Streven. Jaargang 62
(1995)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 699]
| |
Dirk Van Hulle
| |
Houyhnhnms en Yahoos‘Ik liet mijn arme vrouw zwanger achter en nam een voordelig aanbod aan om kapitein te worden van de Adventure’ (GT, I, 235Ga naar eind[3]). Er ontstaat muiterij aan boord en de bemanning zet hem ergens aan land. Daar ontdekt hij sporen van ‘mensenvoeten’. Nog voor hij beseft dat deze van ‘Yahoos’ afkomstig zijn, associeert hij deze aapachtige wezens dus al met mensen. Wanneer hij de Yahoos tenslotte te zien krijgt, merkt hij op dat hij op al zijn reizen nog nooit ‘zo'n naar dier’ is tegengekomen, ‘of een waartegen ik van nature zo'n hevige antipathie koesterde’ (I, 238). Van meet af aan wordt er op die manier een link gelegd tussen mens en antipathie, de twee elementen van Gullivers misantropie aan het einde van de reis. Iets later ontmoet hij paarden en komt onder de indruk, dit keer van hun nobele trekken. Over deze ‘Houyhnhnms’ komen we voor- | |
[pagina 700]
| |
eerst niet veel te weten. We zien ze enkel door de ogen van Gulliver, die aanvankelijk verbaasd is over de gedragingen van deze ‘redeloze beesten’, maar pas echt verbijsterd raakt wanneer hij begrijpt dat hij in hún ogen een redeloos dier is omdat hij op een Yahoo gelijkt. Hij probeert zich op alle mogelijke manieren van de Yahoos te onderscheiden, hij gaat bijvoorbeeld dag en nacht kleren dragen. Dat mag echter niet baten. Het uiteindelijke bewijs dat hij fysiek nauwelijks van de Yahoos verschilt, wordt geleverd wanneer hij zich in de rivier baadt en een jong Yahoo-wijfje hem brandend van verlangen, ‘op uiterst aanstootgevende wijze’, omhelst (VIII, 285). In een van de Houyhnhnms vindt Gulliver zijn ‘meester’, in diens huis vindt hij een onderkomen. Hij geeft hem een uitgebreide uiteenzetting over zijn land van herkomst en voor de lezer beschrijft hij de grote deugden van de Houyhnhnms. Niet alleen hun deugden, maar ook hun beperkingen: ze hebben een beperkte interesse, een beperkte woordenschat en leiden een erg beperkt leven. Ze eten, slapen en handelen ‘verstandig’; huwelijken worden vooraf geregeld, seks heet voortplanting en de dood wordt gelaten aanvaard. Zelfs hun hooggeprezen rede is gelimiteerd: hun wereld is verdeeld in goed en ‘Yahoo’. Gullivers positie tussen deze twee dialectische polen, goed en kwaad, weerspiegelt de dubbele natuur van de mens, maar in de duidelijk afgebakende wereld van de Houyhnhnms is er voor zoiets halfslachtigs geen plaats. Gulliver is dus genoodzaakt een keuze te maken. En hij kiest natuurlijk voor de goeien. Hoe ‘onmenselijk’ Gulliver zich echter ook probeert te gedragen, de Houyhnhnms beslissen uiteindelijk dat hij het land moet verlaten. Hij gaat in zee in een zelfgemaakt bootje en wordt op een verlaten strand gevonden door de bemanning van een Portugees schip. De kapitein, Pedro de Mendez, een hoffelijk en edelmoedig man, biedt hem na aankomst in Lissabon onderdak en koopt hem zelfs een nieuw pak. Gulliver kan echter zijn ‘antipathie tegenover de mensheid’ (XI, 308) niet verbergen. Thuisgekomen in Redriff, wordt hij door zijn vrouw en kinderen hartelijk ontvangen, maar alleen al hun aanblik en hun geur vervullen hem van haat en afkeer. Zijn enige troost zijn de twee paarden die hij koopt. Tot zover de grote lijnen van het verhaal, waarvan de titel luidt: Gulliver's Travels: A Voyage to the Country of the Houyhnhnms. | |
Hippocentrisme vs. antropocentrismeDe onmogelijke naam van de Houyhnhnms en hun land maakt duidelijk dat het hier gaat om een onbestaande plek, een ‘u-topos’. Dat doet meteen denken aan Thomas More's Utopia van twee eeuwen | |
[pagina 701]
| |
vroeger. Daarin ontdekt Raphael Hythlodaeus een wereld van nergens. Van een zeevaarder verandert hij in een utopist die remedies aanreikt voor een wereld die niet bestaat, uiteindelijk een ietwat komische figuur, die tot het bittere besluit komt ‘dat er aan vorstenhoven voor wijsbegeerte geen plaats is’Ga naar eind[4]. De drie elementen van Swifts titel - een reis naar een plek die niet bestaat - en de idee achter Utopia hebben veel gemeen. Dat hebben ook de hoofdpersonages, Gulliver en Hythlodaeus, en zelfs hun respectieve geestelijke vaders vertonen in bepaalde opzichten enige gelijkenis. More en Swift waren allebei ervaren politici. Ze wisten met de compromissen van hun tijd te leven, maar met een utopia in hun achterhoofd als maatstaf voor die compromissen dansten zij voortdurend op het slappe koord van de moraalGa naar eind[5]. De gedachte om het hier en nu te meten aan de hand van een hogere, abstracte idee, refereert aan Plato's ideeënleer. Maar wat More en Swift aan deze filosofie toevoegden, was een gevoel voor humor. Ze wisten maar al te goed dat het leven in Utopia of dat van de Houyhnhnms een oersaaie bedoening moest zijn. Swifts sceptische houding tegenover Houyhnhnmachtige utopieën staat in schril contrast met de lichtgelovigheid, de ‘gullibility’ van zijn held Gulliver. Het advies dat Thomas More zijn personage Hythlodaeus meegeeft, ‘dat hij beter voor gek zou spelen dan er een te zijn’, geldt net zo goed voor Gulliver: ‘Er bestaat ook een andere, minder doctrinaire wijsbegeerte, die haar milieu kent en, zich daaraan aanpassend, in het stuk dat juist opgevoerd wordt, haar rol harmonisch en bevallig weet te spelen’Ga naar eind[6]. Het drama dat Swift van dit stuk maakte, is geen tragedie, eerder een komedie in de betekenis die Hugo von Hofmannsthal daaraan gaf: ‘Het element van de komedie is de ironie. [...] De tragedie geeft haar held, het individu, een kunstmatige waardigheid: ze maakt van hem een halfgod en tilt hem boven de burgerlijke verhoudingen uit. Wanneer ze zich van deze onbewuste maar noodzakelijke traditie slechts een halve stap verwijdert, komt ze op het terrein van de komedie terecht. [...] De echte komedie plaatst haar individuen in een op duizenden manieren in elkaar hakende verhouding tot de wereld, ze brengt alles met alles in verband en daarmee alles in verband met de ironie’Ga naar eind[7]. Swift speelt een soortgelijk spel met relaties en relativeert op die manier de positie van de antropocentrische mens, die in Swifts tijd zijn uiterste best deed om zichzelf in het middelpunt van de kosmische belangstelling te plaatsen door zijn hooggeschatte ratio de hemel in te prijzen. Wanneer Gullivers Houyhnhnm-meester aanmerkingen begint te maken op het menselijk lichaam, wordt het hippocentrisme van de Houyhnhnms manifest. Lopen op twee voeten bijvoorbeeld is in hun ogen geen voordeel, maar gewoonweg niet | |
[pagina 702]
| |
veilig. Swift maakt geen gebruik van het enige menselijke wezen in het land van de Houyhnhnms, Gulliver, om 's mensen antropocentrisme aan de kaak te stellen; hij laat zien hoe de niet-menselijke Houyhnhnms op hun manier behept zijn met die laakbare eigenaardigheid van de mens: zij leven en denken hippocentrisch. Het resultaat is dat de (hoogstwaarschijnlijk menselijke) lezer zijn antropocentrisme vanuit een ander gezichtspunt ziet en zo een beeld krijgt van hoe zijn medeschepselen daar tegenaan moeten kijken. Die verandering van perspectief komt vaker voor in de literatuur, niet alleen in de achttiende eeuwse, maar ook in de moderne. Zo laat bijvoorbeeld James Joyce zijn Leopold Bloom al op de eerste bladzijde van het Ulysses-hoofdstuk, waarin hij voor het eerst ter sprake komt, proberen zich in het standpunt van een kat te verplaatsen: ‘Hoe zou zij mij zien? Torenhoog?’Ga naar eind[8] Bij Swift is de perspectiefwisseling niet zo uitdrukkelijk, maar daardoor zeker zo effectief. Hij hoeft niet eens te zeggen wat hij wil zeggen, hij doet het gewoon, en tegelijk laat hij het de lezer bijna ongemerkt in praktijk brengen. Dat precies de Houyhnhnms, de rationele dieren, voorgesteld worden als hippocentrische creaturen, is niet zonder belang. In de tijd van Swift was het nog niet zo lang geleden dat Copernicus gesuggereerd had dat de aarde rond de zon draaide. Dat betekende dat de mens zich niet in het centrum van het universum bevond, hij werd gedegradeerd tot een marginaal schepsel aan de periferie van het heelal. Rond dezelfde tijd echter begon de mens, mogelijk als een reactie, de eerste autobiografieën te schrijven en zelfportretten te schilderen. De Renaissance was een opleving van het antropocentrisme, dat net zoals het rationele denken verder opgang maakte in Swifts eigen tijd. Het is verbazingwekkend dat iemand zich in dat vroege stadium van de Verlichting al zo duidelijk bewust was van de relativiteit van wat dit tijdperk zo hoog in het vaandel had. Met zijn kritiek op de rationaliteit, zijn aanval op het overmoedige vertrouwen in de superioriteit van de menselijke geest hekelt Swift zijn tijd en de toenmalige Engelse maatschappij op een heel directe manier, die hij ook formeel ondersteunt door bijvoorbeeld de directe rede te gebruiken wanneer hij het rechtssysteem ridiculiseert. Swift relativeert de rationaliteit door ze op een extreme manier te laten contrasteren met irrationaliteit. Deze simpele methode om twee uitersten tegenover elkaar te stellen, werd in Swifts tijd onder meer toegepast door zedenprekers en moralisten, die zich wel eens plachten voor te doen als onkreukbare Houyhnhnms. Wat Swift echter doet is niet zo simpel als het lijkt. Wanneer Gullivers Houyhnhnmmeester het als een tekortkoming beschouwt dat de ogen van de mens vooraan geplaatst zijn, zodat hij niet opzij kan kijken zonder | |
[pagina 703]
| |
zijn hoofd te draaien, kunnen we dit op verschillende manieren interpreteren. Enerzijds is het standpunt van de Houyhnhnm zeker te verdedigen. Zijn zorg om alles zonder oogkleppen, ‘on either side’, te zien, kun je vergelijken met de onbevooroordeelde houding van Leopold Bloom, die in het Cyclops-hoofdstuk in Ulysses geconfronteerd wordt met het eenzijdige standpunt van de verteller. Maar het heeft misschien ook zijn nadelen als je alles ‘on either side’ kunt zien, en dit kan geïnterpreteerd worden als een komische kritiek van Swift op het denken in uitersten. Een kritiek die overigens bulkt van zelfironie, want in zijn hoedanigheid van deken van de St. Patrick's Cathedral in Dublin werd Swift wellicht verondersteld zelf de allures van een onkreukbare Houyhnhnm aan te nemen. De twee extremen in deze reis, de Yahoos en de Houyhnhnms, staan voor twee aspecten van het wezen van de mens, maar dan zodanig overdreven dat ze niet meer menselijk zijn. Als de mens leefde zoals de Yahoos, zou hij zich niet van een dier onderscheiden; als hij leefde zoals de Houyhnhnms, zou zijn leven oersaai zijn en zou hij nauwelijks verschillen van een engel. Of zoals Kathleen Williams schrijft: ‘Proberen te leven als zij zou zoiets zijn als wat de stoïcijnen deden volgens Swifts eigen opmerking in zijn Thoughts on Various Subjects: “De stoïsche methode om in onze behoeften te voorzien door onze verlangens uit te schakelen, is zowat hetzelfde als onze voeten afhakken als we schoenen nodig hebben”’Ga naar eind[9]. Swift wijst erop hoe onmogelijk het is om op een zuiver rationele manier te leven en te handelen. Elke bewering dat mensen rationele wezens zijn, is een aanmatiging - daarop lijkt het ergste bezwaar van de Houyhnhnm-meester tegen Gulliver en het menselijke ras neer te komen. Uiteindelijk mag de mens beweren wat hij wil, in Swifts ogen is hij niet redelijk, maar enkel voor rede vatbaar. Dat blijkt uit een brief die hij naar Alexander Pope schreef: ‘Ik heb materiaal voor een verhandeling die zal bewijzen dat de definitie animal rationale fout is en dat het slechts rationis capax is’Ga naar eind[10]. Met dit nuanceverschil legt hij de nadruk op de keuze die de mens - in tegenstelling tot zowel de Yahoos als de Houyhnhnms - heeft om zijn verstand te gebruiken of niet. Die keuzemogelijkheid lijkt zowat het enige te zijn waarmee Gulliver zich kan onderscheiden van de Yahoos. Wat hij echter niet inziet, is dat hij door die eigenschap ook van de Houyhnhnms verschilt. En ook al zou hij dit inzien, de keuze kan hij nooit maken zonder te vervallen tot een of andere onmenselijke karikatuur, die van de Yahoos of van de Houyhnhnms. Het begrip ‘keuze’ heeft nu eenmaal iets paradoxaals: zodra ze gemaakt is, bestaat ze niet meer. Ze bevat als het ware een enorme hoeveelheid potentiële energie, maar wanneer deze in kinetische energie wordt | |
[pagina 704]
| |
omgezet, verdwijnt met de keuze een essentiële menselijke eigenschap. In plaats van gewoon zijn eigen, tamelijk ongedefinieerde plaats tussen Yahoos en Houyhnhnms in te nemen, voelt Gulliver zich onder de druk van de hyperrationele hokjesgeest van zijn meester gedwongen te kiezen. Dat maakt van hem een misantroop. | |
Swift, de misantroop?Die misantropie heeft aanleiding gegeven tot nogal wat misverstanden. In 1784 schreef Thomas Sheridan: ‘De laatste aanklacht [...] tegen Swift, waar zich zowat iedereen achter schaart, is die van volkomen misantropie’Ga naar eind[11]. Ernest TuvesonGa naar eind[12] wijst erop dat Swifts ontgoochelde ambitie ook nog in de twintigste eeuw als een oorzaak van zijn negativisme wordt gezien. De vraag is echter of Jonathan Swift niet jarenlang het slachtoffer is geweest van een onterechte vereenzelviging van zijn persoon met zijn personage, Lemuel Gulliver. Blijkbaar was het misverstand als zou Swift de misantropische visie van Gulliver delen, zo hardnekkig dat hij zich genoodzaakt voelde in de verdediging te gaan. In een brief aan Alexander Pope van 26 november 1725 schrijft hij: ‘Ik zeg je tegen alle verwachtingen in dat ik de mensheid niet haat, het zijn “vous autres” die hen haten omdat je zou willen dat het redelijke wezens waren en kwaad bent omdat je daarin ontgoocheld wordt’. Maar Swifts beste verdediging is in het vierde boek van zijn Gulliver's Travels zelf te vinden, een apologie die we om meerdere redenen socratisch kunnen noemen. Socrates wordt in de tekst geïntroduceerd in verband met een uitweiding over het begrip ‘mening’. ‘Ik herinner mij dat ik mijn meester slechts met de grootste moeite kon doen inzien wat de betekenis was van het woord “mening” of hoe iets discutabel kon zijn, aangezien de rede ons heeft geleerd om pas dan iets te bevestigen of te ontkennen als we er zeker van zijn, en als we er niets van weten, kunnen we geen van beide’ (IV, 285-286). Toch houdt Gullivers meester er een uitgesproken mening op na over het wezen van de mens en diens plaats in de kosmos. In zijn ogen is dat misschien geen mening, maar een vaststaand feit, een ander ziet dat misschien anders. Daarmee komt nog een andere eigenschap van de mens aan het licht, die hem onderscheidt van zowel de Houyhnhnms als de Yahoos: zijn vermogen om zich in te leven in de denkwereld van anderen. Het meest extreme voorbeeld van die empathie geeft Gulliver zelf: hij neemt de zienswijze van zijn meester over. Volgens hem zijn 's mensen euvelen zo erg, dat ze een rationeel | |
[pagina 705]
| |
mens onvermijdelijk tot misantropie leiden. Of de lezer die mening deelt, is zijn zaak. Het feit dat Swift zoveel lezers op stang joeg, kan ook geïnterpreteerd worden als een opzettelijk ‘special effect’, en of de auteur het met die zienswijze eens was, is daarbij van ondergeschikt belang. Als Swift van zijn lezers had verwacht dat ze Gullivers ‘antipathy to humankind’ au sérieux zouden nemen, had hij de Portugese kapitein Don Pedro en zijn bemanning wellicht als onmiskenbare Yahoos afgeschilderd. Door hen echter als ‘hoffelijk en edelmoedig’ voor te stellen, benadrukt hij hoe voorbarig Gullivers conclusies over het mensdom zijn, en in die zin meende Swift wellicht elk woord van wat hij in de geciteerde passage over het begrip ‘mening’ schreef. Op de gevaren van al te voorbarige conclusies wijst Swift al in het eerste hoofdstuk van het vierde boek, wanneer Gulliver gewag maakt van kapitein Pocock: ‘Hij was een eerlijk man en een prima zeeman, hij was alleen iets te stellig in zijn eigen oordelen, en dat was de oorzaak van zijn ondergang, zoals het die van vele anderen is geweest’ (I, 235). Een van die ‘vele anderen’, die hun ondergang zelf in de hand hebben gewerkt door iets te stellig te zijn in hun oordeel over de mens, blijkt achteraf Gulliver zelf te zijn. Hij is weliswaar niet vergaan in een storm, maar zijn leven thuis moet een hel zijn: hij kan de geur van mensen niet verdragen en toch moet hij in hun midden wonen. Vanuit dat perspectief kun je Swift al zien glimlachen bij de zin die op het vorige citaat volgt: ‘Want als hij [kapitein Pocock] mijn raad had opgevolgd, zat hij nu wellicht net zo veilig thuis bij zijn gezin als ikzelf’. De ironie in deze zin bevestigt opnieuw dat Gullivers opvattingen niet noodzakelijk met die van zijn auteur overeenkomen. Swift behandelt zijn held nochtans niet unfair; hij ridiculiseert Gulliver niet, maar laat hem dat zelf doen. Door bijvoorbeeld te vertellen dat zijn vrienden hem vaak botweg zeggen dat hij draaft als een paard en dat hij dit beschouwt als een compliment, wijst Gulliver zelf op het ridicule van zijn houding, die het resultaat is van een eenzijdige blik. Met zijn eigen opvattingen of meningen is Swift niet zo kwistig. De enige eenduidige conclusie die een ‘animal rationis capax’ kan trekken, is dat er geen eenduidige conclusie valt te trekken, zoals Socrates al wist dat hij niets wist. Behalve Socrates is er geen enkele mens die van de Houyhnhnms enige waardering krijgt. Hier haalt Swift een van zijn sterkste stunts uit. Door Socrates te introduceren en de Houyhnhnm-meester met hem te laten instemmen, brengt hij niet alleen hulde aan ‘die prins der filosofen’ (VIII, 286), zoals Gulliver hem noemt, maar plaatst hij zichzelf op een subtiele manier op hetzelfde niveau. Net als Socrates weet hij dat de menselijke wijsheid weinig of niets voorstelt - | |
[pagina 706]
| |
waardoor hij, samen met Socrates, van alle mensen de meest wijze isGa naar eind[13]. Bovendien maakt Swift in zekere zin gebruik van dezelfde techniek als Socrates in zijn apologie: door de welsprekendheid te loochenen heeft Socrates een van de sterkste en meest bekende toespraken aller tijden gehouden. Door de mensheid te desavoueren heeft Swift er een even sterk pleidooi voor gehouden. |
|