| |
| |
| |
Johan de Wit
Libanon: niet meer reddeloos, redeloos of radeloos?
Naar aanleiding van de Romeins-Libanese Synode (1991-94) - een door de plaatselijke kerken georganiseerd zelf-onderzoek over de na-oorlogse situatie in Libanon - verschenen heel wat artikelen die de oorzaken van de oorlog nog eens nader analyseren. Maar, terwijl de synode uitdrukkelijk gewetensonderzoek, inkeer en eventueel een schuldbelijdenis erbij betrok, komen in de meeste artikelen deze onderwerpen nauwelijks of niet meer ter sprake. De schrijvers blijken meer vertrouwd te zijn met de categorieën van het historisch-materialisme dan met het perspectief dat de paus op het oog had toen hij de synode afkondigde. Ook is het onderzoek dat naar aanleiding van de Romeins-Libanese Synode plaatsvond, veel breder van oriëntatie dan dat van deze schrijvers. Men is bereid de schuldvraag te stellen en men merkt zeer terecht op dat er overal een hardnekkige neiging is om de schuld overal te zoeken behalve bij zichzelf. In Parijs is er een groep van Libanese intellectuelen die goede analyses produceert in het kwartaalschrift Les cahiers de l'Orient. Een zekere afstand tot het land van oorsprong is voor de objectiviteit blijkbaar een dringende vereiste, maar geeft aan een eventuele ‘schuldbelijdenis’ een al even vrijblijvend karakter als dat van de groepen in Libanon die onbeschroomd de oorzaken van de catastrofe in een ander kamp of nog verder weg leggen.
| |
Historiek
Onder de christelijke minderheden in Libanon is die van de maronieten verreweg de voornaamste. Zij hadden praktisch de macht in handen bij het uitbreken van de vijandelijkheden. Vandaar dat ik het zoeklicht vooral op deze bevolkingsgroep richt. Zoals bij alles wat er in het Oosten van enige betekenis is, kan men niet buiten een historische schets.
| |
| |
De maronieten zijn er vele eeuwen in geslaagd om hun eigen karakter te bewaren. Hun relatieve isolatie in het Libanese bergland droeg daartoe bij, en ook de uitstraling van een kern van een levend monnikendom, verenigd rondom hun maronitische patriarch. Zo zetten zij een traditie voort die teruggaat op het vroege christendom. Maar, terwijl het bloeiende christendom uit die tijd, ondanks de aanwezigheid van het keizerrijk Byzantium, uiteengevallen is in kleine restanten die hun tol betaalden aan de overheersing van de islam, is de minderheid der maronieten compact en getalsmatig relatief sterk gebleven. Daardoor hebben zij hun onafhankelijkheid en hun identiteit grosso modo kunnen bewaren. Een sinds vijf eeuwen groeiende band met het centrum van de Latijnse christenheid verzekerde verder het behoud van hun zelfstandigheid t.a.v. hun directe omgeving.
Sinds 1584 wordt deze relatie bezegeld door het maronitisch college in Rome. Dat college staat in voor een belangrijke informatieoverdracht tussen de Oriënt en het Westen, ofschoon het zeker niet in zijn bedoeling lag ‘het Franse en Italiaanse Oriëntalisme te vergemakkelijken’, zoals een Libanese journalist luchthartig opmerkt.
De maronieten waren dus uitstekend geplaatst om het erfgoed van het Westen (soms versmald tot de Verlichting en de Revolutie van 1789) in ontvangst te nemen en over te dragen. Dit gebeurde allereerst op het vlak van de Arabische taal. Men spreekt van een Arabische renaissance aan het einde van de negentiende eeuw. Christelijke auteurs hebben een belangrijke bijdrage geleverd tot de ontwikkeling van het Libanees-Egyptische nationalisme en de Syrische eenheid. Deze renaissance heeft dus niets te maken met de overdracht van de cultuurgoederen uit de Grieks-klassieke oudheid of de vroege Arabische beschaving via Spanje in de vroege middeleeuwen. Het belang daarvan kan niet hoog genoeg geschat worden, maar die overdracht speelde zich af lang vóór de negentiende eeuw en is nu voltooid verleden tijd.
De eeuwenoude Turkse overheersing van het Arabische continent kwam in de Eerste Wereldoorlog tot een einde. In de plaats daarvan kwamen Engels-Franse ‘invloedsferen’. Het zou tot in de Tweede Wereldoorlog duren voordat Frankrijk met grote tegenzin het protectoraat over Syrië opgaf. Om een pied à terre te behouden verleenden zij alle steun aan het isoleren van een deel van Syrië om hierin de staat Libanon op te richten. De christelijke minderheden kregen zo een kans om hun nationalistische droom te realiseren en zich tevens onafhankelijker op te stellen tegenover de oceaan van de islam rondom.
De grootste christelijke minderheid, die van de maronieten, heeft aanzienlijk bijgedragen tot de schepping van de staat Libanon door in 1943 een compromis te aanvaarden tussen de diverse minderheden. Dit
| |
| |
maakt deze staat uniek. Nieuwe veranderingen in de bestuursvorm ontstonden 45 jaar later, n.a.v. het pakt van Taïf in 1989, een stad in Saoedi-Arabië, toen de nabuurstaten van Libanon zich inspanden om aan de burgeroorlog een einde te maken, gezien het schreeuwend onvermogen van de minderheden om zelf uit de impasse te geraken. Hoewel het ook de opzet was om eindelijk eens van de confessionele tussenschotten af te komen, is dit niet gelukt. Zo is Libanon gebleven wat het was: een kleine staat samengesteld uit minderheden, maar nu, ondanks het Pakt van Taïf, onder de solide controle van de Syrische nabuur, want het is nog steeds Damascus dat de lakens uitdeelt.
De maronitische minderheid kon de illusie een kleine maar absolute meerderheid te zijn niet meer volhouden. Sedert het begin van de burgeroorlog in 1975 is het aandeel van de christenen afgeslankt van 43% tot 37%. Sommige schrijvers zijn van mening dat de maronieten in een crisis verkeerden doordat zij zich sinds de oprichting van de kleine republiek in 1943 veel te veel met de macht hebben geïdentificeerd. Het oorspronkelijke, confessionele karakter vervaagde en werd gepolitiseerd, een proces dat aanving met de uitroeping van de onafhankelijkheid in 1943. Nu probeert men de verafschuwde term ‘confessionalisme’ taboe te verklaren en steevast van een ‘culturele’ orde te spreken, maar in feite zijn de confessionele tussenschotten nog steeds de eigenlijke grenzen tussen de minderheden. Die confessionele grenzen zouden door de boosdoener van de politiek innerlijk vermolmd zijn. In feite is dit geen realistische voorstelling van zaken. Of ze dat nu graag wilden of niet, de maronieten moesten zich in de nieuwe constellatie wel bezig houden met politiek. Men kan achteraf wel van mening zijn dat zij zich even corrupt in de politiek gedragen hebben als alle andere politici en dat ze hun privileges als minderheid gaandeweg als rechten beschouwden. Hun machtswil en politieke corruptie zouden aan de wortel liggen van het conflict dat uitbrak in 1975 en duurde tot 1991.
In die optiek komen de meeste commentatoren tot de volgende schets van de etappes die tot een oorlog voerden: na de nederlaag van de Arabische nabuurlanden tegen Israël (1967) vormen verscheidene maronitische leiders een entente. Men meent dat dit een nieuw feit voorstelt in deze zin dat het de eerste keer zou zijn dat een politieke structuur zich aftekent waar tevoren alleen een culturele, beter gezegd een maronitisch-confessionele gemeenschap bestond. Deze nieuwe machtsvorming zou dan de directe aanleiding geweest zijn voor het conflict van 1975. Immers vlak na de Arabisch-Palestijnse nederlaag waren de Palestijnen nog niet als machtsgroepering, d.w.z. als eigen militaire eenheid georganiseerd. Maar de moslims in Libanon voelden zich door het nieuwe maronitische machtsblok bedreigd en vonden in
| |
| |
de nieuwe machtsfactor van de Palestijnen een kans om eindelijk hun rechtmatig aandeel in het bestuur te kunnen opeisen.
Libanon is in 1943 als een ideële, staatkundige constructie naar boven gekomen, in de troebelen en naweeën van de Tweede Wereldoorlog, en vanuit een verlangen om de christelijke minderheid enigermate een zelfstandigheid te geven. De staat berustte dus van meet af aan op een fragiel evenwicht van krachten tussen de diverse minderheden. Het ligt voor de hand dat zo'n delicate machtsconstellatie niet in graniet gebeiteld is, maar onderworpen aan veranderingen. Ingrijpend waren voornamelijk de volgende momenten:
[1] | De groei van de sjiietische moslimminderheid door snellere bevolkingsaanwas. |
[2] | Het inhalen van de culturele achterstand door de niet-christelijke bevolkingsgroepen, een geleidelijk proces onder invloed van onderwijs en het moderne leven. |
[3] | Het toestromen van een grote Palestijnse minderheid die uit Israël was verdreven; vooral na 1967. Dit betekende een bevolkingsgroei van om de 10%. Deze bevolkingsgroep begon zich van meet af aan militair te organiseren met het oog op een gewapende terugkeer. |
[4] | Na 1975 nam de emigratie vooral bij de maronieten catastrofale vormen aan. |
Nu ziet men nergens in de geschiedenis dat een bevolkingsgroep die de macht heeft, in staat is die vreedzaam over te dragen aan nieuwe formaties die hun rechtmatig aandeel komen opeisen. Altijd gaat dit gepaard met troebelen. Het delicate machtsevenwicht was dus onderhevig aan de erosie van de tijd. Het is dit proces dat zich in de periode van 1943, het ontstaan van de republiek, tot aan de diepe beroeringen van 1975 heeft doorgezet. Daar komt nog bij dat het kleine land (niet veel groter dan Brabant en Limburg tezamen), omgeven is door sterkere naburen. Die hebben, met uitzondering wellicht van Jordanië, op hun manier gewicht in de schaal gelegd, hetzij in de vorm van wapens, hetzij door ze te financieren. Zonder uitzondering hebben alle partijen, ieder op hun tijd, deze niet belangeloos gegeven hulp aanvaard en vertaald in een criminele bereidwilligheid om de wapens op te nemen tegen andere minderheden.
| |
Balans
Nu, enige jaren na het beëindigen van de oorlogstoestand die zeventien jaar geduurd heeft, kan de balans opgemaakt worden. Er was
| |
| |
geen evidente nederlaag. Geen der partijen is van de kaart geveegd, geen der partijen heeft duidelijke geografische winst geboekt. Wel heeft ‘ethnic cleaning’ gemaakt dat de minderheden zich in hun stamlanden zijn gaan concentreren. De oorlog doofde uit als een nachtkaars, maar niet zonder zeer grote materiële en morele schade aan te richten. Er is een algemene verarming, afgezien van een handjevol profiteurs. Voorts wordt het land effectief onder de duim gehouden door de pax syriana. Syrië houdt er een troepenmacht van 40.000 man gestationeerd. Misschien is die wel nodig om de vrede te handhaven, ofschoon zoiets in Libanon niet hardop gezegd mag worden. Zo is het ook taboe om te spreken over de rol van de militie van de door Iran gesteunde Hezbollah in Zuid-Libanon die een mini-oorlog in stand houdt tegen het zuidelijk gelegen Israël. Omdat Israël het principe huldigt van oog om oog, tand om tand, blijft dit gebied een haard van permanente onrust in Zuid-Libanon. Toch is het waarschijnlijk dat de regering in Beiroet dit legertje van de Hezbollah zou willen en ook kunnen onschadelijk maken. Maar, het wachten is op het fiat van Damascus en dat blijft uit omdat Syrië voordeel ziet in deze haard van onlusten.
Sommigen kennen een nefaste rol toe aan de leider van de Falangisten, de best georganiseerde politieke maronitische partij in de periode juist voor het uitbreken van de vijandelijkheden. Zij laten zich neerbuigend uit over de inmiddels overleden leider, Pierre Gemayyel, praktisch de enige die niet omgebracht is van alle politieke leiders van deze periode. Hij zou de zeer zeldzame eigenschap gehad hebben niet corrupt geweest te zijn, maar overigens een naïeve, om niet te zeggen een domme man geweest zijn. Hoe het ook zij, de christelijke partijen en partijtjes hebben de ernst van de situatie niet begrepen of niet op haar juiste betekenis geschat. Zij hebben zich allen laten vangen in een escalatie van provocaties en agressie. Aan het eind van deze oorlogsperiode kwam daar nog een bittere en uiterst destructieve strijd bij om de macht tussen christelijke partijen onderling, waarbij de andere minderheden niet zonder leedvermaak hebben toegezien. Want na het overlijden van de maronitische leider Pierre Gemayyel, bleef het vernis van de eenheid onder de christelijke partijen niet lang bewaard. Er ontbrandde een strijd tussen deze partijen onderling, waarbij aanzienlijke verwoestingen werden aangericht in de christelijke provincie. Op 13 oktober 1990 kwamen tenslotte de Syrische troepen tussenbeide, hetgeen alweer mogelijk werd gemaakt door de verdeeldheid in het christelijke kamp.
Onder de factoren die bijgedragen hebben tot het uitbreken van het conflict in 1975, moeten dus, behalve de intrinsieke zwakte van het staatsapparaat, ook de geleidelijke verandering in de constellatie van
| |
| |
de minderheden genoemd worden en de daaruit voortvloeiende verschuivingen van machtsfactoren die ten enen male onvoldoende weerspiegeld werden in het aandeel in de regering van de diverse minderheden. Niet alleen de Palestijnen, ook elke andere minderheid organiseerde zijn eigen militie. Daardoor kon het smeulende politieke conflict tenslotte oplaaien in geweld.
| |
Toekomst
Nu de wapens eindelijk zwijgen, draagt men elementen aan voor een dieper gaande oplossing, in staat om een catastrofe zoals de burgeroorlog onmogelijk te maken. De houding van de maronitische minderheid blijft echter in hoge mate destructief. Weliswaar hebben de gewapende acties en de daarop volgende vergeldingsacties van de diverse groepen niets van doen gehad met een confessionele of christelijke maatstaf. Het ging om het overleven van de groep als geheel. Dan ziet men in de geschiedenis weinig of geen voorbeelden van een christelijk geinspireerd gedrag. Overal is de tendens aanwezig de verantwoordelijkheid voor het moorddadig geweld in het andere kamp te leggen. Bij de maronieten zou nu sprake zijn van een waarde-crisis, die zich uit in het fatale wegvallen van elke vorm van sociale solidariteit. Het ontstane vacuüm zou niet te zoeken zijn in de machtsconstellatie alleen, maar van existentiële, om niet te zeggen spirituele orde zijn. Daardoor werd een weg geopend naar de door de paus uitgeroepen Romeins-Libanese Synode van 1991, die immers groot belang hechtte aan bezinning en de hand steken in eigen boezem. Maar deze dimensie wordt zelden of niet aangesneden of verder uitgewerkt.
Volgens de reeds genoemde waarnemers zou de maronitische minderheid zich meer in het bijzonder dienen te bezinnen op zijn eigen karakter en wel door terug te gaan op zijn kern. Dat betekent dat ze afstand moeten nemen van hun monniken-krijgers en van de ‘tribalisering’, wat neerkomt op het opgaan in een politieke identiteit. Sommigen verstaan onder de ‘herbronning van de godsdienstige kern’ bepaalde ‘kloosterdeugden’ zoals stilte, gebed, studie en ascese, want dáár heeft volgens de groep schrijvers uit Parijs de gemeenschap het meest behoefte aan. Bedoeld wordt dat de maronitische minderheid weer authentiek moet worden: in het voetspoor van de kerk van Antiochië waar zij hun ontstaan aan danken. Het is van belang op te merken dat in die typisch monachale deugden de naastenliefde en de sociale bekommernis niet voorkomen.
Wat de vorming van een nieuwe sociale solidariteit betreft, zouden de maronieten er slecht voor staan, menen de schrijvers uit Parijs. Vooreerst ontkennen zij zelfs dat er iets ernstigs aan de hand zou zijn.
| |
| |
De schrijvers spreken van een gebrek aan ziekte-inzicht. Inzicht in de oorzaken van de burgeroorlog en solidariteit hebben de maronieten altijd ontbroken. Hierover serieus nadenken zou weer nieuwe onenigheid doen ontstaan. Gebrek aan inzicht zou het ontbreken van solidariteit in de hand werken en daarmee het uitblijven van levensvatbare toekomstprojecten.
Volgens de schrijvers getuigt het van realisme om uit te gaan van het Pact van Taïf, ook al is het merendeel van de maronieten er niet gelukkig mee. In Taïf besloten de vertegenwoordigers van de Libanese minderheden, onder druk van de grotere Arabische landen, de staat Libanon zijn gezag weer terug te geven, weliswaar met de eis dat alle vreemde troepen zich zouden terugtrekken. De moslims kregen eindelijk een proportioneel aandeel in het bestuur en ook werd Libanon duidelijker dan tevoren een Arabisch land, terwijl het vóór de burgeroorlog wegens zijn christelijke machtsgroep sterk tegen het Westen en meer in het bijzonder tegen Frankrijk had aangeleund. Het Pact van Taïf bevestigde nog eens dat de minderheden de wil hadden om inderdaad samen te leven en dus te besturen. Het probleem was steeds geweest dat de moslims hun rechten opeisten terwijl de christenen bang waren door de moslims, gesteund door de sterke islamitische nabuurlanden, doodgedrukt te worden of althans in het getto gedreven. Beide knelpunten zijn in het akkoord in aanmerking genomen: de moslims kregen hun regeringsaandeel en de christenen ontvingen de nodige garanties voor hun existentie in de Arabische wereld. Hierdoor zou het niet meer aanlokkelijk zijn voor de moslims om gemene zaak te maken met de Palestijnen zoals gebeurd was in het eerste oorlogsjaar, toen elke minderheid gretig de hulp aanpakte die op dat moment opportuun leek. Men hoopte dat hierdoor de strijd om de macht die de maronitische identiteit in de vooroorlogse jaren zo ernstig had gedegradeerd, van de baan zou zijn. Ook hoeven de moslims zich niet langer meer te beschouwen als slachtoffers van de vooroorlogse machtsconstellatie.
Het is met dit akkoord van Taïf natuurlijk nog lang geen rozegeur en maneschijn geworden in het land van de ceders of wat daar van over is. Vooreerst is daar Israël, dat een deel van het grondgebied in het zuiden bezet houdt. Dit verschaft sommige minderheden een excuus - gesteld dat ze daar behoefte aan zouden hebben - om er een legertje op na te houden waar de nationale regering zich niet mee dient te bemoeien. Een obstakel vormt verder het voortbestaan van een corrupt stelletje politici die in de oorlog elke vorm van geloofwaardigheid hebben verloren, en die niet blijken op te willen schuiven. Wel zijn de meeste van de vooroorlogse leiders door moord of ander geweld omgekomen, maar de opvolgers blijken vaak dezelfde namen
| |
| |
te dragen. Ook is er het feit dat de Libanezen zelf in een grove onkunde en schuldige onwetendheid verkeren over de eigenlijke oorzaken van de oorlog. Inderdaad hebben alle minderheden tijdens de oorlogsperiode zich in hun eigen wereldje opgesloten. Opvallend was bijvoorbeeld dat terwijl de rest van de wereld Saddam Hoessein wraakte, hij kon rekenen op de sympathie van de Libanezen. De Libanezen hebben duidelijk de aansluiting gemist met wat elders in de wereld leeft. Onuitroeibaar is ook de neiging de oorzaken te herleiden tot een stelletje ‘komplotten’ en zichzelf de edele rol toe te schrijven van onschuldige slachtoffers. Als de gevolgen niet zo ernstig waren, zou men er over kunnen glimlachen.
| |
Wederopbouw
In hun bijdragen noemen de auteurs ook voorwaarden voor het slagen van het proces dat met het Pact van Taïf in 1989 is ingezet. In de eerste plaats, menen zij, moet er een nieuw nationaal bewustzijn gevormd worden. Zij praten er echter over alsof dit met wat goede wil in een-twee-drie uit de grond gestampt zou kunnen worden. Zij vergeten dat er wel enige tijd overheen zal moeten gaan, willen de bittere ervaringen van de oorlog enigermate tot het verleden behoren en geen rancune meer oproepen. Hierbij vergeleken levert de synode een meer positieve bijdrage door in sonore bewoordingen te spreken van de ‘historische roeping’ die het oude land heeft om het samenleven van minderheden te demonstreren, de nationale trots te sauveren door het voorrecht te mogen leven in een land met een geschiedenis die tot in het Oude Testament teruggaat.
Een tweede voorwaarde is dat de democratie hersteld wordt en de betrekkingen met het buurland Syrië ‘genormaliseerd’ worden, een fraaie, eufemistische term. De democratie die er (weer) moet komen, vraagt om nieuwe verkiezingen, niet de farce die er geweest is. Een farce, omdat slechts 13% gestemd heeft; de rest bleef thuis omdat de kandidaten reeds tevoren waren aangewezen door de regering van het nabuurland. Centraal staat ook de wederopbouw van de hoofdstad. Vroeger immers had de hoofdstad bij de Libanezen een symbolische betekenis want in het centrum leefden de minderheden inderdaad zonder moeilijkheden samen. Die samenleving van minderheden werd voornamelijk daar een aanschouwelijke werkelijkheid. Van des te meer belang wordt de aard van de wederopbouw. In een gigantisch miljoenenproject heeft men de bebouwing rond het centrale plein volledig afgebroken maar, vanwege de door en door commerciële instelling begint de wederopbouw op een kunstmatige harttransplantatie te lijken.
| |
| |
De band met nabuurland Syrië heeft ups en downs gekend sinds de oprichting van de staat Libanon in 1943. Syrië heeft de onafhankelijkheid van Libanon eigenlijk nooit goed kunnen verwerken omdat het niet kon vergeten dat Libanon eens een provincie van Syrië was. Vroeg in de burgeroorlog zag Syrië zijn kans schoon en plaatste een leger binnen de Libanese landgrenzen. Ofschoon de christelijke minderheid dit liever zou willen vergeten, was deze invasie op dat moment voor hen levensreddend. Maar daarna kwamen er tijden in de burgeroorlog dat Syrië volgens het verdeel-en-heers-principe vierkant de tegenpartij steunde. Syrië zou zich volgens het Pact van Taïf in 1989 terugtrekken maar deze terugtrekking is beperkt gebleven tot een verminderde zichtbaarheid. Terwijl op het nationale vliegveld eens twintig portretten van de Syrische leider hingen tegen eentje van de Libanese president, is dat nu in het voordeel van Libanon veranderd.
Maar democratie is er nog niet. De maronitische patriarch, onlangs kardinaal geworden, hetgeen hem de lieveling van de media heeft gemaakt, laat periodiek verzuchtingen horen over het ontbreken van de democratie. Waarschijnlijk heeft hij hierbij de Syrische nabuur op het oog. Toch zijn de minderheden min of meer billijk in de politieke top gerepresenteerd. Er is een soenniet als eerste minister, een maroniet als president terwijl een sjiiet president is van het parlement. Die troïka aan de top is echter met handen en voeten gebonden aan het ondemocratisch gekozen parlement en kan eigenlijk niet veel meer doen dan goed luisteren wat Damascus wil. Het staatsapparaat is dus labiel maar draait weer, ondanks verscheidene zwakke, om niet te zeggen voze plekken.
De titel van deze bijdrage verwijst naar mijn artikel Libanon, reddeloos, redeloos en radeloos, in Streven, juli 1975, blz. 921-925.
|
|