| |
| |
| |
Winand Callewaert
Een modelrelatie tussen religieuze tradities
In West-Europa zou je de indruk krijgen dat nog weinig mensen aandacht hebben voor ‘Wie’ of ‘Wat’ hun oog niet ziet. Maar ik geloof dat de meeste mensen in de wereld nog openstaan voor Wat hen overstijgt. Zij bidden tot ‘Adonai, Heer’ of ‘mijn Heer, Allah,’ ‘Onze Vader’ of ‘de Here Jezus’, tot ‘Hare Krishna’ en ‘Vithal’ en ‘Ram’, of tot ‘mijn Heer, Ramanath’ en ‘Heer van de grotten’ (Shiva). In China richten zij zich tot de ‘Moeder van Erbarmen’, in Japan via de voorouders tot Kami. Enzovoort, enzovoort. En dan beperk ik me hier tot de Semitische en Aziatische tradities.
Mijn vraag is: hoe kunnen al deze pelgrims met elkaar omgaan, wanneer hun paden zich ergens op een vijfsprong kruisen, wanneer zij andere pelgrims ontmoeten en ineens merken dat er nog andere wegen zijn dan de hunne? Wie ervan uitgaat dat zijn pad het enige is, uniek, raakt door die ontmoeting in de war. Zolang wij alleen ons eigen paadje kennen en dat met traditiegenoten bewandelen, kennen we dat probleem niet. Maar wat als we andere paden kruisen? Hoe kunnen we verrijkend met andere religies omgaan? Om dat mogelijk te maken stel ik een model voor, een model van verwondering en bewondering.
Mijn benadering is die van een die openstaat voor de Ene, als persoonlijk beleefde Transcendente Werkelijkheid; een christen voor wie de religieuze ervaring niet zomaar een menselijke projectie is, een compensatie voor de menselijke ontoereikendheid. Ze is vooral een antwoord op de tegenwoordigheid van een Werkelijkheid die zich meldt. Ik stel niet de vraag naar het al dan niet bestaan van die Werkelijkheid, zoals bijvoorbeeld een niet-gelovige in het ‘fenomeen’ religie geïnteresseerde socioloog, psycholoog of antropoloog dat zou doen. Wie zich door Iemand of Iets niet aangesproken voelt, kan alleen de logica van mijn model volgen, niet de inwendige dynamiek ervan.
| |
| |
| |
Op de vijfsprong
Ik kijk naar de pelgrims op de weg naar Wie of Wat hen overstijgt. Allemaal zijn zij ervan overtuigd dat zij op het juiste pad zijn en zij proberen daar verdieping, zingeving en uitzuivering van hun leven te vinden. Op de vijfsprong waarop zij elkaar eventueel tegenkomen kunnen zich verschillende toneeltjes afspelen. De eerste pelgrim zegt tot de anderen: ‘Volg mijn pad, alleen daar kom je goed terecht, jouw pad loopt dood’. Of: ‘Je kunt beter mijn pad volgen, vriend, want dat leidt regelrecht naar het doel; op jouw pad zijn er teveel putten en struikrovers en zijpaadjes: die kunnen je afleiden’. Of: ‘Jouw pad ziet er ook wel goed uit, vriend; maar het is maar een kopie van het mijne. Je kunt dus net zo goed met mij meelopen, dan kom je gemakkelijker tot je doel’.
Elk van deze uitspraken klinkt mooi zolang die eerste pelgrim alleen maar zichzelf hoort spreken. Problemen ontstaan pas als hij een pelgrim ontmoet die met evenveel overtuiging precies hetzelfde beweert over zijn pad. In dat geval kunnen de pelgrims elkaar ontwijken en gaat ieder verder zijn eigen weg. Of zij kunnen met elkaar in discussie treden en pleiten voor hun eigen superioriteit. Of ze kunnen naar elkaar luisteren en van elkaar leren en zo op zijn minst, misschien zichzelf beter begrijpen.
Op elk van de grote wegen naar het Doel pelgrimeren mensen die allemaal op hun manier overtuigd zijn van de waarde van hun eigen ervaring. Velen beweren dat alleen zij de juiste weg gaan, sommigen zijn wel bereid te luisteren naar de mogelijkheden van een andere weg. Op de vraag of alle paden inderdaad naar het Doel leiden, of het ene pad beter is dan het andere, ga ik hier niet in. Ik stel alleen een model voor dat we kunnen gebruiken om met de verscheidenheid van overtuigingen omtrent het juiste pad om te gaan. Als zoekende christen kan ik tegenover een hindoepelgrim niet staande houden dat mijn weg beter is dan de zijne. Daarvoor ervaar ik te duidelijk hoe heilig hij overtuigd is van zijn eigen weg, en zie ik hoe vele hindoes op een indrukwekkende wijze op weg zijn naar het Doel. Met de hypothese dat een religie meerwaardig zou zijn, de andere dus minderwaardig, kunnen we op de vijfsprong van de ontmoeting niet veel doen. In elke religie zijn er gelovigen die genoeg indicaties en argumenten kunnen aanvoeren om andere religies minderwaardig te noemen. Christenen gewagen van maatschappelijke wantoestanden in ‘hindoe’ India; hindoes wijzen op mensonwaardige omstandigheden in ‘katholiek’ Sao Paulo, op de bewapeningswedloop in ‘christelijke’ landen, op het misbruik van de bijbel in het apartheidsbeleid in Zuid-Afrika; moslims zien in andere religies ‘afgoderij’. En ga zo maar door.
| |
| |
| |
Verschillende wegen naar ‘De’ of ‘Het Ene’
De vraag is: als de werkelijkheid ten diepste Eén is, hoe verklaar je dan die enorme verscheidenheid van wegen? Hoe kunnen we op de vijfsprong zinvol met elkaar spreken en naar elkaar luisteren? Zelf ben ik alleen vertrouwd met de christelijke, de boeddhistische en de hindoetradities. Over die wegen bestaat al heel lang een uitgebreide ‘theologische’ literatuur. Studies over de religiositeit van anderen of religiositeit in het algemeen waren er tot voor kort niet zo veel en meestal gingen ze uit van het eigen standpunt en probeerden ze hun eigen superioriteit te bewijzen. Steeds meer gaan we zien dat er naast onze eigen ervaring van de Aanwezigheid tal van andere tradities zijn, die elk voor zich een antwoord op die Aanwezigheid willen zijn. Met die kleurrijke verscheidenheid voor ogen kan een of andere gelovige nog altijd stellen dat zijn eigen religie hét antwoord is op de zich meldende Werkelijkheid, dat de andere alleen maar projecties van de menselijke beperktheid zijn. Maar wie kan dat vandaag nog staande houden? Alleen diegenen die tot dezelfde traditie behoren.
Is het niet zo dat elke religie een antwoord is op dezelfde zich meldende Werkelijkheid, maar telkens vanuit een andere cultuur, in een andere taal, met een andere beeldspraak. Sitarmuziek is iets anders dan Bach of Haydn, maar kan evenzeer een diepe schoonheidservaring geven. Anders, maar toch hetzelfde. Een westerling heeft gelijk als hij zegt dat Bach hem meer aanspreekt; hij is alleen maar zelfingenomen als hij zich niet kan voorstellen dat de sitar een Indiër evenzeer in vervoering kan brengen. Welke muziek is ‘beter’? Je kan de schoonheidservaring die Bach je geeft, alleen maar verdiepen als je je ook kunt inleven in de dynamiek van de sitarmuziek. De vraag is dus niet zozeer welke muziek een meerwaarde bezit, maar welke ervaring de muziek teweegbrengt.
Nu we het hier hebben over verschillende ervaringen die een antwoord zijn op een Transcendente, zich openbarende Werkelijkheid, blijft de vraag echter, of al die ervaringen een antwoord zijn op dezelfde Werkelijkheid? Gezien de enorme en bizarre verscheidenheid van gelovige expressies zou je geneigd kunnen zijn onmiddellijk neen te antwoorden. Als ik de beschrijvingen van de Transcendente Werkelijkheid in de verschillende tradities overschouw, zou ik inderdaad zeggen dat de christelijke Triniteit iets anders is dan de islamitische Allah of judaïsche IHWH en iets helemaal anders dan wat de verhalen en mythen ons leren over Shiva, Ram of Krishna. IHWH heeft een verbond met Israël, maar India staat niet op zijn agenda; Krishna vertoeft tussen de herdersmeisjes in Vrindaban ten zuiden van Delhi, maar trekt zich het lot van het Nabije Oosten niet aan. Eenzelfde Transcen- | |
| |
dente Werkelijkheid? En dat is nog niets in vergelijking met het onpersoonlijke Brahman van de Oepanishads, of de Tao, of het Nirvana in het Theravada boeddhisme, of de Shunyata (‘Leegte’) in het Tibetaanse boeddhisme. Evenveel ‘gelovigen’ die zich door de Diepe Werkelijkheid aangesproken voelen en er een antwoord op geven. Hoe vinden de verschillende ‘theïstische’ en vooral de ‘onpersoonlijke’ Werkelijkheden daar een plaats in? Een veelheid van Werkelijkheden, netjes naast elkaar? En daarnaast nog een Brahman dat ‘ons aller diepste grond’ is, en verder nog de universele Boeddhanatuur, belichaamd in de voortdurend weerkerende kringloop van het bestaan? Of zijn dat slechts ‘voorlaatste gronden’ boven de Laatste Grond?
In de Semitische traditie heeft de Schepper alles geschapen wat niet God is. Hij moet dus Eén zijn en er kan geen tweede ultieme Realiteit zijn. Maar voor het judaïsme is dat IHWH, voor het christendom de Vader, voor de islam Allah. Ook Vishnoe en Krishna zijn de Schepper van alles. En waar het om een onpersoonlijke Werkelijkheid gaat: de Ultieme Werkelijkheid is Brahman, het universeel bewustzijn. Maar kan dat tegelijk ook de Leegte van het boeddhisme zijn? Kan de Onveranderlijke Brahman tegelijk ook de (boeddhistische) ‘Keten van het afhankelijk ontstaan in eeuwige verandering’ zijn? Als elk van deze ‘Goden’ of ‘Absoluutheden’ werkelijk is zoals de volgelingen ze ervaren, zijn ze dan ook elk de Ultieme Werkelijkheid? Ik ga er vanuit dat er met die ervaringen niets helemaal verkeerd is en dus moet ik suggereren dat het statuut van de Werkelijkheid anders moet zijn dan wat de gelovige binnen zijn traditie ervaart. Het gaat hier niet om verschillende namen voor zonder meer dezelfde Werkelijkheid. De kenmerken van de Werkelijkheid die een gelovige binnen zijn traditie ervaart, verschillen soms heel sterk van wat een ander in zijn traditie ervaart. En dan gaat het niet alleen om deelaspecten van een grotere, complexere Werkelijkheid, want binnen zijn traditie ervaart de gelovige zijn werkelijkheid als de volledige Ultieme Werkelijkheid!
| |
De Ultieme Werkelijkheid en de ultieme werkelijkheden van de tradities
Wat is dan mijn stelling? De Werkelijkheid die gelovigen binnen een traditie ervaren, is niet zomaar het resultaat van hun verbeelding. En toch is het ook niet de Ultieme Werkelijkheid. Zit ik dan, in mijn poging om de religieuze tradities te begrijpen en te rijmen, in het slop? Is er dan geen uitweg? Misschien toch wel, maar niet in de zin dat een traditioneel gelovige binnen welke traditie ook er laaiend enthoesiast over zal zijn. Het is echter, geloof ik, de enige uitweg naar de eenentwintigste eeuw toe, de eeuw van de ontmoeting op de vijfsprong. Gelovige pelgrims kunnen het zich voortaan niet meer permitteren de
| |
| |
andere pelgrims uit de weg te gaan of ze, jawel, als goed, maar toch een beetje als minderwaardig te beschouwen. Die superieure houding heeft niet alleen theologisch nefaste effecten, maar ook vérstrekkende economische en sociale gevolgen voor het dagelijkse leven, lokaal en intercontinentaal.
Laat ik eens proberen te formuleren welke kans een gelovige heeft, om een inzicht in de relatie tussen godsdiensten te verwerven dat zelfs binnen zijn eigen ervaring een dieper vertrouwen, diepere vreugde en bewondering teweegbrengt. Om die stap te zetten moeten we een onderscheid maken tussen: [1] de Ultieme Werkelijkheid en [2] de ‘God(en)’ of de onpersoonlijke ultieme werkelijkheden van de verschillende tradities, waarin de ene Ultieme Werkelijkheid uitdrukking vindt. M.a.w. in hun antwoord op Dat wat hen overstijgt, beantwoorden mensen in elke traditie aan het appel van de ene Ultieme Werkelijkheid, maar de God die of het Absolute dat zij ervaren is niet de Ultieme Werkelijkheid zoals die in zichzelf is. God of het Absolute is er wel een manifestatie van, aan de mens ‘geopenbaard’, door de mens ervaren in categorieën binnen menselijk bereik. Met dit inzicht kan een gelovige zich helemaal thuis blijven voelen in zijn ervaring en tegelijk ongecompliceerd respect opbrengen voor andere ervaringen. Zoals de blinden uit de parabel die op een olifant stoten en ieder voor zich een deel van de olifant voelen: de slurf, een poot of een oor. Alle vier beweren ze dat ze de olifant kennen. Een wijze komt langs en zegt: ‘De olifant is dat, maar nog veel meer’.
Opmerkelijk is nu dat een soortgelijk onderscheid op een confuse manier reeds aanwezig lijkt in vele tradities. Binnen het hindoeïsme stelt één stroming dat het Nirgun Brahman (Brahman zonder ‘vorm’, zonder ‘band met de materie’) alle menselijke concepten overstijgt, terwijl dat Brahman in andere stromingen Sagun wordt genoemd: ‘vatbaar in menselijke concepten’. Het Tibetaans boeddhisme spreekt aan de ene kant van de Dharmakaya of ‘Leegte in zichzelf’, aan de andere kant van een ‘Leegte die vorm krijgt in het menselijk bewustzijn’. Twee aspecten die één zijn, maar niet gelijk. Het christendom spreekt van een God die op zichzelf en buiten alles bestaat, maar tegelijk van ervaringen van een ‘God onder ons’. Een soortgelijk onderscheid vinden we in (de mystiek van) het judaïsme en de islam. En in de aanvang van het Tao Te Ching lezen we: ‘Het Tao dat kan worden uitgedrukt, is niet het eeuwige Tao’. Ik suggereer dus een onderscheid tussen de Ultieme Werkelijkheid en de ultieme werkelijkheden zoals die ervaren worden door zovele mensen in zovele culturen, op de meest verschillende manieren.
Juist deze rijke verscheidenheid in culturele uitdrukkingen maakt de verscheidenheid van religieuze ervaringen mogelijk, een verschei- | |
| |
denheid die voor een ervoor openstaande gelovige een bron van nog meer verdieping, verwondering en vreugde in zijn eigen traditie kan zijn. De ontmoeting op de vijfsprong hoeft dus geen aanleiding te zijn om de minpunten in andere culturen als argumenten voor eigen meerwaarde te gebruiken. De ontmoeting daagt uit tot nieuwsgierigheid en grotere verwondering. Wie toch een splintertje meent te zien in een andere cultuur, kan misschien eerst naar de balken in de eigen traditie zoeken. De ongebreidelde drang om in andere religies vooral het negatieve te zien heeft veel zoniet alles te maken met de letterlijk ‘aangeboren’ opvatting dat ‘mijn religie de ene ware is’. Zodra deze krampachtige visie zichzelf gaat zien als menselijk en historisch geconditioneerd, komt er plaats voor een vrijmakende bewondering voor de alles overtreffende Ultieme Werkelijkheid.
| |
De Ultieme Werkelijkheid en de bestaande religies
Hoe kunnen we dit onderscheid nu praktisch toepassen op de bestaande religies? Laat ik als voorbeeld de judaïsche ervaring nemen en deze toepassen op andere religies. In de vroege boeken van de Schrift, vanaf de Mozes-ervaring in het brandend braambos, wordt IHWH beschreven als ervaren, gezien. Hij wordt ervaren en gezien als actief begaan met de geschiedenis van zijn volk Israël en inspireert generaties profeten om zijn wil, zijn liefde voor het volk bekend te maken. Zijn wil wordt ervaren als ongeziene aanwezigheid in de Wet die de gelovige jood probeert te beleven. Hij ‘is die is’ op het onmoetingspunt tussen de Ultieme Werkelijkheid en het joodse volk. Hij is de Transcendente zoals gezien en ervaren in de geschiedenis van een volk. Dit is een beeld van God dat niet bestond vóór de ontmoeting met het joodse volk. Daarvóór bestond alleen de Transcendente Werkelijkheid, die nog een bepaald gelaat moest krijgen in de ervaringen van een specifiek volk, op een specifieke plaats.
Deze visie verschilt uiteraard grondig van de visie die een (joodse) gelovige binnen zijn eigen traditie heeft gehoord en voor waar aanneemt. Zelfs als het joodse IHWH-beeld niet alles zegt van de Ultieme Werkelijkheid, toch is hun IHWH-ervaring heel authentiek. In die zin is het jodendom ‘een’ ware religie. En hetzelfde geldt voor elke religie.
Hetzelfde geldt zelfs voor de ervaringen van de ‘onpersoonlijke’ Ultieme Werkelijkheid, zoals bijvoorbeeld in het Advaita hindoeïsme. Daar wordt het Transcendente ervaren als Atman, ‘Ziel’ die gelijk is aan het Brahman, ‘het universele, niet-persoonlijke bewustzijn’. In het model dat ik hier voorstel, is die universele ‘Ziel’, die we allen zijn in het diepste van ons bestaan, een manifestatie van de Ultieme Werkelijkheid die elk begrip overstijgt. Maar ook hier moeten we stellen dat
| |
| |
dit beeld van de universele ‘Ziel’ niet bestond voor er menselijk leven was en voor de Indische zieners hun ervaringen hieromtrent in het Sanskriet formuleerden als de Ultieme Werkelijkheid die zich kenbaar maakt aan het uitgezuiverde en alle individualiteit overstijgende menselijk bewustzijn.
Ook de klassieke Advaita-leer zal zich wellicht moeilijk kunnen verzoenen met de stelling dat het Atman in ons allen niet identiek is met de Transcendente Realiteit. En toch, mijn model respecteert volledig het feit dat wie door uitzuivering van zijn bewustzijn zich één voelt met het Brahman, een authentiek antwoord geeft op de Ultieme Werkelijkheid die zich aanbiedt in de vorm van de onpersoonlijke Brahman (die als Atman in ons is). Advaita is dus een ‘ware religie’ van het Onpersoonlijke, maar weer niet de enig mogelijke.
| |
Authentieke tradities
Elk van deze ‘antwoorden’, elk van deze ervaringen van de Ultieme Werkelijkheid is dus authentiek: de Advaita die probeert de eigen individualiteit te overstijgen en zijn identiteit met het Brahman te ervaren; de jood die IHWH's stem hoort in de opdracht van de Torah-voor-het-leven; de moslim die zich als volgeling van de Profeet in aanbidding aan Allah onderwerpt; de christen die door de liefde van de Vader in de medemens een broer en een zuster ziet. ‘Authentiek’, niet omdat de pogingen van mensen binnen een traditie echt bewijzen dat het goddelijke niet zomaar een uitvinding van de menselijke verbeelding en behoefte is. ‘Authentiek’, omdat elke ervaring binnen een traditie een antwoord poogt te zijn op de zich aanbiedende Transcendente. Religies hebben steeds te maken met die interactie met de Andere. Het wezen van de religieuze houding bestaat er dan ook in dat men zich afkeert van elk ‘op-zich-zelf-gericht zijn’ en openstaat voor het ‘goddelijke’ (Naar de ander gekeerd staan is wellicht ook de diepste kern van het menselijk bestaan.) Door zich te richten op de Ander en te leven vanuit de Ander, bereikt de mens verlossing, of totale onderwerping, of verlichting, of bevrijding, of laat hij zijn individuele druppel ondergaan in de oceaan van Brahman.
Een religieuze houding is authentiek in zoverre ze de mens in staat stelt om binnen zijn traditie en cultuur bevrijding, heelheid, heil te bereiken. Een religieuze traditie is authentiek in zoverre ze de mens openstelt voor de transformerende aanwezigheid van de Transcendente. Alle religieuze tradities zitten vol menselijke, cultuurhistorische constructies, geen enkele garandeert dus een perfecte ontmoeting of interactie met de Andere. Maar wie zal betwisten dat elke traditie vele hoogstaande persoonlijkheden heeft voortgebracht en tal van mensen
| |
| |
opengesteld heeft voor de andere en de Andere.
Voor wie geïnteresseerd is in ‘wat het oog niet ziet’, komt het er dus op aan in andere tradities de pogingen tot openstaan voor de Andere te zien, en niet zozeer de minpunten en menselijke constructies in die pogingen. Al die pogingen zijn immers tevens cultuurgebonden. Niet alle attributen die in de ‘persoonlijke-God’ - en in de ‘Onpersoonlijke-Dat’- tradities worden gedefinieerd, zijn zonder meer de attributen van de Ultieme Werkelijkheid. Ze blijven menselijke voorstellingen van de alle begrip Overstijgende.
Of een mens vandaag, op dit punt van de geschiedenis, al die attributen in zijn Godsbeleving kan opnemen en integreren, is nog de vraag. Misschien hoeft dat niet eens. Een verruiming van de Godservaring kan wellicht een doelstelling van de oecumene zijn in de eenentwintigste eeuw. Intussen moeten wij, gewone stervelingen, ons tevreden stellen met de attributen die binnen onze cultuur en traditie zijn ontwikkeld om ons te helpen bevrijding van onszelf te vinden, in het bescheiden besef dat de Ultieme Werkelijkheid waarlijk transcendent blijft.
In de boeddhistische parabelspraak: je mag de bewering ‘de Ultieme Werkelijkheid is een persoon’ niet onjuist noemen, want dan zeg je dat ‘de Ultieme Werkelijkheid niet-persoon’ is. Je mag gewoon geen menselijke relatie- en identiteitscategorieën - de enige waarover wij beschikken! - zonder meer op de Ultieme Werkelijkheid toepassen. Eén vraag blijft daarbij wel open: is het mogelijk dat sommige mystici, in de verschillende tradities, ooit een ervaring van de Werkelijkheid hebben gehad zonder de verkleuring van de religieuze traditie waarin ze zijn opgegroeid en waarin de Werkelijkheid zich in een aan mens en cultuur aangepaste vorm manifesteert?
De moderne mens is er reeds enigszins in geslaagd de afstanden binnen het universum uit te drukken in eenheden die voor ons intellect in enige mate voorstelbaar zijn (Maar de maten of analogieën - ‘een galaxie is gelijk het stofdeeltje in een zonnestraal naast zovele andere stofdeeltjes’ - blijven menselijke maten). Om iets van de Ultieme Werkelijkheid te kunnen uitdrukken of zich voor te stellen moet het jonge menselijke intellect misschien nog enkele millennia verder evolueren. Ondertussen kan de gelovige diepe vreugde en verwondering vinden in de wetenschap dat de Ultieme Werkelijkheid, waarvan hij in zijn eigen traditie een glimp opvangt, oneindig veel meer is dan ‘wat het oog ziet’.
|
|