assumes wrongly that we get to the bottom of what knowledge is, without drawing on our never-fully-articulable understanding of human life and experience. There is a temptation here to a kind of self-possessing clarity, to which our modern culture has been almost endlessly susceptible’ (blz. vii-viii).
Een tweede reeks essays draait rond de vraag naar het wezen van de taal. Taylor concentreert zich hier vooral op de controverse tussen een instrumentele taalopvatting (Hobbes, Locke, Condillac) en een constitutieve, ‘romantische’ taalopvatting (Hamann-Herder). In de derde en laatste reeks zoekt Taylor naar een omschrijving van de politieke cultuur van de moderniteit. Om onze hedendaagse politieke cultuur te begrijpen, om de instituties en praktijken van de hedendaagse samenleving te beoordelen, moeten we eerst nagaan welke veranderingen ze mogelijk hebben gemaakt. Een van de hier opgenomen essays is het bekende ‘The Politics of Recognition’ (zie voor een recensie-artikel, F. Albers, ‘Over multiculturalisme en liberalisme’, in Streven, maart 1995, blz. 195-203). En voor wie geïnteresseerd is in de bekende controverse tussen communitaristen en liberalisten is het essay ‘Cross-Purposes: The Liberal-Communitarian Debate’ een aanrader.
Ondanks deze opdeling vormt Philosophical Arguments een sterk geheel. Taylor laat voortdurend zien hoe de drie themata onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden: elke taalopvatting stoelt op een epistemologische stellingname en beide genereren op hun beurt modellen van samenlevingsvormen. In die zin kan je vooral de laatste vijf essays over politieke filosofie lezen als ‘additional chapters to my Sources of the Self’ (blz. xi).
Zoals zijn opus magnum, Sources of the Self, is Philosophical Arguments van een uitzonderlijke helderheid. Taylor is niet alleen een genuanceerd denker, maar ook een uitstekend stilist. Het is bijna zijn waarmerk geworden om ingewikkelde, technische problemen (bijvoorbeeld essay 2: ‘The Validity of Transcendental Arguments’) op een overzichtelijke, bedrieglijk vlot leesbare manier in kaart te brengen. Vanuit diverse invalshoeken maar altijd tegen de achtergrond van een historische context, belicht Taylor op een voor mij meesterlijke manier de complexe en concrete problemen van de huidige samenleving.
□ Guido Vanheeswijck
Charles Taylor, Sources of the Self. The Making of the Modern Identity, Cambridge University Press, Cambridge, paperback edition, 1992, 601 blz., 1236 fr., ISBN 0-521-42949-8.
Charles Taylor, Philosophical Arguments, Harvard University Press, Cambridge, 1995, 318 blz., 1320 fr., ISBN 0-674-66476-0.
| |
De Crescenzo over ‘panta rhei’
Tijdens een studiereis naar Pompeji werd de jonge De Crescenzo gefascineerd door een restaurateur die scherven van een vaas in elkaar trachtte te passen. Vijftig jaar later doet hij iets gelijkaardigs met de overgeleverde losse fragmenten van de filosoof Heraclitus. Hij laat het de filosoof o.m. hebben over het ‘panta rhei’, de ‘logos’ en de ‘Eros’, maar ook over de betrekkingen tussen fascisme en communisme in Italië en over de Club Med in de buurt van zijn geboortestad Ephese. Hij behandelt bondig de kern van Heraclitus' filosofie, maar laat de filosoof ook direct aan het woord in een gefingeerde autobiografie op een zogezegd recent ontdekte papy- | |
| |
rus. Hij ontmoet hem in een droom, neemt interviews van hem af en laat hem met andere filosofen debatteren in een talkshow.
De Crescenzo heeft een luchtig, vlot en grappig boekje bijeengeschreven. Met milde spot observeert hij de hautaine eigenzinnigheid van filosofen en het optreden van politici. Soms heeft hij grappige en originele vondsten, zoals wanneer Heraclitus euforisch wordt bij het zien van een motor die iets vloeibaars eerst in Vuur en dan in Worden (beweging) omzet. Hij fundeert de opgenomen visies vaak met verwijzingen naar de 129 fragmenten die in het laatste hoofdstuk opgenomen zijn. Toch laat hij zijn creativiteit daardoor niet beperken: de uiteenzettingen over politiek links en rechts en over de eros bevatten geen enkel citaat dat rechtstreeks met het onderwerp te maken heeft. Hij laat zich dan inspireren door een algemeen filosofische houding (die evengoed die van Socrates of die van Diogenes kon zijn). Ook gaat hij niet erg secuur te werk bij de integratie van de fragmenten; hij verbindt b.v. een algemene stelling expliciet met de ‘logos’ of, omgekeerd, veralgemeent een uitspraak die oorspronkelijk enkel op de ‘logos’ betrekking had (blz. 62-63). Bij de vertaling van Heraclitus' fragmenten (in het laatste hoofdstuk) geeft hij erg persoonlijke verklaringen en illustraties (ontleend aan fysica, literatuur, actualiteit en dagelijkse leven); soms zijn die origineel, soms ook banaal.
Wie na deze prettige en vlotte kennismaking dieper op Heraclitus' filosofie wil ingaan, kan terecht bij specialisten als J. Mansfeld (Heraclitus. Fragmenten, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1987) en C. Verhoeven (Heraclitus. Spreuken, Ambo, 1993). Ook zij hebben een soort restauratiewerk op de overgeleverde losse fragmenten uitgevoerd. Mansfeld heeft de fragmenten logisch geordend en voorzien van commentaar, die meer ad rem en wetenschappelijk is dan die van De Crescenzo. Verhoeven presenteert de fragmenten in los verband, maar neemt ze nadien weer op in twintig essays. Beide uitgaven hebben ook de Griekse bronteksten opgenomen en geven een genuanceerder beeld van de filosoof en zijn leer. Zo betekent de populaire spreuk ‘panta rhei’ - die eigenlijk op Plato teruggaat - volgens Verhoeven ook dat de menselijke geest geen greep krijgt op de natuur in evolutie, terwijl ze volgens Mansfeld (die aanneemt dat de continue verandering een vaste én begrijpelijke structuur vertoont) uitdrukt dat het individuele menselijke bestaan (van geboorte tot dood) niet de permanentie kent van de kosmische kringloop (met herhalingen van geboorte en dood). Deze laatste verklaring staat dan weer dicht bij de opvatting van De Crescenzo die in zijn eerste hoofdstuk de titel van zijn boek met een flitsend overzicht van zijn leven illustreert.
□ Jef Ector
Luciano De Crescenzo, Panta rhei. Over de oorsprong van de filosofie, Bert Bakker, Amsterdam, 1995, 175 blz., ISBN 90-351-1557-0.
| |
Godsdienst
Katholieken in de moderne tijd
Bijna honderd jaar lang was het katholicisme in Nederland bijzonder succesvol als sociale beweging, maar halverwege deze eeuw begint het hechte bouwwerk van organisaties en verbanden te verdwijnen. In de jaren zestig en zeventig kan men spreken van een ‘val van het katholicisme’. Maar ook na die val bestaat de katholieke kerk voort, bestaan er katholieken en bestaan er katholieke organisaties. In een heel nieuwe context proberen individuen en groepen hun bestaan vorm te geven met behulp van wat zij uit de katholieke traditie hebben geërfd.
In een boek dat ontstaan is binnen de Acht Mei Beweging, het forum van katholieke organisaties voor vernieuwing in kerk en samenleving, presenteren veertien auteurs hoe zij de katholieke traditie zien en hanteren. Hun verhalen lopen sterk
| |
| |
uiteen, maar wat hen verenigt is het inzicht dat de levenssituatie van mensen hier en nu de plaats is waar de traditie haar zinvolheid moet laten zien. De auteurs pleiten voor een onbevangen discussie over zaken als pastoraat en liturgie, medische zorg en lichamelijkheid, feminisme, verdeling van arbeid, enz. Een bundel die ik van harte ter lezing aanbeveel.
□ Panc Beentjes
Erik Borgman, Bert van Dijk & Theo Salemink (red.), Katholieken in de moderne tijd. Een onderzoek door de Acht Mei Beweging, De Horstink, Zoetermeer, 1995, 235 blz., fl. 39,90, ISBN 90-6184-379-0.
| |
Verklaring van de hebreeuwse bijbel
Ons taalgebied is sinds kort een nieuwe commentaarserie op het Oude Testament rijker. Uitgangspunt is de benadering van de tekst in zijn eindvorm. Er wordt dus veel aandacht besteed aan de literaire technieken, aan de opbouw en ontwikkeling van het verhaal, aan de theologische relevantie van de passages. Verfrissend is ook dat alleen naar literatuur wordt verwezen die toegankelijk is; allerlei zeer gedetailleerde en in absoluut ontoegankelijke vaktaal geschreven publikaties worden niet opgenomen in de literatuurlijst die na elke paragraaf is opgenomen.
Het eerste deel in deze nieuwe serie is een leeshulp bij de eerste helft van het boek Genesis (1-25). In gemiddeld zes à acht bladzijden wordt elke literaire verteleenheid - die bijna nooit samenvalt met de bestaande hoofdstukindeling uit onze bijbel - van deskundig commentaar voorzien. Veel aandacht wordt besteed aan de opbouw van de betreffende tekst; deze blijkt namelijk van wezenlijk belang voor de inhoud van het vertelde. Wanneer we de formule van dit eerste deel vergelijken met andere commentaren die in ons taalgebied verschijnen, dan haalt deze ‘Verklaring’ absoluut de eerste prijs voor leesbaarheid, functioneel gebruik van Hebreeuwse woorden (altijd in getranscribeerde vorm!) en overzichtelijkheid. Komende delen zullen moeten uitwijzen of deze typering stand kan houden. Een reeks die met name geschikt lijkt voor leerhuizen, catechese en prediking.
□ Panc Beentjes
Dr. H. Jagersma, Genesis 1:1-25:11, (in de serie: Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel), Callenbach, Nijkerk, 1995, 288 blz., fl. 44,90., ISBN 90-266-0363-0.
| |
Deuteronomium
Waar het om de bestudering van het boek Deuteronomium gaat, alsmede om de bijbelse literatuur die door dit belangrijke bijbelboek is beïnvloed (o.a. 1-2 Koningen, Jeremia), zul je altijd de naam van Norbert Lohfink tegenkomen. Samen met Georg Braulik uit Wenen is hij waarschijnlijk de meest voraanstaande én meest produktieve geleerde. Met zijn meesterlijke dissertatie Das Hauptgebot (1963) over Deuteronomium 5-11 heeft hij voorgoed aangetoond dat dit bijbelboek een doorwrocht retorisch-theologisch meesterwerk is.
Naast de nodige monografieën heeft Lohfink een ongekend aantal artikelen over dit fascinerende boek Deuteronomium gepubliceerd. Vanaf 1990 werden ze in een aantal verzamelbanden beter toegankelijk gemaakt. Onlangs is het derde deel verschenen, dat opstellen bevat uit de jaren 1987-1995. Met name de eerste paragraaf uit dit meest recente deel mag men niet missen. Daarin informeert Lohfink namelijk over de laatste stand van zaken: hoe kijkt men in het nieuwste Pentateuchonderzoek tegen Deuteronomium aan. Hij stelt vervolgens de uitdagende vraag of er ooit een deuteronomistische beweging is geweest. Hij meent goede gronden te kunnen aanvoeren om de vraag ontkennend te beantwoorden.
Uiteraard gaat hij meermalen in op het beroemde verhaal in 2 Kon. 22-23, waar aan koning Josia de vondst van ‘het boek van de Torah’ wordt gemeld, een document dat door veel bijbelgeleerden wordt geïdentificeerd met (een deel van) Deuteronomium. Daarna volgen enkele
| |
| |
woordstudies over Deuteronomium, altijd een héél sterke kant van Lohfink. Een prachtig boek dus, dat door zijn registers ook bijzonder goed als naslagwerk te gebruiken is. De twee eerdere delen verschenen als Band 8 (1990) en Band 12 (1991) in dezelfde serie.
□ Panc Beentjes
Norbert Lohfink, Studien zum Deuteronomium und zur deuteronomistischen Literatur III (in de serie: Stuttgarter Biblische Aufsatzbände, deel 20), Verlag Katholisches Bibelwerk, Stuttgart, 1995, 303 blz., DM 79, ISBN 3-460-06201-0.
| |
Jona
In de onlangs gestarte serie ‘Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel’, die met name aandacht wil schenken aan de literaire technieken, de literaire vormen en de theologische relevantie van de oudtestamentische boeken die tot de Hebreeuwse bijbel behoren, is als tweede publikatie een commentaar op het intrigerende boek Jona verschenen.
Dr. Karel Deurloo, hoogleraar Oude Testament aan de Universiteit van Amsterdam, heeft het in zich om op pakkende wijze de problematiek, de literaire (eigen)aardigheden en de theologische reikwijdte van dit buitenbeentje in de collectie profetenboeken van commentaar te voorzien. De uitleg is mede daarom zo geslaagd, omdat de auteur niet alleen laat zien hoe dit kleine bijbelboek kunstig gecomponeerd is, maar ook hoe er vele echo's uit andere bijbelboeken in verwerkt zijn. Met name de rol van het boek Psalmen springt daarbij in het oog. Hoewel het genre ‘bijbelcommentaar’ er doorgaans niet om bekend staat, is dit een uiterst leesbare publikatie, een aanwinst voor de nieuwe serie.
□ Panc Beentjes
Dr. K.A. Deurloo, Jona, (in de serie: Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel), Callenbach, Baarn, 1995, 106 blz., fl. 29,50, ISBN 90-266-0365-7.
| |
Maatschappij
Bange blanke man
Herman Corijn bundelde de referaten van een colloquium, georganiseerd door het UNESCO-centrum Vlaanderen in het raam van Antwerpen '93. Dit initiatief was ingegeven door een verontrusting over opnieuw opkomende fascistoïde nationalismen, racisme en etnische zuiveringen.
Els Witte, Dirk Voorhoof, Patrick Stouthuysen, Roger Burggraeve, Alain Finkielkraut, Godfried kardinaal Danneels, Koen Raes, Ronald Commers, Joris Duytschaever, Rik Pinxten en Eugeen Roosens leveren elk een hoofdstuk. In dit korte bestek alle stuk voor stuk boeiende bijdragen bespreken is niet mogelijk, en er enkele uitpikken zou de overige onrecht doen. Rest ons alleen nog de mogelijkheid de behandelde thematiek kort aan te stippen.
Een aantal auteurs situeren hun inbreng onverbloemd in de Vlaamse context van de jaren negentig. Zo wordt de verhouding tussen politiek en media onder de loep genomen: is de antiracismewet een inbreuk op de persvrijheid? Bedreigt het nationaal-populisme de democratie? Sommigen confronteren Vlaamse toestanden met recente ontwikkelingen elders ter wereld, het zij in Schotland, Japan of ex-Joegoslavië.
Als enige buitenlandse gast op dit colloquium ontvouwt Finkielkraut een apologie van de grenzen, de erkenning van de eigen eindigheid, als een noodzakelijke voorwaarde om de zo broodnodige verdraagzaamheid te kunnen opbrengen voor wie buiten die grenzen valt, wie anders is, voor andere volkeren. Deze houding staat duidelijk in contrast met de grenzeloosheid van onze door de techniek bekabelde planeet.
Verschillende meer filosofisch ingestelde auteurs wijzen op de onontkoombare noodzaak van een behendig schipperen tussen de uitersten van een absolutistisch universalisme en een al even absolu- | |
| |
tistisch relativisme. Een zekere mate van narcistisch nationalisme is een voorwaarde voor de ontplooiing van de eigen identiteit. Spinoza komt méér dan eens om de hoek kijken. Maar omgekeerd is er ook geen interculturele interactie, dus geen cultuurdynamiek, zonder universele mensenrechten die garant staan voor geweldloosheid en wederzijds respect.
Universalisme en cultuurrelativisme staan dialectisch op elkaar betrokken. Om deze toverformule in de praktijk om te zetten, kunnen we allicht veel leren van de rechtspleging. Zo zien we hoe de filosofie hints voor het praktische handelen lijkt op te leveren, ook al liggen de concrete aanwijzingen blijkbaar besloten in andere disciplines: in de diplomatie als het gaat om interculturele onderhandelingen, of in de juridische sfeer als het de verzoening van eenheid en verscheidenheid betreft. Wie zou hierna nog het nut van de wijsbegeerte voor het benaderen van actuele problemen in twijfel trekken?
□ Willy Weyns
Herman Corijn, Van wereldburger tot ‘bange blanke man’, VUB Press, Brussel, 1994, 190 blz., 550 fr., ISBN 90-5487-060-5.
| |
De ex-communistische landen
In een boek voor de Actueel-reeks van het Davidsfonds heeft Katlijn Malfliet de vrijwel onmogelijke opdracht aanvaard om de krachtlijnen te schetsen van de ontwikkelingen in het vroegere Oostblok. Vrijwel onmogelijk, omdat de verschillen van land tot land zeer groot zijn (en die landen trouwens nog lang niet vastliggen) en de stormachtige ontwikkelingen beslist nog niet zijn afgerond.
De auteur beschrijft uitvoerig de overgang van het - streng veroordeelde - communisme naar de democratie en de vrije-markteconomie; deze overgang is halfslachtig, want de totale politieke en economische ommekeer wordt grotendeels gedragen door vroegere tenoren (de profiteurs van toen zijn de profiteurs van nu...). Ze schetst het democratiseringsproces, dat niet altijd van harte gesteund wordt door grote delen van de elite en de massa, die zijn gevormd in het oude systeem en dikwijls andere (materiele, nationalistische) prioriteiten hebben; democratisering lijkt soms zelfs een hinderpaal voor economische ontplooiing. De economie is zonder overgang omgeslagen van het ene (collectivistische) uiterste in het (geprivatiseerde) andere, met sociale afbraak en maffiatoestanden tot gevolg: de enthousiaste ‘liberale’ economen à la Sachs hebben intussen - maar te laat - hun vergissing ingezien. Deze misbruiken kunnen zich ongeremd ontwikkelen, omdat er nog geen andere kaders zijn die correcties aanbrengen; vooral de rechtspraak blijft zoeken en tasten.
Tenslotte krijgt rijke broer West-Europa nogal wat vegen uit de pan: wij doen niet wat we kunnen en stellen ons tweeslachtig op.
Katlijn Malfliet presenteert ons hier met een imponerende kennis van zaken een rijke, maar onverteerde schotel met oneindig veel gegevens maar met weinig samenhang. Dat laatste is niet haar schuld: voor een synthese is het gewoon nog te vroeg. Het resultaat is een nuttige tussenstand van zaken, die noodgedwongen meer journalistiek-impressionistisch is uitgevallen dan de auteur had gewild.
□ Jaak De Maere
K. Malfliet, De ex-communistische landen. Nieuwe spelregels, Davidsfonds, Leuven, 1995, 186 blz., ISBN 90-6152-896-8.
| |
Kunst
Vermeer en zijn milieu
Dit jaar staat in het teken van Vermeer. Met o.a. een overzichtstentoonstelling van
| |
| |
zijn werk in Den Haag. Voor u er heen gaat, verdient het aanbeveling Montias' boek te lezen.
Van 1975 tot 1988 stroopte hij de archieven in de Hollandse steden af om de meest minuscule sporen van Vermeer en zijn familie terug te vinden. Het moet gezegd: het resultaat is verbluffend, zoveel documenten dat er aan het licht zijn gekomen. En waar ze ons zoal inzage in geven! Soms met verrassende gevolgen. Zo blijkt de tekst op de gedenksteen in het voormalige woonhuis van Vermeers vader aan de Markt te Delft niet geheel juist: hij werd niet daar geboren, maar in het huis dat tegenover de achterkant lag aan de Voldersgracht en waarvan laatst iemand met goede argumenten opperde dat daar dan ook zijn beroemde Straatje moet worden gesitueerd; wat nog aan waarschijnlijkheid wint als waar is wat van hem gezegd wordt: dat hij schilderde wat hem lief was.
Terug naar Montias' boek. De schrijver waarschuwt in zijn inleiding dat zijn aanpak natuurlijk eenzijdig is. Wij krijgen alleen maar inzage in Vermeers omstandigheden, in zoverre ze terug te vinden zijn in archiefstukken en dan met name notariële acten. Stel je voor, dat genealogische nakomelingen over een paar honderd jaar een historisch betrouwbaar beeld van je menen te kunnen samenstellen, met als enige bron de notariële acten waar jouw naam of die van je familieleden op voorkomt!
Montias is op zijn best, als hij de documenten presenteert en toelicht. Bijna smeuïg wordt ons een kijkje gegund in de keuken van de familie Vermeer. Zo nu en dan wordt er een verband gelegd tussen deze historische vondsten enerzijds en mensen en voorwerpen op Vermeers schilderijen anderzijds. Al moet mij van het hart dat dit laatste wat willekeurig gebeurt. Zou een samenvattend hoofdstuk over historische gegevens en geschilderde afbeeldingen niet op zijn plaats zijn geweest? Nu horen we soms iets over een muziekinstrument, wat meubels, een meisje, maar als je alles wil terugzoeken, is het onvindbaar, want verspreid over vele hoofdstukken. Dat geldt ook voor de interpretaties van schilderijen die hier en daar worden gegeven, terwijl het niet duidelijk is wat deze of gene opmerking toevoegt, bijvoorbeeld over de vrouw die een kaart van de Nederlanden op de achterwand van een schilderij precies verdeelt in Noord en Zuid. Alles samen, zou zijn boek de titel hebben kunnen dragen ‘Opkomst, bloei en ondergang van een Hollandse familie in de 16e en 17e eeuw’. En wat voor de familie geldt, lijkt ook op te gaan voor de stad Delft, en voor het gewest Holland. Het leuke van dit boek is dat dit alles nu wordt gestoffeerd met talrijke gegevens, anekdotes en schandaaltjes uit de persoonlijke levenssfeer van concrete mensen. Des te fascinerender, als na lezing van dit boek het geheim van Vermeer eerder nog groter en onaantastbaarder lijkt geworden. Zijn talent wordt door niets verklaard, zijn persoon blijft een mysterie, zijn sociale contacten eveneens.
Juist door al deze kwaliteiten vallen de gebreken van het boek des te meer op. Zodra Montias een historische periode in korte trekken wil samenvatten, wordt hij vaag en sluipen er vergissingen in zijn werk. Dat blijkt - om slechts één voorbeeld te noemen - als het gaat over Vermeers contact met de jezuïeten. Zo suggereert de schrijver dat de jezuïeten pas in 1621 paters naar de steden in Holland zonden, zoals Delft en Gouda. In feite waren er vanaf 1592 jezuïeten werkzaam in meerdere steden. Zo gaat de statie van Gouda terug op 1612 en vestigde zich de eerste jezuïet te Delft al in 1592; hij nam energiek de pastorale zorg van Holland en Zeeland ter hand. In 1611 komt er een tweede; hij zal rond 1619 het huis kopen, waarvan Vermeer later de buurman zal zijn. De argumentatie waaruit de invloed van de jezuïeten moet blijken, is wat mij betreft uiterst dun, hooguit vind je op zijn schilderijen een aantal katholieke elementen. Neem het schilderij over de H. Praxedes. Volgens Montias werd zij bijzonder door de jezuïeten vereerd. Helaas geeft de auteur hier geen bronvermelding. En waarom waren er ‘maar’ twee schuilker- | |
| |
ken in Delft? Dan ziet de schrijver gemakshalve over het hoofd dat hier en daar op de zolder van een brouwerij binnen de stad en daarbuiten in sommige boerderijen ook een ‘kerkmogelijkheid’ was ingericht. Aan de schuilkerk van de wereldheren was niet een begijnhof verbonden, maar zij lag op het voormalige begijnhof, de enige plek waar de katholieke pastoor binnenshuis aan zielzorg mocht doen. Hier moeten we constateren dat Montias de ingewikkelde geschiedenis van de Reformatie en de gevolgen ervan in een tijd als die van Vermeer te weinig beheerst. Het lijkt erop dat hij vooral in de modernere bronnen geen inzage heeft gehad.
Om kort te gaan, een boek vol interessante wetenswaardigheden over Vermeers familie en de tijd waarin hij leefde. Wanneer je straks zijn schilderijen gaat bewonderen, zullen vele dingen je bekend voorkomen. Maar het geheel wekt de indruk afgerond te zijn, voordat het goed en wel gerijpt was. In de Nederlandse editie werden vele archiefstukken letterlijk afgedrukt: niet alleen een heidens karwei, maar ook een schat aan informatie.
□ Dries van den Akker
John Michael Montias, Vermeer en zijn milieu, de Prom, Baarn, 1993, ISBN 90-6801228-2.
| |
De bijbel aan de wand
U kent ze ongetwijfeld: wandtegels met bijbelse voorstellingen. Wat veel minder bekend zal zijn, is dat tegels met dergelijke voorstellingen een typisch Nederlands produkt zijn, dat tussen ca. 1640 en ca. 1940 - met een absolute top in de achttiende eeuw - massaal werd geproduceerd in Rotterdam, Amsterdam, Delft, Utrecht, Harlingen, Makkum en Bolsward.
Vreemd genoeg werd pas in 1947 te Brugge voor het eerst een boek over het onderwerp bijbeltegels gepubliceerd. Auteur Elisabeth Dhanens handelt er over een achttiende-eeuwse schouw in een hoeve te Maldegem. Sedertdien zijn er nog drie publikaties over de bijbel op tegels verschenen, doorgaans bij gelegenheid van een tentoonstelling (1972; 1985).
Maar nu is dan toch hét standaardwerk over de bijbelse wandtegels verschenen. Het is - natuurlijk - geschreven door Jan Pluis, dé autoriteit op dit gebied. In zijn archief bevinden zich bijna 7.600 foto's met bijbeltegels. Hij heeft deze gerubriceerd en komt dan op een totaal van 592 verschillende bijbelse voorstellingen op wandtegels, waarvan 319 uit het Oude en 273 uit het Nieuwe Testament. Een kwart van de oudtestamentische voorstellingen is gewijd aan het boek Genesis; ook 1-2 Samuël en 1-2 Koningen scoren hoog.
Je kunt het niet bedenken of het is in dit lijvig werk van Jan Pluis te vinden: het fabricageproces, de fabrieken, de verschillende typen tegels, de namen en signaturen van de tegelschilders, de afmetingen, de lonen. Daarnaast wordt uiteraard heel veel aandacht besteed aan de bijbelteksten en de bijbelvoorstellingen op de tegels. Het boek bevat liefst 1.900 foto's, niet alleen van de bijbeltegels zelf, maar ook van de voorstellingen die op de tegels staan getekend. Inspiratiebron waren prenten, schilderijen, kopergravures. Met behulp van een ‘spons’, een papieren tekenmatrix waarop de contouren van de te schilderen voorstelling waren voorgetekend, werden de grote lijnen op de tegel overgebracht en vervolgens ingevuld. Van deze ‘sponzen’ zijn er verscheidene bewaard; ze zijn in dit boek naast de corresponderende tegel op de foto gezet. Het tekstgedeelte van deze werkelijk monumentale uitgave is tweetalig: Nederlands (blz. 13-80) en Duits (blz. 81-147). Een prachtig cultuurhistorisch document.
□ Panc Beentjes
Jan Pluis, Bijbeltegels. Bijbelse voorstellingen op Nederlandse wandtegels van de 17e tot de 20e eeuw / Bibelfliesen. Biblische Darstellungen auf niederländischen Wandfliesen vom 17. bis zum 20. Jahrhundert (in de serie Schriftenreihe zur religiösen Kultur, Band 3), Ardey-Verlag, Münster, 1994, 951 blz., ISBN 38-7023-039-8, fl. 189.
| |
| |
| |
Literatuur
Middeleeuwse literatuur
De verheugende belangstelling voor de middeleeuwen leidt tot een reeks wetenschappelijke, vulgariserende en (pseudohistorische) fictionele publikaties die rijker zijn dan over welke andere periode van de geschiedenis ook, al is niet alles goud wat blinkt en zijn er merkwaardige uitwassen. Handgeschreven wereld schittert op wetenschappelijk en op vulgariserend vlak. Het behandelt de middeleeuwse teksten en hun auteurs, de (vooral sociologische) context waarin ze ontstonden en functioneerden, de vorm die ze aannamen en de manier waarop ze werden overgeleverd of verdwenen. De stof wordt over vijf delen verdeeld: ‘Wat bewaard bleef en wat verloren ging’, ‘De schrijvers’, ‘Literatuur in vrome kringen’, ‘Literatuur voor ridders en vorsten’, ‘Literatuur in de stad’. Een literatuuropgave, een lijst van gebruikte literatuur en illustraties, en een register sluiten het geheel af.
De twee Nederlandse auteurs hebben ruim gebruik gemaakt van nieuwe inzichten zoals die bijvoorbeeld door Herman Pleij zijn geformuleerd. Dat leidt tot een uitbreiding van de middeleeuwen met uitlopers tot ver in de zestiende eeuw, tot een beklemtoning van het burgerlijke en van het niet-fictionele (al hadden beide begrippen in de middeleeuwen wel een andere betekenis dan nu). Door de onromantische benadering en de handige vermenging van grote lijnen en anekdotiek ontstaat er een boek dat grondig verschilt van de traditionele mediëvistiek; voor velen zal het hier gepresenteerde beeld een nuttige correctie betekenen.
Het boek is luxueus uitgegeven. In zijn kleurenpracht toont het de rijkdom van deze periode, die een onverdiende reputatie van primitivisme met zich meezeult. Bovendien wordt via bijkomend beeldmateriaal de receptie in latere eeuwen duidelijk gemaakt. Jammer genoeg heeft de uitgever gekozen voor een alternerend systeem met in principe telkens twee bladzijden uiteenzetting en twee bladzijden documenten, en dat maakt het lezen tot een moeizame opgave. Toch blijft het boek een vrijwel ideale introductie voor allen die de middeleeuwen op een meer grondige en wetenschappelijk verantwoorde wijze willen leren kennen: zelden worden wetenschappelijk niveau en publieksvriendelijkheid zo gelukkig verbonden.
□ Jaak De Maere
Dini Hogenelst & Frits van Oostrom, Handgeschreven wereld. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen, Prometheus, Amsterdam, 1995, 330 blz., 995 fr., ISBN 90-533-238-3.
| |
Het testament van Judas
Een oud geschrift dat angstvallig in de kluis van de Moskouse Leninbibliotheek wordt bewaard, vormt de inzet van een zinderend en macaber spel, waarbij onder andere ook hoge kerkelijke autoriteiten betrokken zijn. Dat is geen wonder, want de geheimzinnige tekst zou het authentieke handschrift van Jezus bevatten en de inhoud van dit document kan de roomskatholieke Kerk op haar grondvesten doen trillen. Bepaalde elementen willen ten koste van alles voorkomen dat de tekst van dit document wereldkundig wordt gemaakt.
Daniel Easterman, die al eerder ingenieuze thrillers als De Broederschap, De achtste plaag en De negende Boeddha schreef, heeft heel wat research moeten doen voor zijn nieuwste boek: over oude handschriften, over de Dode-Zeerollen, over de organisatie van de vroegste christengemeenschap en over het functioneren van het kerkelijk apparaat. Hij heeft dat diepgaand gedaan, iets dat lang niet altijd gezegd kan worden wanneer romans in dergelijke milieus worden gesitueerd. Een explosieve en spannende roman, vol intriges, verraad en verderf.
□ Panc Beentjes
| |
| |
Daniel Easterman, Het Judas Testament, De Boekerij, Amsterdam / Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 1994, 429 blz., 695 fr., ISBN 90-2251-799-3.
| |
Spelen op straat
De literatuur is het speelveld van Kris Wagner, jong jurist, filosoof en debuterend schrijver. In 1994 maakte hij met Het tussenspel een opvallende literaire entree. Spelen op straat is hierop een vervolg. Het is de tweede set in zijn aangekondigde Spel-cyclus.
De ondertitel ‘Dagboek van een jonge denker, of een blik in het seksleven van een filosoof’ werpt al een licht op het hybridische karakter van zijn boek en van zijn leven. Het bestaan dat hij voor zichzelf heeft uitgetekend, is beslist geen spelen-gaan. Zelfvervolmaking beschouwt hij als de hoogste mogelijkheid, maar daar verschijnt de liefde als een pottenbreker. Ze brengt hem uit zijn evenwicht, doet hem afwijken van zijn levensproject, namelijk zes dagen per week te wijden aan het geestelijke leven en de zevende dag te vrijen. Ondanks zijn verheven levensdoel laat Wagner zich gewillig meeslepen door zijn gevoelens. Hij gaat graag op in het spel. Zijn verliefdheden plaatsen hem telkens weer voor verrassingen. Er is vooral de Française Nathalie die hem onrustig maakt. Zij sust de filosoof in hem in slaap en doet de slaaf ontwaken.
Kris Wagner vult zijn dagboek met brieven en absurde dialogen, amoureuze wederwaardigheden en filosofische beschouwingen. Al schrijvend en mediterend probeert hij inzicht te verwerven in de manier waarop mensen zich verhouden tot zichzelf, tot elkaar en tot de wereld. Dat is behoorlijk hoog gemikt, maar niet hoogmoedig. Hij is niet bang om gezichtsverlies te lijden, want voortdurend haalt hij zichzelf onderuit. Zijn antwoorden op levensvragen zijn nooit definitief en meestal onbevredigend, zowel voor de lezer als voor hemzelf. Hij legt vooral denkwegen af. De vraag stellen vindt hij daarbij belangrijker dan het antwoord zoeken. Spelen op straat is zodoende geen filosofisch raamwerk geworden voor zijn ideeën. Door te opteren voor de dagboekvorm, die alleen gehoorzaamt aan zijn eigen wetten, gooit Kris Wagner het streven naar systematiek en coherentie overboord. Hij kiest voor een gefragmenteerde en gediversifieerde benaderingswijze. Zo maakt hij van zijn boek een denkraam. Daaraan kan hij zijn losse reflecties en meditaties ophangen. Maar - en dat stoort mij het meest - het is allemaal vrijblijvend. Met flair voert hij wat wijsgerige acrobatieën uit, soms briljant, soms naïef. Veel meer dan enkele schitterende nummertjes gewichtheffen in het luchtledige levert dit filosofische machogedrag niet op. De auteur dwingt je dan ook te kiezen: meespelen of niet. Hij laat geen middenweg. Voor mij is de keuze snel gemaakt: liever een spelletje patience.
□ Jos Van Thienen
Kris Wagner, Spelen op straat, Van Halewyck, Leuven, 1995, 270 blz.
| |
Geschiedenis
De zot van Rekem
Gie van den Berghe, doctor in de ethiek en onderzoeker aan het Navorsings- en studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, trapt geen open deuren in. Wel integendeel. In het ophefmakende boek De uitbuiting van de holocaust zet hij de negationisten (zij die de holocaust ontkennen) een hak door hun pseudo-wetenschappelijke argumenten wetenschappelijk te weerleggen. Hij waarschuwt er ook voor de holocaust niet te isoleren als een alleenstaand gebeuren: alsof enkel Duitsers een moord-apparaat in werking hebben gesteld. Genocide werd en wordt ook elders planmatig doorgevoerd (Ex-Joegoslavië, Rwanda,...). De bevelen om bepaalde bevolkingsgroe- | |
| |
pen uit te roeien worden uitgevoerd door ‘gewone soldaten’, voorheen ‘gewone burgers’, die (al dan niet gedwongen) hun ‘plicht’ vervullen.
In zijn boek De zot van Rekem laat hij zien hoe iemand in een weliswaar minder brutaal maar wel even cynisch raderwerk terechtkomt. Louis Nauwelaers (de zot) werd voor de oorlog opgesloten in een gesticht (Rekem) wegens asociaal en onaangepast gedrag. Tijdens de chaos van de eerste oorlogsdagen ontsnapt hij met een twintigtal medegevangenen. Vervolgens wordt hij door de Duitsers opgepakt en komt als ‘Asociale’ in een concentratiekamp terecht. Na de oorlog wordt hij door de Belgische staat opnieuw als asociale geïnterneerd.
Het eerste deel van het boek bevat het nooit eerder gepubliceerde relaas van Nauwelaers (spelfouten inbegrepen). In een tweede deel, ‘Gott mit uns’, stelt Van den Berghe dat negationisme en revisionisme uit de taboesfeer gehaald moeten worden. Bepaalde zionisten, anti-fascisten en zelfs weldenkende democraten die elke kritiek uit revisionistische hoek in de kiem willen smoren, zorgen er ongewild voor dat de ontkenning langzaam maar zeker aan geloofwaardigheid wint. Bijvoorbeeld: ‘niet alle joden werden vergast, velen kwamen om door cholera of typhus’. In concentratiekampen weliswaar! Nauwkeurig onderzoek moet de waarheid dienen.
Een welles-nietes benadering van het fenomeen ‘holocaust’ blijft gevaarlijk, want, zo beweert de auteur, ‘de getuigenissen worden geduid in functie van hun afloop, die als intentie in het verleden wordt teruggeplaatst’. Gevolg: geschiedenisvervalsing.
Hoe schrijnend de belevenissen van Nauwelaers ook zijn, er mag aangenomen worden dat de verteller de waarheid hier en daar kleurt. Hij was iemand die overleefde omdat hij in de kampen de ‘contacten’ had om te overleven. Nauwelaers' geschiedenis krijgt hierdoor een opportunistisch tintje, wat het betoog in ‘Gott mit uns’ enigszins dreigt te ondermijnen.
Met het verhaal van De zot van Rekem wordt de nadruk gelegd op het belang van ego-documenten. Volgens Van den Berghe werd in het verleden door geschiedkundigen te weinig aandacht besteed aan de ervaringsgeschiedenis van de slachtoffers van de nazi-kampen. Persoonlijke geschriften werden wellicht als te subjectief beschouwd.
Bijna gelijktijdig met De zot van Rekem verscheen van Gie van den Berghe het boek Getuigen, een naslagwerk in twee delen dat de volledige Belgische bibliografie over de nazikampen beslaat: ego-documenten, boeken, brochures, tekeningen, manuscripten, tabellen en statistieken. Aan dit titanenwerk ging vier jaar onderzoek vooraf. Of het de aandacht zal krijgen die het verdient, is moeilijk te voorspellen. Aan het engagement van Van den Berghe kan echter niet getwijfeld worden.
□ Bart Osaer
Gie van den Berghe, De zot van Rekem, Hadewijch, Antwerpen/Baarn, 1995, 157 blz., ISBN 90-2540-303-1.
Gie van den Berghe, Getuigen, Navorsingsen Studiecentrum voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, Brussel, 1995, 331 + 439 blz., ISBN 2-9600043-6-1.
| |
Geschiedenis van de holocaust
Het hand- en woordenboek History of the Holocaust is een welkome, joodse aanvulling bij de steeds talrijker wordende naslagwerken over de judeocide. In het encyclopedische deel staan veel termen en begrippen die werden gebruikt door daders en/of joodse slachtoffers. Naast Nederlandse, Poolse, Hongaarse, Franse en Duitse woorden, staan er vooral veel Jiddische en Hebreeuwse benamingen in die ingeburgerd waren in de getto's, nazikampen en de Yishuv (de joodse gemeenschap in Palestina).
Het boek bevat een schat aan gegevens. Bijvoorbeeld over de fascistische partijen en organisaties in bezet gebied; een lijst van de belangrijkste getto's met aantal joden, datum van oprichting en opheffing; een opsomming van de anti-joodse wetten in Duitsland en elders; een
| |
| |
indrukwekkend overzicht van de voornaamste pogroms in de twintigste eeuw en van de joodse pers vóór en tijdens de tweede wereldoorlog. Dat alles wordt verrijkt door origineel fotomateriaal en uitvoerige personen-, plaats- en zaakregisters, die evenwel niet helemaal waferdicht zijn. Dat is vooral jammer omdat bepaalde begrippen alleen onder hun Hebreeuwse, Jiddische of Poolse benaming werden opgenomen. Men zal bijvoorbeeld tevergeefs zoeken naar ‘mensenzeep’, te vinden onder ‘Bejlisowe mydlo’. Ook het begrip ‘Rechtvaardigen onder de naties’ (niet-joden die belangeloos joden gered hebben) staat er alleen in het Hebreeuws.
De positieve inbreng van joodse gevangenen in de kampen, het belang van joodse organisaties bij de bevrijding, de rol van de Yishuv en Israël worden constant overschat en mooier voorgesteld dan ze soms waren. Het woordenboek is ook verre van volledig en niet altijd even diepgaand. Maar het is wel een heel bijzondere en originele aanvulling bij de veelomvattende en oerdegelijke Duitse, geactualiseerde versie van de in 1990 verschenen (maar toen onbetaalbare) Encyclopedia of the Holocaust, een onmisbaar instrument voor leek en specialist.
□ Gie van den Berghe
A. Edelheit & H. Edelheit, History of the Holocaust. A Handbook and Dictionary, Westview Press / Boulder, San Francisco / Oxford, 1994, 524 blz., ISBN 0-8133-1411-9, ISBN 0-8133-2240-5 (paperback).
I. Gutman (Hrsg.), Enzyklopädie des Holocausts. Die Verfolgung und Ermordung der europäischen Juden, Piper, München /Zürich, 1995, 1912 blz., DM. 98,00, ISBN 3-492-12121-7.
| |
De Führerstaat
Het nazisme blijft fascineren, en de fascinatie leidt tot een stroom van publikaties (waarover Streven getrouw verslag uitbrengt). Meestal gaat het dan over de buitenlandse politiek (en uiteraard de oorlog) en de binnenlandse terreur. In De Führerstaat. De nationaal-socialistische heerschappij 1933-1945 (al in 1987 in het Duits verschenen) concentreert Norbert Frei zich ‘op de algemene politieke, sociale en economische ontwikkeling van het Derde Rijk’ (blz. 10). In een eerste deel schetst hij de eliminatie van de SA, in een tweede de interne ontwikkeling van het Rijk van 1933 tot 1945. Hij eindigt met een reeks (meestal vrij anekdotische) ‘Documenten’ (zelfs de tekst van Duitse schlagers!), een schets van de stand van zaken in het wetenschappelijk onderzoek, een chronologie (van 30 januari 1933 tot het einde in 1945), interessante overzichten (over de ledenaangroei van de NSDAP, de vermindering van de werkloosheid van 1928 tot 1940, de brutolonen en de industriële produktie van 1928 tot 1944, de structuur van de NSDAP), een lijst met afkortingen en een personenregister.
De Führerstaat is een interessant, maar onbevredigend boek. Het biedt boeiend materiaal, maar eigenlijk zonder veel samenhang; het discours fladdert nogal besluiteloos tussen verschillende niveaus zoals ‘Volksempfinden’ en machtsstrijd in de cenakels, het dagelijkse leven en de behandeling van gemarginaliseerde groepen, en de verrassend rommelige structuur van het volledige boek is van die onbeslistheid een duidelijke afspiegeling. Daarnaast aarzelt het werk tussen beschrijving en synthese, en ook uit die tweespalt komt het niet helemaal. Zo worden er enkele interessante stellingen geponeerd. De NSDAP zou zijn geëvolueerd van een egalitaire populistische partij (de SA!) naar een meer maatschappijbevestigend complex, en dan weer naar haar ‘wortels’ (Goebbels en de Volkssturm!); globaal gezien bleef de binnenlandse terreur (behalve de laatste maanden) zeer beperkt; in de dictatuur bleven heel wat machtsgebieden betwist, waren er veel ‘enclaves’ waar er vrijheid bleef, was de situatie zelfs ‘chaotisch’ (in die zin was Hitler een ‘zwakke dictator’!); de Duitsers konden het (zeer lang) uitstekend met ‘hun’ NSDAP en zeker met ‘hun’ Führer vinden, en hadden ‘voor de eerste keer het gevoel dat ze politiek serieus werden
| |
| |
genomen en begrepen [...] leek men niet op weg te zijn naar een emancipatorische maatschappij, waarin prestatie meer telde dan herkomst, maar waarin ook de beangstigende onoverzichtelijkheid van de industriële beschaving zou zijn opgeheven door een vaste orde, een helder vijandbeeld en simpele waardeoordelen?’ (blz. 195). Het nazisme als de ‘echte’ democratie? En voor na de oorlog voorzag Frei een technocratisch-nazistische ‘derde weg’ tussen kapitalisme en communisme.
Uiteindelijk verzandt dit boek in structurele besluiteloosheid, en dat is jammer: de prikkelende stellingen (er zijn er nog meer dan de geciteerde!) schreeuwen om uitdieping en om een serieus weerwoord.
□ Jaak De Maere
Norbert Frei, De Führerstaat. De nationaal-socialistische heerschappij 1933-1945, Het Spectrum, Utrecht, 1995, 288 blz. 795 fr., ISBN 90-274-4508-7.
| |
Geschiedenis als pakkend verhaal
Herodotus van Halicarnassus (ca. 484-430 v.C.) geldt al sinds Cicero als de vader der geschiedenis: hij was de eerste Griek die een groot, veelomvattend geschiedwerk schreef. Zijn beroemde boek over de oorlogen tussen Grieken en Perzen bevat een schat aan informatie, niet alleen van historische aard, maar ook op allerlei andere gebieden, zoals geografie, etnografie en godsdienstgeschiedenis. Daarbij beperkt hij zich niet tot Griekenland en Perzië, maar laat hij zowat de hele antieke wereld aan bod komen.
Herodotus' werk is ook een monument van vroeg Grieks proza. Maar hoe gaat het met vaders en monumenten? Ze krijgen altijd lof toegezwaaid, maar er wordt niet meer zo vaak naar hen geluisterd. Dat is jammer, vooral in het geval van Herodotus: door zijn vele uitweidingen, verhalen, sappige details en kleurrijke feiten is hij in de eerste plaats een groot verteller. En zijn we tegenwoordig niet weer uitgekomen bij ‘geschiedenis als verhaal’?
De nieuwe, volledige Herodotus-vertaling van de bekende Graecus Hein van Dolen biedt een welkome kans om opnieuw van Herodotus' vertellersgaven te genieten. Wie Het verslag van mijn onderzoek vergelijkt met de oudere vertaling door Onno Damsté, onder de titel Historiën, merkt onmiddellijk hoe Van Dolen de vader der geschiedenis heeft afgestoft. Met een aanstekelijk enthousiasme en in een tintelend fris Nederlands heeft hij het soepele Grieks weergegeven. Hij springt daar als vertaler vaak wel érg vrij mee om, maar dat lijkt onvermijdelijk om een vergelijkbaar pakkende verteltrant in het Nederlands te krijgen. En pakken doet het boek: wie het openslaat, blijft geboeid vanaf de eerste zin die hij leest. Deze Herodotus-vertaling kan men dus ook echt dóórlezen, zoals een modern boek.
Bij dit alles komt de wetenschap niets tekort: de ‘randvoorwaarden’ (inleiding, noten, indices) zijn voortreffelijk en laten niets te wensen over. Zelfs stambomen van koningen en landkaarten krijgen we meegeleverd. De bijzonder fraaie typografie maakt het lezen van dit boek helemaal tot een feest. Kortom, Hein van Dolen heeft met deze nieuwe vertaling een prestatie van formaat geleverd, en Herodotus de plaats gegeven die hem toekomt: die van een rasverteller. Het is te hopen dat Herodotus langs deze weg weer echt gelezen, en, wie weet, voorgelezen wordt.
□ Vincent Hunink
Herodotus, Het verslag van mijn onderzoek, vertaald, ingeleid en geannoteerd door H.L. van Dolen, SUN, Nijmegen, 1995, 782 blz., f 69,50. ISBN 90-6168-442-0.
| |
Vergankelijkheid en continuïteit
Een publikatie van E.H. Kossmann is altijd een lekkernij voor de historisch geinteresseerden. In deze nieuwe verzamelbundel brengt hij stukken samen die de
| |
| |
laatste acht jaar zijn ontstaan. ‘Het oude bestel in Nederland’ bundelt artikelen over Nederland in de zeventiende en achttiende eeuw: de problematiek is vanuit Vlaams standpunt minder relevant, maar ook voor ons is zijn artikel over het vrijheidsbegrip in de zeventiende eeuw bijzonder interessant: hij bewijst dat er - in tegenstelling tot wat de idealiserende beeldvorming ons heeft wijsgemaakt - geen consistent begrip van vrijheid was. Evengoed werd de kersverse Republiek meer door toevallig pragmatisme gedomineerd dan door doelgericht idealisme. In ‘Persoonlijkheden’ behandelt hij Bentham, Goethe, Ranke, Tellegen, Meinecke, Huizinga, Geyl, ter Braak: een goede gelegenheid voor de lezer om Ranke te herontdekken, en het beeld van Huizinga, Geyl, ter Braak te toetsen aan dat van b.v. Tollebeek, Wils of W.F. Hermans. Het interessantste deel is toch ‘Middelmaat’, met drie stukken: over de universiteit, de tijdgeest en het tijdschrift De Gids. Kossmann bevestigt er zijn reputatie van nuchter, ontmythologiserend historicus; hier houdt hij een pleidooi voor de middelmaat als antidotum tegen allerlei doordravende retoriek met gevaarlijke kantjes.
Die houding steunt allicht op enkele verloren illusies, maar meer nog op een verbijsterend knap synthetisch vakmanschap; de manier waarop hij het verschijnsel universiteit door de eeuwen heen evoceert en relativeert in zijn (b.v. geografische) tegenstellingen, in zijn reële en potentiële ontwikkeling, in zijn uiteindelijke (maar lang niet finalistisch gefundeerde!) vormgeving, is in ons taalgebruik onovertroffen. Enkele stukken in dit boek zijn dan ook een absolute must.
□ Jaak De Maere
E.H. Kossmann, Vergankelijkheid en continuiteit. Opstellen over geschiedenis, Amsterdam, Bert Bakker, 1995, 270 blz.
|
|