Streven. Jaargang 62
(1995)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 507]
| |
Paul Begheyn
| |
[pagina 508]
| |
uitmaken van de drie gezelschappen die in de loop der jaren werden gevormd: NDT 1, NDT 2 voor aankomende dansers, en NDT 3 voor oudere dansers die ‘het vak’ nog niet willen opgeven. Zij varieerden in leeftijd van zeventien tot zestig jaar. Meer dan ooit tevoren werd ook het publiek betrokken in de voorstelling, doordat er letterlijk een brug was geslagen van het toneel naar de zaal, en een deel van de toeschouwers plaatsen kreeg toegewezen op het podium zelf, zodat er zelfs bij gesloten gordijnen voor hen nog steeds het nodige te beleven viel. De brede keuze van de muziek toont een staalkaart van de componisten die Kylián hebben weten te inspireren, van Bach, Schubert en Tsjaikovski tot de hedendaagse Steve Reich, Michael Torke en John Taverner, ‘een boeket lentebloemen, zonder logica samengebonden en snel verwelkt’. Arcimboldo bestaat uit acht delen, halverwege door een pauze onderbroken. Nog voordat de voorstelling begint verschijnt een van de toonaangevende Nederlandse cellisten van deze tijd ten tonele, Pieter Wispelwey, die het werk van Kylián sinds een jaar of acht kent, en er van meet af aan door overrompeld was: ‘Voor het eerst van mijn leven zag ik dans bij muziek die als het ware volledig klopte. Die niet alleen recht deed aan de muziek, maar die de muziek op een hoger plan tilde. Je bent getuige van een kruiende creativiteit, je staat aan de bron van schoonheid’Ga naar eind[2]. Wispelwey werd uitgenodigd om de rode draad te worden in het jubileumprogramma. Op de schuin neerdalende loopbrug midden in de zaal, brengt hij drie delen uit de cellosuites van Bach ten gehore. Telkens nadat een passage is verklonken, tilt hij zijn cello omhoog, verrijdt zijn stoel en begint opnieuw te strijken, met een ondeugende speelsheid. Bach maakt plaats voor Tsjaikovski met diens Polacca uit de Derde Orkestsuite, waarop de letterlijk schitterende, met zilveren ballen bezette gordijnen een wals uitvoeren. Een wonderlijke sensatie, deze choreografie voor voorhang en orkest! Aan een lange tafel op het toneel nemen de vier oudste dansers plaats, onder wie Kylián's echtgenote Sabine Kupferberg. In een hilarisch nummer wordt een maaltijd geserveerd, waaronder een radiografisch bestuurde kip achternagezeten wordt door een met vervaarlijk mes bewapende dikzak. De dinergasten worden gekoeioneerd door de bedienden, zoals Charlie Chaplin ooit door de voedsel-verschaffings-machine in zijn film Modern Times. Een mimisch spel met borden, bestekken en fruit, en ritmische bewegingen van handen, hoofd en lijf lokken op talloze momenten lachsalvo's uit. Plotseling blijken op verschillende plaatsen in de zaal dansers en trompetters aanwezig, die naar voren stormen. De minimal music van Steve Reich uit zijn Music for a Large Ensemble uit 1978 vult de ruimte. De dansers en danseressen in Yves-Klein-blauw op het podium bewe- | |
[pagina 509]
| |
gen zich op een manier, die in bepaald opzicht karakteristiek geworden is voor het Nederlands Dans Theater, sinds Jiří Kylián in 1980 gefascineerd raakte door de etnische dansen van de Aboriginals op Groote Eylandt in Australië. Op basis daarvan had hij drie jaar later het onvergetelijke, soms geestige Stamping Ground gemaakt, met sprongen, dierlijke bewegingen, elasticiteit van lichaam en ongebreidelde energie. Al die elementen keren terug, evenals de trillerigheid die soms de lijven overvalt, en de dansers haast in een trance brengt. De betovering wordt verbroken, wanneer er met tomaten wordt gegooid en het podium op den duur bezaaid ligt met de uiteengespatte rode vruchten. Verbaasd constateert danseres Sabine Kupferberg: ‘Tomatensalad’, een woord dat zij vervolgens in lettergrepen hakt, en dan in alle mogelijke varianten uitroept, zoals ‘lad-to-ma-tén-sa’. De overige dansers vallen haar bij, en al scanderend vormen zij weer een ensemble.
Megumi Nakamura, Mário Radačovský, Cora Kroese en Pippa Buckingham in Arcimboldo. Foto Joris Jan Bos.
Onder John Taverner's muziek The Last Sleep of the Virgin uit 1991 verschijnen negen slechts in gouden slips geklede dansers - opnieuw een verwijzing naar Stamping Ground -, waarna negen danseressen in rose en knalgele baljurken uit het plafond als luchtgeesten komen aangezweefd, en heen en weer slingeren, nu eens hoog dan rakelings | |
[pagina 510]
| |
over de hoofden van de mannen. De vrouwen dragen kreeften en pompoenen bij zich, geheel in de stijl van de eetfestijnen van Arcimboldo. Soms zonderen enkele mannen zich af en posteren zich als apen op het voorplan, terwijl op het toneel enkele paren hun verstilde duetten dansen. Een combinatie van kolder en inkeer, van erotiek en humor. Dit dansspel eindigt wanneer de danseressen uit hun rokken stappen, die als korenschoven op het toneel achterblijven. Na de pauze volgt een drievoudig pas de deux, waarin de koppels gekleed zijn in fel rose, oranje of groene kostuums. Kylián heeft er de volgens hem ‘exhibitionistische’ muziek van de hedendaagse componist Michael Torke voor gekozen, en hij laat de paren als verveelde mannequins uitdagend over de catwalk van de modeshow paraderen, waarbij hij de mannen opeens te kijk zet door hun felgekleurde broek omlaag te laten trekken door hun vrouwelijke partners. Met de broek op de schoenen, in boxer shorts, dansen de mannen aandoenlijke duetten. Een echte vondst is het wanneer hun fleurige colbertjes binnenste buiten gedraaid worden, en zij met de danseressen, gevangen in elkaars kleding, hun pas de deux voltooien. Hun plaats wordt ingenomen door vijf andere paren, die op muziek van Aarre Merikanto uit 1930 een abstractere dans uitvoeren, met een beweging van omvallende dominostenen, terwijl opgestoken wijsvingers in het duister tot opmerkzaamheid blijven oproepen. Dan komen de vier oudste dansers terug, geheel in het zwart gekleed - want volgens Kylián is Bach zwart -, met vierkante horizontaal uitstaande tutu's, die af en toe als afgedragen kleren aan hun voeten liggen. In vloeiende verstilde bewegingen leggen zij getuigenis af van de in de loop van vele jaren door hen opgebouwde kwaliteit en perfectie. Het is opnieuw Bach die dit kwartet leidt, lijkt het, maar Kylián corrigeert: ‘Het ensemble van NDT 3 danst náást de muziek van Bach. Niet erop’. Tweemaal eerder werkte hij met deze componist, maar het was een waagstuk: ‘Ik heb Bach altijd zo aanbeden, hoe kon ik de pretentie hebben om antwoord te geven op zijn muziek?’ De muziek van Tsjaikovski roept bij Kylián de kleur amaryllisrood op, en het is in breed uitstaande rokken van die kleur met glitter, dat alle tweeënvijftig dansers en danseressen in een volgend stuk het podium vullen in vitale passen en zwierende, elkaar kruisende bewegingen. Voor het eerst en het laatst kiest Kylián dit schoolvoorbeeld van klassieke balletmuziek. Het is een overrompelend en enthousiasmerend schouwspel, waar geen einde aan lijkt te komen, totdat dwars door alle feestelijk spektakel heen ineens de koele stem klinkt van een nieuwslezeres, die het laatste oorlogsnieuws uit Bosnië meldt. Vanuit die kortsluiting begint de muziek van Schubert's lied ‘Der Leiermann’ uit Winterreise te klinken, door een mezzosopraan vanaf een verho- | |
[pagina 511]
| |
ging aan de zijkant van het podium gezongen. Kylián licht toe: ‘Ik wilde geen bombastisch slot. De dans blijft achterwege, we hebben dan genoeg gedanst. Schubert laat ons kijken in een tunnel die smaller en smaller wordt. Zijn muziek bespiegelt een afscheid, hij sluit een gordijn tussen twee werelden’.
Gerard Lemaitre in Arcimboldo. Foto Joris Jan Bos.
De minutenlang toegejuichte voorstelling van Arcimboldo is niet alleen een op zichzelf staande choreografische sensatie, maar laat de toeschouwer ook in vogelvlucht kennis maken met de ontwikkelingsgang van Jiří Kylián, die van meet af aan gepoogd heeft te uiten wat hem bezielt. Hij heeft een geheel eigen stijl opgebouwd, waarin de helderheid van het klassieke ballet wordt gecombineerd met de zeggingskracht van de moderne dans, en waarbij de structuur van de muziek steeds meer de bewegingen is gaan dicteren. Kylián heeft zich langzamerhand zozeer geprofileerd, dat hij terecht beschouwd kan worden als een van de belangrijke twintigste eeuwse choreografen, naast Frederick Ashton, George Balanchine, Jerome Robbins en Anthony Tudor. Ook heeft hij een internationaal gezelschap van dansers en danseressen opgebouwd, dat niet alleen qua techniek (‘Zijn perfectionisme is soms vermoeiend’, getuigt zijn echtgenote Sabine Kupfer- | |
[pagina 512]
| |
berg) in Nederland zijn weerga niet heeft, maar dat ook in zijn programma een continue vitaliteit en creativiteit te zien geeft. Het is welhaast onmogelijk om uit de vele balletten die Kylián met en voor het Nederlands Dans Theater maakte een keuze te maken. Er zijn nauwelijks zwakke of minder geslaagde stukken onder. Maar als ik moet kiezen uit het werk dat ik met grote regelmaat gedurende de laatste vijftien jaar heb gevolgd, dan kunnen de twee voorstellingen, waarmee hij zich met zijn gezelschap voor het eerst in The Met in New York presenteerde in 1981, uitstekend als karakteristiek dienen voor de eerste periode van zijn werkGa naar eind[3]. Het eerste programma bevatte: Psalmensymfonie (1978) op muziek van Igor Stravinsky, waarin dansers en publiek in een ritueel worden opgenomen; de succesvolle Symfonie in D (1981) op muziek van Joseph Haydn, een stuk voor zestien dansers, waarin de draak wordt gestoken met de klassieke clichés; en Soldatenmis (1980) op muziek van Bohuslav Martinú, een onvergetelijk dansmonument voor de onbekende soldaat. In het tweede New Yorkse programma waren opgenomen: de speelse en soms watervlugge Dream Dances (1979) op volksliederen van Luciano Berio; het weemoedige ballet Overgrown Path (1980); en het spontane, levenslustige Sinfonietta (1978), dat meer bij de lente past, beide op muziek van Kylián's landgenoot Leos Janácek. Uit de volgende periode (1981-1987) stammen onder meer Nomaden (1981) op muziek van Igor Stravinsky, waarin de Spanjaard Nacho Duato debuteerde, een opmerkelijk getalenteerde en fysiek perfecte danser met een geweldige uitstraling, die zich zou ontwikkelen tot choreograaf met een fraaie eigen stijl. Hij verliet het Nederlands Dans Theater om artistiek leider te worden van de Compañía Nacional de Danza in Madrid, dat hij in korte tijd wist uit te bouwen van een ingeslapen klassiek gezelschap tot een belangrijke hedendaagse dansgroep. In de periode dat Nacho Duato verbonden was aan het Nederlands Dans Theater schitterden er nog meer sterren aan Kylián's firmament in een dichtheid die sindsdien niet meer is geëvenaard, mede ten gevolge van de frequente wisselingen van de leden van het gezelschap. Uit deze periode dateert tevens het reeds vermelde Stamping Ground, en het verhalende sprookjesballet L'enfant et les sortilèges (1984). Langzamerhand valt er een verschuiving te constateren in de keuze van componisten, danstaal, kostumering en thematiek. De neoromantici als Leos Janácek, Gustav Mahler en Claude Debussy worden vervangen door leden van de Weense School: Alban Berg, Arnold Schönberg en Anton Webern. Ook Bach, Mozart en Ameri- | |
[pagina 513]
| |
kaanse componisten komen op het repertoire.
Fabrice Mazliah en Joeri de Korte in Stamping Ground. Foto Joris Jan Bos.
Uit de derde periode (1987-1993) dient vermeld te worden: het totaal-ballet Kaguyahime (1988), waarin muziek en dans sterk verweven raken, onder meer wanneer slagwerkers vanuit de orkestbak het toneel opstormen om grote Japanse trommen te beslaan; Sarabande (1990) op elektronisch bewerkte muziek van Bach, voor zes zowel stoere als kwetsbare dansers, waarin de zwarte Jean Emile als solist excelleerde; en Whereabouts Unknown (1993) op muziek van o.a. Arvo Pärt, waarin de dansers en danseressen, af en toe verborgen achter Afrikaanse maskers, de ontworteling en reddeloosheid van de westerse beschaving aanduiden. Het stuk dat Kylián het afgelopen jaar maakte onder de titel Tiger Lily, verwijzend naar een kunstwerk van Piet Mondriaan, hield opnieuw een felle kritiek in op de ontmenselijking van de huidige maatschappij. De extreem dissonante muziek, het losscheuren van brede stroken hechtpleister van toneelvloer en wanden (opnieuw een verwij- | |
[pagina 514]
| |
zing naar Mondriaan, die voor het uitzetten van de lijnen op zijn latere werken gebruik maakte van kleefband), de voortdurend aangeduide onmacht tot verbondenheid en relatie tussen de dansers, beeldde een uitzonderlijk pessimistische visie van Kylián uit. Daarmee viel hij zijn publiek zeer rauw op de huid, en riep hij bij mij persoonlijk ontzetting en verzet op. Dit ballet staat nagenoeg alleen in het totale repertoire van Jiří Kylián, maar het vormt wel een mogelijke aanduiding voor de weg die hij als choreograaf zal inslaan. Collega-choreograaf Hans van Manen zegt terugblikkend op twintig jaar Nederlands Dans Theater onder Kylián: ‘Jiří is letterlijk een zegen voor het Nederlands Dans Theater. Dank zij hem is het - met het New York City Ballet, het belangrijkste dansgezelschap ter wereld’. |
|