| |
| |
| |
Gie Van Den Berghe
Wegkijken
Ook het leed dat we niet leden, is onze zorg
Anders dan de meesten onder u en, vooral, anders dan zij die op élk appel ontbreken, de doden, heb ik ongelofelijk veel geluk gehad: ik ben aan de Tweede Wereldoorlog ontsnapt. Ik ben pas aan het eind van die oorlog geboren. Terugtellend tot het moment van mijn verwekking, moet ik een kind van de bevrijding geweest zijn, een kind van de afkeer voor oorlog, een kind van hoop op beterschap, hoop op vrede.
Privé heb ik nooit belang gehecht aan mijn geboortedatum. Het is een toevalligheid, geen reden om wat dan ook te vieren. Maar als geschiedkundige, gespecialiseerd in de nationaal-socialistische kampen, concentratiekampen en uitroeiingskampen, word ik bij voortduring geconfronteerd met mijn geboortedatum en met de periode waarin ik werd verwekt.
In die periode werden honderdduizenden gevangenen geëvacueerd uit kampen die op het punt stonden bevrijd te worden door de geallieerden. De term evacuatie verwijst doorgaans naar een levensreddende operatie. Men ontruimt een oord, maakt het leeg, omdat het te gevaarlijk geworden is om er te blijven. Wat de kampen betreft, gold deze betekenis enkel en alleen voor de SS-ers. Voor de gevangenen gold lijnrecht het tegendeel. Toen de redding nabij was, werden ze alsnog op mars gesteld. De evacuatie was voor hen een dodenmars, een term die de slachtoffers toen al gebruikten.
Tot het bittere einde probeerden nazi's munt te slaan uit de concentratiekampgevangenen. Nu hun arbeidskracht niet meer uitgebuit kon worden, waren ze toch nog bruikbaar als wisselgeld. Nazi's, Heinrich Himmler op kop, marchandeerden met vertegenwoordigers van het Rode Kruis en van de geallieerden. In ruil voor toekomstgaranties, om het eigen vege lijf te redden, waren ze bereid duizenden, soms tienduizenden gevangenen vrij te laten. Ronde getallen, geen individuen
| |
| |
of personen. Gevangenen waren immers Nummermenschen, nummers in een oneindige reeks: de massa slaven die sinds 1939, niettegenstaande een hoog sterftecijfer, onophoudelijk aangezwollen was. Gevangenen waren ruilobjecten, vee, een optelsom, talloos en dus van geen tel. Bij de ontruiming van de kampen werd dan ook geen rekening gehouden met de toestand, de levensomstandigheden of de overlevingskansen van individuele gevangenen. Er bleven er immers altijd genoeg over om een koopje te sluiten. Wie nog kon marcheren, moest mee. Wie op mars niet meer meekon, werd tot last en werd, zoals dat in slachthuistaal heet, afgeschoten.
Op 23 april 1945, de dag dat ik het levenslicht zag, werd Flossenbürg bevrijd, een van de grootste en vreselijkste, maar minst bekende kampen. Wat heet bevrijd? Ook hier was het gros van de toen nog in leven zijnde gevangenen drie dagen eerder op dodenmars gesteld. En ook hier hebben bitter weinigen dat overleefd. Tien dagen na mijn geboorte, op 3 mei, werden in de bocht van Lübeck duizenden KZ-gevangenen die op pakketboten waren ingescheept, per vergissing dood gebombardeerd door een dolgedraaid eskader van de Britse Royal Air Force. Een ‘vergissing’ die de waanzin die oorlog heet, schril en cynisch in de verf zet.
Terwijl miljoenen ontbering leden en nog eens honderdduizenden omkwamen, groeide ik van embryo tot foetus, in de geborgenheid van de moederschoot. Dat die geborgenheid ook na mijn geboorte voortduurde, dat ik tot op heden een bij vergelijking geborgen en luxueus leven heb kunnen leiden, dat ik de kans gekregen heb om te studeren en me te verdiepen in de studie van de nazi-kampen en ooggetuigeverslagen daarover, dat alles dank ik in zekere zin en tot op bepaalde hoogte aan diegenen die zich, toen ik nog niet bestond, verzet hebben tegen de Nieuwe Orde, tegen de bezetter. Ik dank degenen onder u die dat toen gedaan hebben.
Maar dankbaarheid alleen volstaat niet. Geluk, het geluk na de Tweede Wereldoorlog geboren te zijn, in West-Europa, als blanke, gezond van lijf en leden, dat geluk schept ook verplichtingen. Aan die verplichtingen probeer ik te voldoen met de middelen die me ter beschikking staan. Wat de Tweede Wereldoorlog betreft en de lessen die eruit geleerd kunnen worden, hangen die middelen samen met mijn persoonlijk statuut. Ik ben buitenstaander en wetenschapper. Twee eigenschappen of kenmerken die een meer afstandelijke, beschouwende, kritische, objectiverende en analyserende optiek en bevraging inhouden.
Historisch buitenstaander als ik ben, is mijn oordeel minder gebonden aan directe ervaring en participatie. Dat is voor een wetenschapper een pluspunt. Maar dat kan tot te grote afstandelijkheid, tot gebrek aan inleving leiden. Mijn specialisatie, de studie van ooggetuigeverslagen
| |
| |
over de nazi-kampen, behoedt me daar enigszins voor. Steeds weer word ik ondergedompeld in belééfde ervaring, in persoonsgebonden geschiedenis, in de subjectiviteit van het leed. Vlijmscherpe details, de pijnlijke omvang van het kwaad worden steeds weer opgefrist. Maar hoe dan ook heb ik de ellende niet zelf meegemaakt en daardoor is de historische afstand voldoende groot voor een wetenschappelijke, meer objectieve dan gevoelsmatige benadering van wat geschied is, van wat geschiedenis is. Een afstand en objectivering die de vergelijking van deze oorlogsgruwel met andere oorlogsgruwel mogelijk maakt. Met als enig doel daaruit veralgemeenbare regels en lessen te trekken die de kans op herhaling van de gruwel een beetje kunnen verkleinen.
Als buitenstaander en wetenschapper ben ik goed geplaatst om de beeldvorming over de Tweede Wereldoorlog te onderzoeken. Ik kán dat niet alleen, ik moét dat ook doen. Deze morele, politieke, maatschappelijke verplichting vloeit voort uit het feit dat die beelden ons handelen hier en nu leiden, onze toekomstgerichtheid bepalen. Die sterke, aangrijpende beelden uit het verleden zijn het immers die de kern vormen van het programma dat in en direct na de kampen werd opgesteld, en samengevat in de hartekreet: ‘Dit nooit meer’.
Die motiverende beelden werden gevormd tijdens en door de ervaring. Door en bij mensen die meegemaakt en geleden hebben, in-siders, mensen die nog gevangen zaten in kampen, in pijn en in leed. Mensen die hun ervaring toen niet vanop afstand, laat staan afstandelijk, konden bekijken. Die daar en toen, in die omstandigheden gegroeide beelden, vol emoties van het ogenblik - afschuw, pijn, ongeloof, afweer - beelden als versteende gevoelens; die beelden zijn het die na de oorlog, toen voorbij leek wat nooit voorbij kan gaan, ons denken en handelen in banen zijn gaan leiden. De taak uit het verleden lessen te trekken om de toekomst te verbeteren, rechtvaardigt dat ik, buitenstaander en wetenschapper, uitspraken doe over dat verleden. Deze toekomstgerichtheid van de geschiedenis zorgt ervoor dat het verleden dat ik niet meegemaakt heb, het leed dat ik niet geleden heb, ook mijn zaak, onze zaak, ons aller zorg wordt.
Beelden over het verleden zijn altijd en overal voor een stuk vervormd en vertekend. Eén van de belangrijkste vervormingen heeft te maken met de kenmerkende eerste reactie van mensen op negatieve ervaringen. Aanvankelijk worden alle ellende en kwaad integraal toegeschreven aan oorzaken die buiten de persoon, die buiten het ik liggen. Dat is een normale en gezonde reactie. Op korte termijn bevordert ze de overleving, ze maakt handelen en verzet mogelijk. Deze spontane goed-kwaad-opdeling, een soort aangeboren slachtoffer-dader-denken, maakt hier en nu bestrijding van en verzet tegen vijanden en ellende mogelijk. Grotere nuancering, verder uitgewerkte schuld-en-verdienste- | |
| |
schema's zijn nog uit den boze, ze verlammen het handelen alleen maar.
Maar op lange termijn is deze projectie van alle kwaad op de Ander, naar buiten toe, minder doeltreffend. Door de aandacht toe te spitsen op de Ander en het uiteindelijke Kwaad, door ze van ons weg te projecteren als wezensvreemd, door te doen alsof er een onoverbrugbare kloof bestaat tussen de vijand en ons, tussen goed en kwaad, vraagt men zich minder dan nodig af hoe het zo ver is kúnnen komen en wordt het ook bijzonder moeilijk om daarop antwoorden te vinden. We ontzeggen ons daardoor inzicht in vroegtijdige fasen en ontwikkelingen, in de voorbodes van het ultieme kwaad. En daardoor zijn we minder goed geplaatst om tijdig tussenbeide te komen vóór het te laat is.
Het denken in strikte goed-en-kwaad categorieën - manicheïstisch denken - zorgt ervoor dat we geen of nog maar weinig oog overhouden voor de beginfase van mensonterende ideologieën, voor de lange en langzame evolutie van kwaad tot erger, de escalatie van discriminatie tot volkerenmoord. Het maakt ons blind voor die momenten in die neerwaartse spiraal waarop een en ander nog voorkomen kan worden. Het maakt ons blind voor die momenten waarop we niet in gebreke mogen blijven.
Door het noodzakelijk en dwingend Dit nooit meer!, door dit op beelden van het verleden gebaseerde programma, waarbij alle kwaad op de Ander wordt geprojecteerd, zijn we alleen of voornamelijk op onze hoede voor die tot duidelijk herkenbare vijand gestereotypeerde Ander. Ons verantwoordelijkheidsgevoel is door het verleden gepolariseerd, we besteden te weinig aandacht aan vroege fasen van gemeenschappelijke en gedeelde verantwoordelijkheid.
Ik maak dit wat concreter. Doordat tijdens en na de oorlog alle aandacht begrijpelijkerwijs toegespitst werd op het onmenselijke leed dat de nazi's hebben veroorzaakt, duurde het lang voor er aandacht kon gaan naar vroegere fasen en bredere verantwoordelijkheid voor het gebeurde. En zelfs vandaag rijst nog altijd protest tegen deze nochtans noodzakelijke en onontkoombare aanvullende visie op het verleden. Vergeten werd en wordt dat in de tweede helft van de jaren dertig, toen de nazi's nog alles in het werk stelden om de joden uit het Derde Rijk te verjagen, toen de oorlog al ziedend stond te trampelen, de hele beschaafde wereld zijn grenzen hermetischer afgrendelde. Op de conferentie van Evian, midden 1938, die de joodse emigratie uit Duitsland had moeten regelen, bleek dat geen enkel land zijn grenzen wou openstellen. Enkele maanden later, in oktober 1938, werd op verzoek van de Zwitserse regering beslist dat Duitse joden voortaan een onuitwisbare rode J op hun identiteitspapieren moesten dragen. De Zwitsers wilden een einde maken aan de joodse immigratie zonder hun toeristische belangen te schaden. Ook tijdens de oorlog, toen de jodenuitroeiing volop
| |
| |
woedde, ondernamen westerse politici, die zeker sinds 1942 goed op de hoogte waren, bijzonder weinig om iets aan de volkerenmoord te doen. Militaire, politieke en economische overwegingen en doelstellingen wogen steeds zwaarder dan humanitaire, medemenselijke. De hele wereld, ook de Yishuv, de joodse gemeenschap in Palestina, keek hardnekkig de andere kant op. Mede door dit alles kon de situatie escaleren en werd het almaar moeilijker, onmogelijker om op te houden met wegkijken, het over een andere boeg te gooien, daadwerkelijk tussenbeide te komen. De struisvogelpolitiek tegenover het nationaalsocialisme, zijn militaire, politieke en ideologische aspiraties, zijn er medeverantwoordelijk voor dat de Europese joden uiteindelijk uitgeroeid werden. Over de schuld kan niet gediscussieerd worden, de schuldigen zijn gekend. Maar over de verantwoordelijkheid voor de afloop valt meer te zeggen dan doorgaans gebeurt.
Het Wir haben es nicht gewußt, het zo ongeloofwaardig excuus van vele Duitsers, werd achteraf, toen het meer dan te laat was, ook door ons aangevoerd. Maar we hebben wél geweten, en wat we niet wisten, hadden we aan de weet kunnen komen als we dat gewild hadden.
Ook vandaag weten wij. We weten voortdurend, zonder ophouden. We zijn overgeïnformeerd, overladen met berichten en gedetailleerde beelden van de gruwel. Gruwel waarvan wij westerlingen vijftig jaar geleden gezegd hebben ‘Dit nooit meer’. We zijn oververzadigd, ook door gruwel.
Gewone mensen, zoals u en ik, hebben de natuurlijke, op zelfbehoud gerichte neiging weg te kijken van leed dat maar blijft duren en zich op steeds grotere schaal voltrekt. Onze houding tegenover door mensen veroorzaakte rampen - man made disasters - verschilt niet wezenlijk van die tegenover natuurrampen. We doen in hoofdzaak alsof het hun overkomt, alsof het kwaad onpersoonlijk is, uit de lucht komt vallen. Dat ontslaat ons van de noodzaak iets tegen iemand te ondernemen, en om over onze betrokkenheid na te denken. We organiseren noodhulp, sturen zendingen naar de hel. In elk geval te weinig. Aan de achterliggende en onderliggende oorzaken doen we doorgaans niets of alleen als het toch al te laat is.
Ook rijke landen denken, bij monde van hun afgevaardigden, in de eerste plaats aan zichzelf. Ook nu krijgen politieke, economische en militaire overwegingen voorrang op humanitaire. Non-interventie wordt gerechtvaardigd door een beroep op zelfbeschikkingsrecht van naties en hun soevereiniteit: staatkundige belangen. Alsof het een natuurramp betrof, bouwen we dijken rond de getroffen gebieden, we bakenen ze af, zonderen ze af van de rest van de wereld.
Nooit meer, nie wieder, plus jamais, never again, dit programma werd in feite nooit op grote schaal gerealiseerd. Toegegeven, we hebben ons
| |
| |
ingespannen en spannen ons nog steeds in opdat het hier en nu niet gebeurt, maar we sluiten de ogen voor hoe het, steeds weer, elders gebeurt, zonder ophouden, ver van huis, in werelden die een lager getal gekregen hebben op de schaal van onze waardering, aandacht, belangstelling en inleving.
De rijken die we zijn, kijken weg van de armen en hulpbehoevenden. Minderheden die, zeker globaal gezien, in de meerderheid zijn maar, omdat ze niets in de pap te brokken hebben en gediscrimineerd worden, de naam dragen van wat ze hebben en krijgen: minder. Ook nu worden grenzen die de rijken onderling aan het slopen zijn, hermetisch afgedicht voor noodlijdenden en hulpbehoevenden. Eens te meer luidt het dat de boot vol is. Maar deze moraliserende metafoor wordt ten onrechte aangevoerd. Wij zitten helemaal niet in een reddingsboot die al overvol is, en er is zeker hier geen ramp gebeurd. Wij zitten op een pakketboot, met alle denkbare maar niet verdeelbare luxe en juist dat is het probleem.
Tot slot nog een voorbeeld van onze selectieve verontwaardiging. Iedereen kent wel de wijze, waarschuwende woorden van Martin Niemöller, een protestants dominee die jarenlang in verschillende concentratiekampen opgesloten zat:
Toen de nazi's de communisten arresteerden
heb ik mijn mond gehouden,
ik was toch geen communist?
Toen ze de sociaal-democraten opsloten
ik was immers geen sociaal-democraat?
Toen ze de katholieken arresteerden,
heb ik niet geprotesteerd
ik was immers niet katholiek
Er is iets bijzonders aan de hand met deze alomgekende waarschuwing. In deze tekst ontbreken bijvoorbeeld: de joden, zigeuners, getuigen van Jehovah, homoseksuelen. In de voorbije vijftig jaar zagen verschillende versies van dit gedicht het daglicht. Interessant is dat de opsomming van de vervolgde, opgepakte, gediscrimineerde bevolkingsgroepen verschilt naargelang de doelgroep van het gedicht. In een versie die met grote hardnekkigheid wordt toegeschreven aan Bertolt Brecht, hebben
| |
| |
bijvoorbeeld vakbondslui de plaats ingenomen van de katholieken. Het is ronduit hallucinant dat in het kader van de beklemmende waarschuwing het nooit meer zo ver te laten komen, de categorieën van vervolgden waarvoor tussenbeide moet worden gekomen, verschuiven volgens de morele waarden en ideologische doelstellingen van diegene die ons aanspoort tijdig tussenbeide te komen.
Dit is de tekst van een referaat, gehouden op het colloquium 50 jaar vrede, ter gelegenheid van de vijftigste herdenking van het einde van de Tweede Wereldoorlog, op het stadhuis van Gent op 8 mei 1995.
|
|