Streven. Jaargang 62
(1995)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 493]
| |
Else Walravens
| |
Het postmodernismeDe begrippen ‘postmodern’ en ‘postmodernisme’ plaatsen ons meteen voor een probleem: het zijn namelijk verzamelbegrippen geworden - sommigen spreken smalend van ‘containerbegrippen’ - voor alle nieuwe verschijnselen die zich momenteel voordoen in onze cultuur. Een zo ruim begrip is wegens zijn vaagheid natuurlijk onbruikbaar: het betekent van alles en nog wat en kan zelfs tegensprekelijke zaken omvatten. Om deze vaagheid te vermijden zal ik het postmodernisme benaderen vanuit de omschrijving die de Franse filosoof Jean-François Lyotard ervan heeft gegevenGa naar eind[1]. Deze keuze is niet toevallig: mijns inziens is Lyotard, die de term introduceerde in de filosofie, erin geslaagd de kern van het postmodernisme weer te geven door te verwijzen naar [1] het einde van de grote verhalen en [2] een radicale optie voor pluraliteit (verscheidenheid). Vooraleer ik die twee componenten nader bespreek - om vervolgens de band te leggen met het gezin - wil ik er nog even op wijzen dat het postmodernisme vaak negatief wordt geïnterpreteerd. Filosofen, theologen, sociologen, journalisten... associëren het inderdaad frequent met nihilisme, normloosheid, onverschilligheid, eclectisme, consumentis- | |
[pagina 494]
| |
me en egoïsmeGa naar eind[2]. Opvallend is dat deze afwijzende beoordeling zowel vanuit linkse als vanuit rechtse hoek wordt geuit. Bij het bestuderen van de teksten van de postmodernisten zelf krijgt men echter een heel andere indruk: hun opzet is geenszins zuiver destructief, maar eveneens opbouwend en in grote mate ethisch geïnspireerd. Er zal in het vervolg van de uiteenzetting rekening worden gehouden met beide - de negatieve en de positieve - invalshoeken. De eerste component, dat de grote verhalen ongeloofwaardig geworden zijn, is het kritische en dus afbrekende aspect van het postmodernisme à la Lyotard. Zoals zal blijken is dit destructieve moment ethisch gemotiveerd. De grote verhalen waarover Lyotard het heeft, zijn metavertellingen die samenhang en richting geven aan de wetenschappen en aan onze kennis in het algemeen. Het zijn zin-verschaffende verhalen, die van godsdienstige oorsprong kunnen zijn, maar die in onze geseculariseerde westerse samenleving steeds meer filosofisch van aard geworden zijn. Lyotard verstaat onder die grote verhalen: de emancipatie van de mensheid en de vooruitgang, zijnde het grote verhaal van de Verlichting; het verhaal van de fenomenologie van de geest in het Duitse idealisme (Hegel), d.w.z. het verhaal volgens hetwelke de geschiedenis een doelmatig gebeuren is dat evolueert naar de absolute redelijkheid en vrijheid; de emancipatie van de arbeid (het marxisme en het communisme); de welvaart en het welzijn van de gehele mensheid dankzij de kapitalistische techno-wetenschap (het liberalisme); en ook het christendom, het verhaal van het heil van de schepselen door het geloof in de verlossingsdood van Christus. De overige grote verhalen worden trouwens vaak geïnterpreteerd als geseculariseerde (verwereldlijkte) versies van de christelijke heilsverwachting. Gemeenschappelijk aan al die verhalen is het feit dat ze een gelukzalige eindtoestand voorspellen. Volgens Lyotard - en die mening deelt hij met velen - zijn al die grote verhalen voorbijgestreefd, of beter nog: ze zijn failliet gegaan. Om die stelling te staven haalt hij een aantal gebeurtenissen aan, die volgens hem aantonen dat die vertellingen hun geloofwaardigheid inderdaad verloren hebben: Auschwitz, de uitroeiing van een volk door een ander volk en dit met technische middelen en op een zeer rationele manier; Boedapest 1956, Praag 1968, Polen 1980 (het neerslaan van volksopstanden door een communistisch regime dat zogezegd regeert in naam van het volk); de economische crises van 1911, 1929 en 1974-1979, die de liberale doctrine tegenspreken volgens dewelke de vrije markteconomie de algemene welvaart garandeert. Veel uitleg geeft Lyotard hier niet bij. Hij is blijkbaar van oordeel dat iedereen wel inziet dat die gebeurtenissen bewijzen dat de mensheid niet evolueert in de richting van meer redelijkheid, vrijheid, emancipatie en welzijn. | |
[pagina 495]
| |
Dat Lyotards kritiek van de grote verhalen ethisch is gemotiveerd, kan men reeds afleiden uit de aangehaalde gebeurtenissen, maar blijkt nog duidelijker uit zijn bespreking van de metavertellingen. Deze dienden volgens hem om wetenschappelijke en maatschappelijke projecten te rechtvaardigen en waren in die hoedanigheid totalitair. Ze hadden immers de pretentie universeel te zijn, d.w.z. geldig voor de gehele mensheid. Omdat ze zogezegd dé waarheid in pacht hadden, onderdrukten ze de reële pluraliteit van opvattingen en van leefstijlen. De waarheid werd opgedrongen aan iedereen, hetgeen nivellering tot gevolg had. Zoals de negentiende eeuwse filosoof Friedrich Nietzsche reeds had betoogd, schuilt er achter de ‘wil tot waarheid’ van de universalistische denksystemen in feite een ‘wil tot macht’. Al wat niet past in deze systemen en al wat er zich tegen verzet, wordt er door uitgeschakeld of monddood gemaakt. Met zijn theorie van het einde van de grote verhalen verwoordt Lyotard op een suggestieve manier het aanvoelen van talrijke tijdgenoten en vooral dan van de jongere generaties. De nu overheersende indruk is namelijk dat de levensbeschouwelijke en ideologische systemen, die tot voor kort het leven van de westerse mens zin en richting gaven, hun exclusieve waarheidsaanspraak hebben verloren. Met die systemen doel ik op hét christendom, hét humanisme, hét marxisme, dé Verlichting, enz. De postmoderne mens gelooft niet langer dat deze systemen feilloze principes voor het handelen verschaffen. Omdat al die systemen typisch waren voor de moderniteit, is er sprake van post-moderniteit. Hoewel meer aangevoeld dan duidelijk geformuleerd en ingezien, is de afwijzing van de moderniteit bepaald door een aantal schokkende ervaringen die de hedendaagse mens te verwerken kreeg: het onvermogen van de westerse cultuur om de twee wereldoorlogen te verhinderen, de ondermijning van andere culturen door het kolonialisme in naam van de vooruitgangsgedachte, de uitbuiting en vernietiging van de natuur door de westerse techniek, de uitsluiting van het ‘andere-van-de-rede’ door de disciplinerende rationaliteit. De weerstand tegen de grote verhalen heeft dus een stevige historische en psychologische basis. Uit reactie tegen al die uniformisering en onderdrukking ontstaat nu een hang naar verscheidenheid. Hiermee is de overgang gemaakt naar de tweede component van het postmodernisme volgens Lyotard: de keuze voor pluraliteit. Wanneer de unificerende en totaliserende grote verhalen zijn ontzenuwd, wordt ruimte gecreëerd voor verscheidenheid. Concreet betekent dit dat het naast elkaar bestaan wordt erkend van verschillende gezichtspunten, overtuigingen, methodes, levensontwerpen en leefstijlen. | |
[pagina 496]
| |
Het echte postmoderne standpunt houdt volgens Lyotard bovendien in dat men niet treurt om het verlies van eenheid, maar dat men het oplossen van een unieke norm integendeel als een geluk en een kans beschouwt. De postmoderne mens beaamt het pluralisme en kiest er bewust voor. Een veelheid van heterogene manieren van denken, handelen en leven wordt zo mogelijk gemaakt. De postmoderne houding is dan ook uitgesproken democratisch. De vraag kan evenwel worden gesteld of het verdwijnen van eenheidstichtende en zingevende verhalen onverdeeld gunstig is. Omdat ik zelf van mening ben dat dit niet het geval is, wil ik nu even stilstaan bij enkele negatieve kanten van het postmodernisme, onthuld door talrijke hedendaagse cultuurcritici. Het verdwijnen van eenheid betekent namelijk dat vaste referentiekaders, die het individu bij het maken van keuzes en het nemen van beslissingen de weg wezen, zijn weggevallen. Traditionele gebruiken, waarden en normen verliezen in onze maatschappij inderdaad steeds meer hun dwingend en leidinggevend karakter. Kortom, terwijl de levensweg van de westerse mens vroeger was uitgestippeld door collectieve richtlijnen, dient ieder nu voor zich een levensproject te ontwikkelen. Omdat absolute principes, die het standpunt van het individu overschrijden, ontbreken, is het gevaar niet denkbeeldig dat het eigenbelang de enige handelingsnorm wordt. Het gevolg daarvan zou kunnen zijn dat egoïsme gaat primeren en amusement en consumptie helemaal vooraan op het verlanglijstje van de hedendaagse mens komen te staan. De postmoderne mens wordt in die optiek voorgesteld als een supermarktklant: voor deze mens is de wereld een groot warenhuis waaruit hij naar zijn gading de hem passende goederen pikt en consumeert. Die goederen dienen ruim te worden geïnterpreteerd. Het kan gaan om materiële zaken (voedsel, kledij, meubelen...), maar ook om cultuurgoederen, amusement, sociale voorzieningen, relaties, religieuze of levensbeschouwelijke opvattingen. Uit het grote aanbod dat hem op al die gebieden wordt aangereikt, haalt de postmoderne mens wat hij aantrekkelijk vindt en stelt een eigen levens-menu samen, dat dikwijls een chaotisch samenraapsel is van allerlei heterogene elementen. Dit normloos eclectisme, dat kan gepaard gaan met een ‘alles is toegelaten’-mentaliteit, is een mogelijk - maar zoals verder zal blijken niet noodzakelijk - gevolg van het opheffen van overkoepelende zingevingskaders. Lyotard is het met die vorm van postmodernisme echter niet eens. Hij pleit als het ware voor een eerbiedwaardig postmodernisme dat zich bewust is van ongelijksoortigheden en daarom principieel niet alles dooreenmengt. Hij is dan ook een tegenstander van de laat-kapitalistische consumptiemaatschappij. Het ‘modieuze’ postmodernisme, dat hij radicaal afwijst, voert volgens Lyotard naar | |
[pagina 497]
| |
het tegendeel van pluraliteit: het mondt uit in uniformisering, onverschilligheid en willekeur. Wanneer alles met alles wordt vermengd, dan worden de verschillen waar het Lyotard om te doen was, opnieuw versluierd. Een gemakzuchtige genotzucht, die velen als een essentieel kenmerk van de potmoderne levensstijl beschouwen, past dus helemaal niet in Lyotards denkkader. Hij bestrijdt integendeel de luiheid en de verslapping en bepleit een grotere reflexiviteit. De postmoderne filosoof / mens heeft volgens hem de plicht na te denken over de pluraliteit en over de problemen - zoals het conflict - die in verband hiermee kunnen rijzen. Lyotard stuurt aan op een nieuwe rechtvaardigheidsleer, die rekening houdt met de pluraliteit. Op dit boeiende thema dat hij behandelt in Le différend, kan binnen het bestek van deze bijdrage niet worden ingegaan. Belangrijk voor ons is de vaststelling dat Lyotards belangstelling voor de rechtvaardigheid nogmaals de ethische dimensie van zijn opzet belicht. Wanneer men, zoals Lyotard, enerzijds de ethiek niet opgeeft en bijgevolg niet vervalt in amoraliteit, maar anderzijds geen absolute ethische referentiekaders meer aanneemt, dan wordt elke individuele mens bij zijn morele keuzes voor een onoverdraagbare verantwoordelijkheid geplaatst. Vermits er geen meta-verhaal en geen meta-regels meer bestaan, dient ieder de volle verantwoordelijkheid op te nemen voor zijn beslissingen en handelingen. In het verlengde van deze gedachtengang kan het ontbreken van absolute referentiekaders opnieuw positief worden geïnterpreteerd: het kan in dit geval betekenen dat de individuen niet langer klakkeloos denkbeelden van anderen - ouders, school, media, ideologieën - overnemen, maar op een kritische en verantwoordelijke wijze zelf hun waardenpakket samenstellen. Individualisme is dan wel kenmerkend voor deze levenshouding, maar is niet hetzelfde als egoïsme. De verantwoordelijke postmodernist zal evengoed - al dan niet alternatieve - duurzame relaties aangaan en - al dan niet nieuwsoortige - vormen van maatschappelijkheid, solidariteit en engagement realiserenGa naar eind[3]. Wanneer men daaraan de gevoeligheid voor pluraliteit, die door Lyotards postmodernisme wordt verondersteld, toevoegt, dan impliceert deze levenshouding ook openheid en verdraagzaamheid. Dit zijn twee waarden waaraan een grote behoefte is in onze samenleving, waarin mensen met verschillende culturele achtergronden steeds meer - ook in gezinsverband - met elkaar zullen moeten leren samenleven. Het postmodernisme doet zich dus, overeenkomstig de positieve en de negatieve interpretatie ervan, in twee gedaantes voorGa naar eind[4]: enerzijds is er een ‘achtenswaardig’ postmoderisme dat vanuit morele overwegingen de pluraliteit bepleit en aanstuurt op verantwoordelijkheid; anderzijds | |
[pagina 498]
| |
bestaat er een ‘nihilistisch’ postmodernisme dat wordt gekenmerkt door een hedonistische consumptiedrang die alles willekeurig vermengt. In wat volgt wil ik nagaan of parallelle vaststellingen kunnen worden gedaan in verband met de gezinssituatie. | |
Pluraliteit van leefvormenOp het vlak van het gezin bestond en bestaat er eveneens een norm, met name het kerngezin. De definitie ervan luidt: de door een huwelijk geïnstitutionaliseerde, duurzame gemeenschap van een man en een vrouw met hun gezamenlijke biologische kinderen. In de strikte definities van het klassieke kerngezin worden de rollen van de ouders duidelijk afgebakend: de vrouw zorgt voor de opvoeding van de kinderen en draagt zorg voor het huishouden, terwijl de man buitenshuis voor het onderhoud van vrouw en kinderen een inkomen verwerft. Het zou overdreven zijn te beweren dat deze norm een groot verhaal zou uitmaken. Wel zou men het kerngezin kunnen begrijpen als een onderdeel van het grote verhaal van de moderiteit. Deze gezinsvorm wordt inderdaad ook modern en burgerlijk genoemd, twee adjectieven die verwijzen naar zijn historische oorsprong. Het kerngezin is namelijk een samenlevingsvorm die geleidelijk gestalte krijgt in de Moderne of Nieuwe Tijd, waarvan de aanvang gesitueerd is op het einde van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuwGa naar eind[5]. Het is een gezinsvorm die vermoedelijk zeer langzaam gegroeid is uit het stedelijke gezin, een gezinstype dat tot rond het einde van de achttiende eeuw bestond naast meerdere andere, zoals het agrarische, het aristocratische en het arbeiderstype. Het agrarische of landbouwerstype vertegenwoordigde een uitgebreid gezin waarin niet alleen de leden van het kerngezin woonden, maar ook ongehuwde verwanten, grootouders en personeel. De structuur van dit gezin was patriarchaal. Het vormde een produktieeenheid waarin alle leden waren ingeschakeld. Het aristocratische gezinstype was in de eerste plaats gericht op de overdracht en het vrijwaren van titels, privileges en macht. Ook hier speelde de man de vooraanstaande rol. De relaties tussen de gezinsleden waren doorgaans afstandelijk, omdat de huwelijken niet op basis van affectie, maar van belangen werden afgesloten. In adellijke kringen heerste een vrije moraal. In het gezinstype van de landarbeiders stond de strijd om het overleven centraal. Wie over te weinig middelen beschikte kon trouwens niet huwen. Vandaar dat er veel celibatairen waren en... veel onechtelijke kinderen. Het stedelijke gezinstype tenslotte was dat van de ambachtslui, de | |
[pagina 499]
| |
patriciërs, de vrije beroepen en de handelaars. Het vormde een kleinere, meer van de buitenwereld afgesloten gemeenschap waarin de mogelijkheidsvoorwaarden voor het groeien van intimiteit waren geboden. De vrouw evolueerde hier tot huisvrouw en tussen de huisgenoten ontwikkelden zich hechtere banden. Onder invloed van het protestantisme, de Verlichting en de romantiek en nog meer dank zij het feit dat de burgerij, die er drager van was, op politiek en economisch gebied de heersende klasse werd, verkreeg het moderne of burgerlijke kerngezin stilaan het statuut van model. Ook de arbeidersklasse - en hiermee worden nu de industrie-arbeiders bedoeld - beschouwden na verloop van tijd het burgerlijke gezin als na te streven norm. Op dit ogenblik lijkt het er sterk op dat het moderne kerngezin juist dit statuut van norm aan het verliezen is. Naast dit gezinstype treden nog tal van andere samenlevingsvormen op die eveneens aanspraak maken op de benaming gezin en als even waardevol erkend willen worden. Nieuw is niet zozeer dat er veel manieren van (samen)leven bestaan, maar wel dat men daar nu bewust voor kiest. Vroeger bestonden er eveneens alleenstaande moeders, kinderloze echtparen, ongehuwde paren, celibatairen en buitenechtelijke kinderen, maar hun situatie werd door henzelf en door de maatschappij ervaren als een noodlot. Het betekende dat ze het ideaal - het vormen van een traditioneel kerngezin - om een of andere reden niet of niet meer konden bereiken. In onze samenleving daarentegen zijn de alternatieve leefvormen voor velen het resultaat van een wens en de manifestatie van zelfontplooiing. Alle alternatieve leefvormen opsommen is gezien hun groot aantal niet mogelijk. In beperk me tot volgende selectie: al dan niet heteroseksuele partners zonder kinderen; ongehuwd samenwonende partners met kinderen; homofiele koppels al dan niet met kinderen; LAT-relaties; samenwonen van ouder(s) met volwassen ongehuwd kind; en, ter afsluiting, een gezinsvorm waarvan het aantal gestadig toeneemt: het nieuw samengestelde gezin, dat ook met de minder aantrekkelijke term ‘stiefgezin’ wordt aangeduid. Het wetenschappelijk onderzoek verklaart die verscheidenheid door de emancipatie van de vrouw, de secularisering van de samenleving en de toenemende individualiseringstendens. Vast en zeker mogen de welvaart en de nieuwe technieken op het gebied van de anti-conceptie en de fertiliteit in deze opsomming van veroorzakers niet worden vergeten. Zij hebben vele van de nieuwe keuzes pas mogelijk gemaakt. De vraag kan natuurlijk worden gesteld of al deze alternatieve samenlevingsvormen terecht de benaming ‘gezin’ ambiëren. Een blik op de recente gezinswetenschappelijke publikaties wijst evenwel uit dat er omtrent de vraag wat een gezin nu eigenlijk is heel wat uiteenlopende meningen bestaan. | |
[pagina 500]
| |
De meest restrictieve definitie heb ik reeds vermeld, met name het gezin als ‘duurzame, wettelijke vereniging van twee ouders van verschillend geslacht met hun biologische kinderen’. Pleeg- en adoptiegezinnen zijn volgens deze definitie geen gezinnen. Ongehuwd samenwonende ouders en de uit hun verbinding voortgekomen kinderen evenmin. Een ruimere definitie luidt dat een gezin ‘bestaat uit meerdere personen die onderling door een echtelijke band of door directe afstamming verbonden zijn’Ga naar eind[6]. Volgens deze definitie vormen gehuwde paren zonder kinderen ook een gezin, alsook alle vormen van samenwonen van één of twee ouders met hun eigen biologische, al dan niet volwassen kinderen. Nog een andere omschrijving stelt dat een gezin ‘een samenwonende groep van mensen is die ten minste twee generaties omvat waarin min of meer afhankelijke kinderen aanwezig zijn’Ga naar eind[7]. Deze definitie impliceert dat ook adoptie- en pleeggezinnen, eenoudergezinnen, homoseksuele koppels met kinderen en nieuw samengestelde gezinnen tot de categorie ‘gezin’ worden gerekend. Door de nadruk die wordt gelegd op de aanwezigheid van min of meer afhankelijke kinderen zijn kinderloze paren, paren waarvan de volwassen kinderen het huis hebben verlaten, ouders met inwonende zelfstandige kinderen geen gezin meer. De ruimste definitie die ik aantrof, is deze gehanteerd bij de Volkstelling van 1991. Het Nationaal Instituut voor de Statistiek, dat deze telling uitvoerde, beschouwde het gezin ‘als een persoon die gewoonlijk alleen leeft, ofwel twee of meer personen, die al dan niet door familiebanden verbonden, eenzelfde woning betrekken en er samenleven’Ga naar eind[8]. Deze interpretatie van het gezin valt samen met wat men doorgaans onder de term ‘huishouden’ verstaat. De opstellers van deze definitie gaan zo ver dat ze zelfs celibatairen tot de categorie ‘gezin’ rekenen. De enige samenlevingsvorm die er buiten valt is de LAT-relatie, omdat hier niet voldaan wordt aan de eis ‘gewoonlijk eenzelfde woning te betrekken’. Het Van Dale-woordenboek (tiende druk, 1976) tot slot verschaft ons zowel een zeer beperkte als een uiterst omvattende omschrijving: enerzijds is het gezin volgens dit woordenboek ‘vrouw en kinderen’, anderzijds ‘de gezamenlijke huisgenoten met inbegrip van de man’. Al deze divergerende definities tonen aan dat de bepaling van wat een gezin is, uiteindelijk een kwestie is van keuze en beslissing. Beide zullen ongetwijfeld mede bepaald zijn door levensbeschouwelijke en ideologische standpunten. Meer traditionele en meer conservatief gezinde mensen zullen er weliswaar geen moeite mee hebben dat het begrip gezin zou worden uitgebreid tot pleeg- of adoptiegezinnen of zelfs nieuw samengestelde gezinnen, maar meer weerstand voelen tegen | |
[pagina 501]
| |
de aanvaarding van de gewilde kinderloosheid of het ongehuwd ouderschap. Progressieven daarentegen zullen niet alleen geen bezwaar hebben tegen de opname onder het begrip gezin van deze leefvormen, maar ook de meer ongewone, werkelijk alternatieve experimenten zoals de LAT-relaties en de lesbische relaties met kinderen als nieuwe gezinsvormen accepteren. Persoonlijk vind ik de toelichting inspirerend die J. Gerris, de uitgever van het tijdschrift Gezin. Tijdschrijft voor primaire leefvormen, geeft in de inleiding tot het eerste nummer: het gezin zal in dit tijdschrift niet worden opgevat in de enge betekenis van het traditionele kerngezin, maar wel in de zin van primaire leefvormen of samenlevingsverbanden. Deze zijn ‘universeel voorkomende eenheden waarin meerdere personen min of meer duurzame onderlinge relaties onderhouden. Een samenlevingsverband dat in welke verschijningsvorm dan ook noodzakelijk is voor de verdere ontwikkeling van het individu en de samenleving’Ga naar eind[9]. Essentieel lijkt mij hier de intermenselijke relatie, die beantwoordt aan de behoefte aan geborgenheid en houvast, en die, hoewel ze daar niet steeds in slaagt, naar duurzaamheid tendeert. | |
De twee-invalshoekenZoals grote verhalen volgens Lyotard dé waarheid beweerden te vertegenwoordigen, zo ook deed het traditionele kerngezin - dat meer was dan een ideaal - zich voor als de enige legitieme manier van samenleven. Andere leefvormen werden dan ook onderdrukt door sociale afkeuring en door maatschappelijke en financiële sancties. In de bloeiperiode van het klassieke kerngezin, tussen de twee wereldoorlogen, was de druk om zich te onderwerpen aan het keurslijf van de normaliteit enorm groot. In het postmoderne tijdperk is die maatschappelijke druk grotendeels weggevallen. Het pleidooi voor verscheidenheid heeft ook op gezinsvlak een bevrijding tot gevolg gehad. Individuen kiezen nu onbeschrromd voor niet-klassieke leefvormen en de maatschappij respecteert meer en meer dat mensen hun intersubjectieve relaties anders uitbouwen dan wat als gewoon geldt. Deze pluraliteit betekent geenszins dat het kerngezin nu zou moeten verdwijnen, maar wel dat het naast zich andere leef- of gezinsvormen zou dulden. Bekijkt men de verscheidenheid van gezinsvormen, dan kan men ze in het licht van de positieve interpretatie van het postmodernisme als een zegen opvatten. Wanneer er meer mogelijkheden bestaan waarvoor op een verantwoordelijke manier wordt gekozen, is de kans immers groot dat de mensen meer bevrediging vinden in een relatievorm die beter beantwoordt aan hun aard. Dit zal de duurzaamheid | |
[pagina 502]
| |
van de relaties ten goede komen. Ook laten die nieuwe samenlevingsvormen toe om in een gewijzigde maatschappelijke en economische situatie toch bevredigende en niet door de maatschappij veroordeelde relaties aan te gaan. Op voorwaarde dat men ermee instemt het begrip gezin te verruimen, zijn de kansen van het gezin in deze optiek zeer groot. De waargenomen veranderingen zijn dan een uiting van bevrijding en - meer prozaïsch - van aanpassing aan een nieuwe context, en geen teken van decadentie. Vanuit de pessimistische interpretatie van het postmodernisme kan men natuurlijk met even veel recht wijzen op de negatieve zijde van de diverse leefvormen. Men kan een aantal van die alternatieve vormen taxeren als een vlucht voor duurzame engagementen en voor het nemen van verantwoordelijkheid. Dit zijn respectievelijk mogelijke verklaringen voor de toename van de LAT-relaties en van de gewilde kinderloosheid van paren. Voorts kan men wijzen op het consumptiegedrag op het gebied van de relaties. Relaties dienen dan enkel nog voor de bevrediging van de wisselvallige behoeften van egoïstische individuen. Een medaille heeft altijd twee zijden. Dat geldt ook voor de postmoderne pluraliteit van leefvormen, zodat men op dat vlak zowel voorbeelden van de optimistische als van de pessimistische interpretatie van het postmodernisme kan aanwijzen. Een niet te verwaarlozen aspect is bovendien dat de alternatieve leefvormen niet steeds berusten op een persoonlijke keuze van de betrokkenen. Ook in deze tijd komen mensen daarin geregeld ongewild terecht - bijvoorbeeld een éénoudergezin na echtscheiding - en het spreekt vanzelf dat die situatie in dat geval weinig bevredigend zal zijn. Uit dit alles kan men besluiten dat de werkelijkheid steeds veel complexer en genuanceerder is dan welke - optimistische of pessimistische - theorie dan ook. | |
Het postmoderne kerngezinOndanks de verscheidenheidstendens blijkt het kerngezin - weliswaar ruimer opgevat, namelijk als gemeenschap van een man en een vrouw en hun al dan niet biologische kinderen - nog steeds de meest verspreide samenlevingsvorm te zijn in Vlaanderen. Bovendien blijken jongeren het stichten van een gezin met kinderen nog steeds als een belangrijk doel in hun leven te beschouwen. Binnen dit kerngezin heeft echter eveneens een postmoderne omwenteling plaatsgevonden. Zo zijn de traditionele rollenpatronen, die essentieel waren voor de zeer strikte definitie, grondig gewijzigd. Veel moeders werken - hetzij uit vrije keuze, hetzij uit noodzaak - momenteel buitenshuis, terwijl mannen nu soms kiezen voor het huishouden. Men spreekt in dat geval van huismannen. De huishoudelijke taken | |
[pagina 503]
| |
worden stilaan beter verdeeld en mannen beginnen zich steeds meer bezig te houden met de verzorging en de opvoeding van hun kinderen. Niet alleen de rollenpatronen, maar ook de relaties tussen de ouders en de kinderen hebben de laatste decennia sterke veranderingen ondergaan in de kerngezinnenGa naar eind[10]: de op gezag gebaseerde relaties hebben de plaats geruimd voor democratische verhoudingen. Respect voor de eigenheid van de kinderen en gelijkwaardigheid van de diverse gezinsleden vinden steeds meer ingang in de dagelijkse gezinsrealiteit. Er vindt uiteraard nog een overdracht van waarden plaats in het gezin - het aanleren van of het gevoelig maken voor waarden is volgens mij één van de belangrijkste taken van het gezin -, maar dat gebeurt nu veeleer in overleg dan door opleggen. Opvoeden is daardoor zeker niet makkelijker geworden, maar wel boeiender en rijker. Ook deze evolutie interpreteer ik als een kans voor het gezin. Er is nog een andere verschuiving merkbaar. Wanneer mensen nu een gezin stichten, zijn de verwachtingen hoog gespannen. Zo wordt onder invloed van de zelfontplooiingsdrang veel geëist van de partnerrelatie. Deze hoge eisen leiden enerzijds naar meer diepgaande relaties dan deze die vroeger tussen man en vrouw bestonden, maar ze zijn anderzijds verantwoordelijk voor de broosheid van de relatieGa naar eind[11]. Wanneer deze niet meer voldoet, wordt ze nogal gemakkelijk afgebroken. Hier duiken opnieuw de twee zijden van de postmoderne medaille op. | |
Kinderen in de postmoderne gezinssituatieVoor kinderen houdt de postmoderne situatie ongetwijfeld een aantal voordelen in. Een paar voorbeelden. In de opvoeding worden de kinderen meer als individuen gewaardeerd en gehoord in de hedendaagse, democratische gezinsstructuren. Het verdwijnen van de traditionele gezinsvorm als de enig legitieme, heft een aantal juridische onrechtvaardigheden op ten aanzien van kinderen die niet in die gezinsvorm werden geboren. Ik denk hierbij in de eerste plaats aan de gelijkberechtiging van de onwettige kinderen. Dank zij de grotere tolerantie van de maatschappij tegenover nieuwe leefvormen ontsnapt het kind aan een onverdiende stigmatisatie. Het is zodoende niet langer het onschuldige slachtoffer van de maatschappelijke afkeuring van de keuzes van zijn ouders. Tot slot valt te verwachten dat kinderen gelukkiger zullen zijn in gezinsvormen waarin hun opvoeders zich zelf goed voelen. De postmoderne situatie houdt echter eveneens gevaren in voor het kind. Dank zij de moderne contraceptiva is het mogelijk het al dan niet verwekken van kinderen zelf te bepalen. Ook het aantal kinderen en het tijdstip voor het hebben van kinderen, kunnen we tegenwoordig moeiteloos plannen. Via de moderne voortplantingstechnieken zal het | |
[pagina 504]
| |
bovendien steeds meer in onze macht liggen te beslissen hoe die kinderen eruit zullen zien. De welvaart en de sociale voorzieningen maken tot slot dat kinderen geen directe economische noodzaak meer zijn voor de volwassenen. Door al die evoluties is het krijgen van kinderen een gebeuren dat ouders nu bewust en zonder dwang inpassen in hun persoonlijk levensproject. Ofwel kiezen de volwassenen ervoor geen kinderen ter wereld te brengen en dat kan zowel om nobele als om egoïstische redenen gebeuren. Ofwel kiezen ze voor kinderen. Welnu, in de huidige context van individualisering wordt deze keuze - die nochtans een zware morele en materiële investering veronderstelt - niet zozeer om altruïstische, dan wel om affectieve en narcistische redenen gemaakt. Van kinderen wordt daarom evenveel verwacht als van de partners. Het verlangen naar, de liefde voor en de verwachtingen ten opzichte van het kind liggen volledig in het verlengde van de eigenliefde van de volwassenen. Hierin schuilt het gevaar dat kinderen in de postmoderne wereld niet voor henzelf, maar slechts voor het welzijn van de ouders zouden worden verwekt. Dit is in flagrante tegenspraak met de rechten van de mens en van het kind. Bij de achttiende eeuwse filosoof Immanuel Kant vindt men een nog steeds bruikbare beschrijving van die rechten, uitgedrukt in een imperatief: behandel uw medemens (in casu uw kind) nooit alleen als middel, maar ook steeds als een doel op zich. Uit de zinsnede ‘nooit alleen als middel’ kan men afleiden dat de relatie tussen mensen steeds iets te maken heeft met persoonlijke behoeften en belangen. Maar door de toevoeging: ‘ook steeds als een doel’ heeft Kant duidelijk gemaakt dat dit instrumentele aspect in de menselijke relaties gelijktijdig diende te worden aangevuld en overstegen. In ons concreet geval betekent dit dat actuele ouders er steeds rekening zouden moeten mee houden dat hun kind een wezen op zich is (een doel op zich) en dat het dus eigen onschendbare rechten heeft. Terwijl het in het ‘hedonistische’ postmodernisme zeer moeilijk zal zijn om die overstijging van het louter egoïstische standpunt te realiseren, biedt het ‘eerbiedwaardige’ postmodernisme daar zonder problemen de mogelijkheid toe. Het is, zoals ik boven aantoonde, een mentaliteit die openstaat voor de differentie en dus voor de eigenheid en eigenwaarde van het kind. Een ander probleem in verband met de kinderen is dat zij niet worden of niet kunnen worden geraadpleegd wanneer volwassenen kiezen voor een alternatieve gezinsvorm. Zo kan een jong kind niet om zijn mening worden gevraagd wanneer zijn moeder, die na een echtscheiding over hem het hoederecht heeft verkregen, beslist met een nieuwe partner te gaan samenwonen. Zo ook kiest een kind dat via donorschap werd verwekt, er niet voor met een niet-biologische ouder | |
[pagina 505]
| |
door het leven te gaan. Wat dit moeilijke probleem aangaat denk ik dat de ouders/opvoeders en de maatschappij er zouden moeten over nadenken - en eigenlijk is men daar volop mee bezig - hoe de rechten van het kind in deze situatie toch, zij het op een minimale manier, kunnen worden gerespecteerd. Dat zou bijvoorbeeld kunnen betekenen dat kinderen, van zodra hun leeftijd dit toelaat, inspraak krijgen in beslissingen die hen aangaan (bijvoorbeeld aangaande de regeling na een echtscheiding). Of dat ouders, vooraleer ze beslissingen nemen, het belang van het kind in hun plannen betrekken. Of dat, bijvoorbeeld bij kunstmatige inseminatie via donorschap, de anonimiteit van de donor zou worden opgeheven. Een derde probleem van de kinderen in het postmoderne gezin heeft te maken met hun behoefte aan geborgenheid. Kinderen hebben een zekere stabiliteit en erkenning nodig om hun identiteit te vormen en later relatiebekwaam te zijnGa naar eind[12]. Hierbij stellen sommige deskundigen zich de vraag of het klassieke gezin in dat opzicht toch niet de beste opvoedingsomgeving is voor kinderenGa naar eind[13]. Deze vraag kan voorlopig nog niet worden beantwoord, omdat er nog onvoldoende onderzoek is verricht naar het welbevinden van kinderen in alternatieve gezinsvormen en er nog geen gefundeerde vergelijkingen kunnen worden gemaakt tussen de situatie van kinderen opgegroeid in klassieke en alternatieve gezinnen. Op basis van het wel zekere gegeven van de behoefte aan aandacht en stabiliteit, zou men nu al de - morele - eis kunnen stellen dat ouders/opvoeders, in welke gezinssituatie dan ook, alles in het werk zouden moeten stellen om hun al dan niet biologische kinderen de voor hen zo nodige nestwarmte te schenken. Samengevat komt mijn standpunt hierop neer dat de volwassenen erover moeten waken dat hun zelfontplooiingsdrang niet ten koste gaat van de rechten van de kinderen. | |
BesluitHet is duidelijk dat de postmoderne situatie zowel kansen als risico's voor het gezin inhoudt. Wanneer men, zoals ik, de verscheidenheid als een goed beschouwt, de democratisering van het gezin verwelkomt en vertrouwen heeft in het menselijke verantwoordelijkheidsgevoel, dan zal men geneigd zijn de kansen hoger te achten dan de weliswaar ook reële risico's. Postmoderne gezinnen zijn zoekende gezinnen, omdat ze niet kunnen steunen op absolute zekerheden. Wat opvalt is echter hun vurige wens om hun taak goed te vervullen en hun intense streven naar | |
[pagina 506]
| |
kwaliteitsvolle intermenselijke relaties. In dat opzicht blijft het postmoderne gezin, als kleinschalige gemeenschap, de hoeksteen van de samenleving. |
|