Streven. Jaargang 63
(1996)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
Paul Begheyn
| |
Lokale en genealogische connectiesJohannes Vermeer woonde te Delft aan de Oude Langedijk op de hoek van de Molenpoort, het stadsgedeelte dat destijds in de volksmond de ‘Papenhoek’ werd genoemd. Aan de ene zijde van de Molenpoort had | |
[pagina 221]
| |
de Poperingse dichter Lodewijk Makeblijde (1565-1630)Ga naar eind[4] in 1616 een permanente jezuïetenstatie gesticht. Zijn voorganger, de van Delft geboortige Cornelis Duyst van Voorhout (1554-1612), had zich ter plaatse reeds in 1592 neergelaten, maar beschikte nog niet over een vaste woonplaatsGa naar eind[5]. Aan de andere zijde van de poort stond het woonhuis van Vermeer en zijn kinderrijke gezin. De betrekkingen tussen de familie Vermeer en de jezuïeten waren meer dan die van welwillende buren. Op 20 april 1653 werd het huwelijk van Johannes Vermeer en Catharina Bolnes te Schipluiden bij Delft ingezegend door de Haagse jezuïet Roeland de Pottere (1584-1675)Ga naar eind[6]. Of Vermeer, met het oog op dit huwelijk, toen tot de katholieke kerk is overgegaan, melden de onvolledig bewaard gebleven bronnen niet. Het is overigens niet onmogelijk dat Vermeer katholiek gedoopt werd, ondanks het feit dat zijn doop staat geregistreerd in de registers van de Hervormde Kerk te DelftGa naar eind[7]. De schoonmoeder van de schilder, Maria Thins, woonde in een van de huizen in de Papenhoek te Delft, die eigendom waren van de jezuïetenGa naar eind[8]. Het achtste kind van Johannes Vermeer, omstreeks 1664 geboren, werd Franciscus gedoopt, mogelijk naar de befaamde jezuïeten-missionaris Franciscus Xaverius; het tiende en voorlaatste kind, in 1672 geboren, werd in elk geval Ignatius genoemd naar de stichter van de jezuïetenorde. In de kerkelijke registers van de jezuïetenstatie te Delft, waar de familie Vermeer kerkte, noteerden de paters meer dan eens familieleden van de schilder: echtgenote Catharina Bolnes ontving in 1687 de laatste sacramenten, en de kinderen van Johannes' oudste dochter Maria, gehuwd met de Delftse lakenkoopman Johannes Cramer, werden er gedoopt. Via zijn schoonmoeder Maria Thins was Johannes Vermeer aan twee jezuïeten verwant: de reeds genoemde Cornelis Duyst van Voorhout en Adriaen Cool (1596-1662), zoon van Erckenraad Duyst van Voorhout. | |
Vermeende artistieke connectiesEen aanwijzing voor een artistieke connectie tussen Vermeer en de jezuïeten wordt sinds enkele jaren krachtig gepropageerd door J. Stokman o. praem.Ga naar eind[9] Zonder enige concrete bewijzen beweert deze dat de Delftse jezuïet Isaac van der Mije (1602-1656), die van 1650 tot zijn dood te Delft als missionaris werkzaam was, de leraar van Vermeer geweest is. Van deze classicus, dichter, schilder en toonkunstenaar zijn echter geen kunstwerken overgeleverdGa naar eind[10]; er is slechts de vermelding dat hij de wanden van het adellijk slot van de Heren van Rhoon bij Rotterdam heeft verfraaid. Stokman is getroffen door de overeenkomst tussen de initialen van beide mannen (IVM), maar van meer dan toeval zal men hier toch niet kunnen spreken. | |
[pagina 222]
| |
Invloed van de jezuïeten op Vermeers oeuvreHet vroegst bekende schilderij van Vermeer dateert van 1655, en is een van varianten voorziene kopie van het schilderij Sint Praxedis van de Italiaanse schilder Felice Ficherelli (1605 - ca. 1669), bijgenaamd Riposo. De catalogus (blz. 88) spreekt de veronderstelling uit dat dit schilderij mogelijk een opdracht was van een jezuïet, ‘misschien uit de kring van Vermeers schoonmoeder Maria Thins’. De tekst vervolgt: ‘Het kunstwerk sluit in elk geval goed aan bij de ideeën van de jezuïetenorde, waar onvoorwaardelijke toewijding aan het christelijke geloof van groot belang was’. Dergelijke generalisaties doen hier nauwelijks ter zake, omdat een soortgelijke bewering elke christen kan betreffen. Een andere gezaghebbende Vermeer-onderzoeker, John Michael Montias, hoogleraar aan de Universiteit van Yale, weet in zijn recente monografie te melden dat Praxedis in de Sociëteit van Jezus werd vereerd, en fantaseert dat de Delftse jezuïeten opdracht gaven aan de jonge Delftse schilder om een kopie van het schilderij te makenGa naar eind[11]. Van een bijzondere verering in de Sociëteit van Jezus voor Sint Praxedis, wier feestdag wordt gevierd op 21 juli - tien dagen vóór Ignatius van Loyola -, is mij in het geheel niets bekend. Zij werd en wordt vermeld op de algemene kalender van de katholieke kerk. Aanleiding voor dit schilderij zou kunnen geweest zijn dat men de dienende rol wilde visualiseren van de ‘klopjes’, vrouwen die als parochiale factotums van buitengewoon belang waren voor de kwaliteit van het kerkelijk leven in de Hollandse ZendingGa naar eind[12]. Ook in de jezuïetenstaties speelden deze klopjes een onmisbare rol. In de familie van Johannes Vermeer zijn er enkele klopjes aan te wijzen: Cornelia Thins (ca. 1587-1661), Aleydis Magdalena van Roosendaal († na 1703), en mogelijk ook Barbara Vermeer († na 1712). Een tweede schilderij van Vermeer met een uitgesproken religieus thema ontstond omstreeks 1655 en vertoont Christus in het huis van Martha en Maria. De catalogus (blz. 94) meent dat Vermeer in zijn schilderij aanzette ‘tot overpeinzing van een fundamenteel verschil tussen katholieken en protestanten, namelijk de juiste weg tot de verlossing. [...] De katholieke interpretatie van het verhaal is dat de actieve en contemplatieve kant van het leven verenigd moeten worden, om als een goed Christen door het leven te kunnen gaan’. Deze interpretatie kan men onder meer aantreffen in de befaamde brief van Ignatius van Loyola over de gehoorzaamheid, vanuit Rome op 26 maart 1553 gericht tot de ordebroeders in Portugal en aan de gehele jezuïetenorde, maar sindsdien een klassieke tekst binnen het erfgoed van de Sociëteit van Jezus: ‘Heilig was de activiteit van Martha, heilig de beschouwing van Magdalena, heilig waren de tranen van boetvaardigheid, waarmee | |
[pagina 223]
| |
zij de voeten van Christus onze Heer besproeide; maar al deze dingen moesten plaats hebben in Bethanië, wat “huis der gehoorzaamheid” betekent’Ga naar eind[13]. Het zou echter te ver voeren om hieruit te besluiten tot een specifieke connectie tussen Vermeer en de jezuïeten bij het ontstaan of de opdrachtgeving van dit werk. Het schilderij Vrouw met weegschaal uit ca. 1664 ‘toont de gemoedsrust van iemand die de waarschuwing van het Laatste Oordeel begrijpt en matigheid in het leven betracht om tot de hemelse zaligheid te komen’. In die zin sluit het volgens de catalogus (blz. 142) goed aan bij het gedachtengoed van Ignatius' Geestelijke Oefeningen, waarin bij de voorbereiding op het gebed gevraagd wordt de mogelijkheden zorgvuldig te ‘wegen’ om een ‘evenwichtig’ levenspad te vinden. Men kan deze associatie nog nader definiëren door te wijzen op een geestelijke attitude die Ignatius voorhoudt als basishouding voor elke christen, namelijk die van de ‘onverschilligheid’ of ‘indifferentie’, zoals die onder meer in de Geestelijke Oefeningen wordt verwoord: ‘Het is nodig het doel voor ogen te houden waarvoor ik geschapen ben, namelijk God onze Heer te loven en mijn ziel te redden. Ik moet mij dan onverschillig weten, zonder enige ongeordende gehechtheid. Zo zal ik er niet méér toe neigen of overhellen de zaak waar het over gaat aan te nemen dan ze op te geven, noch meer ze op te geven dan ze aan te nemen. Maar ik houd mij in het midden, als de wijzer van een weegschaal, om datgene te volgen waarvan ik voel dat het meer strekt tot lof en heerlijkheid van God onze Heer en tot heil van mijn ziel’Ga naar eind[14]. Een favoriete term van Ignatius in zijn Geestelijke Oefeningen is bovendien het Spaanse ‘medio’, dat zowel naar het midden van de weegschaal en van de onverschilligheid verwijst als naar het middel gericht op het doelGa naar eind[15]. Tegen het einde van zijn leven schilderde Vermeer een groot doek met de Allegorie op het geloof. Een vrouw met ten hemel opgeslagen ogen zit aan een tafel, waarop een kelk, kruisbeeld en opengeslagen bijbel zijn geplaatst. Haar voet rust op een wereldbol. Op de vloer liggen een appel en een slang die door een steenblok is verpletterd. Aan de achterwand hangt een schilderij met de kruisiging. Gezien de voorstelling en de gebruikte attributen oppert de catalogus (blz. 192) dat Vermeer het schilderij mogelijk maakte voor de jezuïeten in Delft. De kunsthistoricus Montias veronderstelde (met behulp van mij niet overtuigende argumenten) dat de jezuïeten een meer behoudende religieuze iconografie zouden verlangen, en suggereerde om die reden dat de opdrachtgever eerder een rijke katholiek geweest moet zijnGa naar eind[16]. De connectie met de jezuïeten zou onder meer blijken uit de gebruikte allegorieën, zoals de grote glazen bol die aan een blauw koord aan het plafond hangt, aangezien de Vlaamse jezuïet Willem Hesius (1601-1690) deze in zijn emblemenboek Emblemata sacra de fide, spe, charitate uit 1636 | |
[pagina 224]
| |
Allegorie op het geloof, ca. 1671-1674, doek, 114,3 × 88,9 cm, The Metropolitan Museum of Art, New York.
| |
[pagina 225]
| |
heeft opgenomen. Een dergelijke glazen bol komt ook voor in Imago primi saeculi, de fameuze uitgave die de Vlaamse jezuïeten bij het honderdjarig bestaan van hun Orde in 1640 bij Christoffel Plantijn te Antwerpen lieten uitgevenGa naar eind[17]. Daar dient hij als symbool van de gehoorzaamheid en beschikbaarheid, vergelijkbaar met de reeds genoemde ‘onverschilligheid’. De Oisterwijkse jezuïet Adriaen Poirters (1605-1674), de Nederlandse vertaler van de oorspronkelijke Latijnse editie, dichtte erover:
De bol als symbool van de gehoorzaamheid. Gravure door Cornelis Galle naar Philip Fruyters, uit Laurens Uwens (verhalende tekst) en Adriaen Poirters (poëzie), Afbeeldinghe van d'eerste eeuwe der Societeyt Iesu, Christoffel Plantijn, Antwerpen, 1640.
Den bol dien ghy hier voor u siet,
Die sal't u segghen hoe't gheschiet.
Hy is van alle kanten rondt,
En daerom rolt hy oock terstondt.
Iae raeckt hem met u vinger aen,
Den ronden bol en kan niet staen.
| |
[pagina 226]
| |
Wanneer daer eens ghevonden wert
Een rondt en onbehanghen hert,
Dat niet en helt aen d'eenen kant,
En niet en peyst op't vader-landt;
En niet en iaeght nae 'tgelt oft goedt,
Al is het oock van edel bloedt;
En met gheen eer-sucht is ghequelt,
Maer is in alles vry ghestelt;
En d'aerde raeckt maer met een punt,
En lijf en siel sijn naesten gunt;
Dat heeft de lenders opghegordt,
En gaet waer het ghesonden wordt,
'tZy nae den Oost, oft nae den West,
Daer ghy het seyndt, daer is het best:
En loopt de wereldt om end' om,
En is aen ieder welle-komGa naar eind[18].
Een andere verwijzing naar de jezuïeten zou het schilderij met de kruisiging aan de achterwand kunnen zijn, dat van de hand van Jacob Jordaens (1593-1678) is, en na 1620 gedateerd moet worden. Het is niet bekend waar dit schilderij, waarvan ook enkele varianten bekend zijn, zich in de zeventiende eeuw heeft bevonden. Indien de Delftse jezuïeten Jordaens' Kruisiging bezeten hebben, dan hebben zij wellicht hun Amsterdamse medebroeders geïnspireerd, die in 1654 door Jacob Jordaens een schilderij met de kruisdragende Christus laten maken voor hun statiekerk ‘De Krijtberg’Ga naar eind[19]. Beide schilderijen hebben overigens nagenoeg dezelfde afmetingen (237 × 171 cm, en 240-175 cm). | |
BesluitAlles tezamen zijn er talloze bewijzen voor frequente betrekkingen tussen de schilder Johannes Vermeer en de jezuïeten te Delft. Bij een viertal schilderijen kan gewezen worden op een mogelijke beïnvloeding door het spirituele erfgoed van de jezuïeten. De associaties zijn over het algemeen echter te algemeen van aard om de ignatiaanse spiritualiteit met zekerheid als invloedrijke factor te kunnen bestempelen. De tentoonstelling met drieëntwintig werken van Johannes Vermeer in het Mauritshuis te Den Haag is uitsluitend na reservering te bezichtigen van 1 maart tot 2 juni 1996. |
|