Streven. Jaargang 62
(1995)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 409]
| |
Tamis Wever
| |
[pagina 410]
| |
kort de verandering van de visie op het object onder kunstenaars rond de eeuwwisseling bespreken. | |
Het object, de natuur en het ‘zichtbare’In de uitlatingen van Cézanne, Signac, Seurat, Van Gogh en Gauguin zijn al vanaf 1880 beslissende veranderingen in het artistieke denken en de wijze van het weergeven van natuur en object waarneembaar. Het zijn veranderingen die zich concentreerden op het puur schilderkunstige en de pure zichtbaarheid van de buitenwereld. Al bij Corot (1796-1875) en de school van Barbizon was het beeld (een schilderij) een weerspiegeling van een loutere kijkbelevenis geworden. ‘Natuur is voor deze schilderkunst niet het lichamelijke wereldbouwsel als objectieve levensruimte, maar een oneindige veelheid verschijnselen, waarvan een willekeurige sector of fragment onder speciale voorwaarden van licht en atmosfeer in het oog van de schilder een gestemdheid kan laten ontvlammen, die door een schilderkunstig weefsel van kleurtoonwaarden op het linnen kan worden weerspiegeld’Ga naar eind[5]. Theo van Doesburg schrijft in 1910: ‘Het object werd 'n toon, de ganze natuur 'n reeks van tonen. Het object an sich, het onderwerp, begon op de achtergrond te raken’Ga naar eind[6]. ‘In Cézanne zat de kiem tot 'n gehele verwerping van de verdeling van het vlak, tot vernietiging van de perspectivische schilderij, tot een reine behandeling van het middel en ten slotte tot verstrakking der vormen, kortom: een mathematische schilderkunst. Met Cézanne was het mathematische temperament in de schilderkunst ingeleid. Dus groot genomen: de vernieuwing van de schilderij. Tezamen vormen Van Gogh en Cézanne de overgang van de natuurlijke naar de abstracte schilderij en wel hierom: omdat zij de uiterste mogelijkheid van het spirituele door 't visuele uit te drukken, bereikt hadden’Ga naar eind[7]. De schilderkunst van de twintigste eeuw werkt niet naar de natuur (After NatureGa naar eind[8]), maar parallel aan de natuur. Dat is te zien in het werk van Cézanne en in bewegingen als het impressionisme en luminisme, het expressionisme en het kubisme en in de avant-garde bewegingen van deze eeuw, het futurisme en suprematisme, het dadaisme en surrealisme, de abstracte en de lyrisch informele stromingen. Alle worstelen met de onvanzelfsprekendheid van wat natuur en object is. De transformatie in de beeldvorming brengt het object in beweging, het gaat zweven (futurisme), of het voorwerp verdween soms helemaal of werd als vorm vernietigd. De voorstellingslozeGa naar eind[9] kunst zag haar geboorte. De vernietiging van de vorm eindigt bij Mondriaan met de vernietiging van de lijn in zijn boogie-woogie schilderijen. | |
[pagina 411]
| |
Het werk van Mondriaan (1872-1944)In 1920 publiceerde Mondriaan in Parijs een tekst ‘Het Neo-Plasticisme’Ga naar eind[10] met als ondertitel ‘Algemeen Manifest van de Beeldende Gelijkwaardigheid’ en met als opdracht en motto ‘voor de toekomstige mens’. Deze tekst, De Nieuwe Beelding, laat zich lezen als zijn artistieke credo. Het is een van zijn belangrijkste theoretische geschriften. Hij bepaalt zijn artistieke positie en zet zijn opvatting over de verhouding van de diverse kunsten uiteen. Voor een filosoof doet het amateuristisch aan. Men kan er gemakkelijk ideeën uit theosofische geschriften in herkennen. Bij een analyse treft men meerdere uitdrukkingen aan die ook door mystici worden verstaan en gebruikt. Zoals ‘kunst is de beeldende uitdrukking van ons hele wezen’. ‘Ons hele wezen’ is zowel het universele (dat is ‘wat is en altijd blijft’, het onveranderlijke) en het individuele (wat hij het ‘tragische’ noemt, het veranderlijke). Uit het evenwicht tussen beide komt kunst voort. Het zoeken naar deze ‘evenwichtigheid’ heeft Mondriaan zijn hele leven bezig gehouden. ‘Het onveranderlijke is boven alle ellende en geluk verheven: het is de evenwichtigheid’. Er komt in deze context een typische term uit de mystiek voor, de eenheid of eenwording: ‘Door het onveranderlijke in ons worden wij een met alle dingen, het veranderlijke vernietigt ons evenwicht, beperkt ons en scheidt ons van alles wat buiten ons is’. Met groot gemak gaat Mondriaan van deze spirituele taal over op technische aspecten van het handwerk van de schilderkunst. Omdat een kunstenaar met materie werkt, is er geen enkele behoefte aan de theologische scheiding tussen natuur en bovennatuur. Na de theoretische geschriften van Mondriaan nu een toetsing aan de hand van een schilderij. Is er een aantoonbaar verband tussen de theorie en het handwerk? Als ‘praktisch’ voorbeeld heb ik een ruitvormig schilderij uit 1925 gekozenGa naar eind[11]. Het is geschilderd in de periode te Parijs waarin Mondriaan en van Doesburg dichtbij elkaar woonden en er een controverse tussen beiden was ontstaan. Het schilderij bezegelde hun verwijdering. ‘Hij wilde in deze ruitvormige compositie - en de zes andere die uit hetzelfde jaar of de twee volgende jaren stammen - het evenwicht tonen dat met de enkele tegenstellingen, verticale en horizontale lijnen, te bereiken viel zonder dat daarbij iets van de dynamiek van dit evenwicht verloren ging. Bovendien weet hij op deze wijze nog een ander doel te bereiken, dat hem sinds 1917, sinds zijn eerste composities met kleurvlakken voor ogen stond: de uitbreiding van het ritme ook buiten het beeldvlak, over de randen daarvan heen, aangezien de tegenstelling van verticale en horizontale lijnen in de ruitvorm minder gevangen is in de omlijsting, en meer | |
[pagina 412]
| |
P. Mondriaan, Compositie I met blauw en geel, 1925. Een van de zeven ruiten die Mondriaan schilderde in de periode 1925-27. In boven- en rechterhoek overschrijdt het ritme de randen van het beeldvlak.
| |
[pagina 413]
| |
bevrijd is van de knellende relatie tot het kader’. Deze wereld van grensoverschrijding naar het onbegrensde, het oneindige, ‘dat wat is en blijft’ heeft mij zelden zo getroffen als in dit schilderij. Stilte en toch beweging zonder dat je ogen vastlopen, zodat je inderdaad ‘één bent met alle dingen’, terwijl het doek slechts een ruime vierkante meter ruimte inneemt. Het schilderij is voortgekomen uit een mystieke ervaring of grenst daaraanGa naar eind[12]. | |
Malevich (1878-1935) en het suprematismeZowel uit de theoretische geschriften van Malevich als uit zijn schilderijen blijkt een onmiskenbaar religieuze achtergrondGa naar eind[13]. Rond 1906 vonden de geschriften van Swami Vivekananda, Ouspensky, Blavatsky, Besant e.a. in een Russische vertaling ruime verspreiding en werden door vele Russische kunstenaars gelezen. Oosterse mystieke concepten waren al aanwezig in Malevich' werk voor de cubo-futuristische opera Overwinning op de Zon uit 1913. De centrale idee wordt weergegeven door het Russische woord zaoem, dat is ‘achter het verstand’ (‘beyond reason’, ‘beyond the logical mind’). Het duidt op een hoger bewustzijn waarin men een uitgebreidere gewaarwording van logica en rede heeft. Het is niet geheel emotioneel qua concept, noch louter anti-intellectueel qua intentie. Bij de dichter Kruchenykh die ook het libretto voor deze opera schreef, is zaoem in betekenis identiek met de samadhi-toestand in yoga. In deze theoretische context is Malevich' suprematisme ontstaan. Dat is een uiteindelijke verwerping van de wereld van zichtbare objecten, waarop alle vroegere stijlen in kunst en poëzie gestoeld was. Het komt voort uit een verlangen naar een ‘puur schilderij, los van onderwerpen en objecten uit de natuur’. Malevich wilde met het suprematisme ‘uitstijgen boven de aarde, die verbonden is met de dingen’. De Russische avantgardisten gaven de voorkeur aan de term ‘objectloosheid’ boven ‘abstract’. Malevich' vroege suprematistische werken waren contemplatieve beelden, hulpmiddelen om de zaoem-toestand te bereiken, visioenen van die ‘lege plaats waar niets wordt waargenomen dan “gewaarwording”, “sensation”’. Evenals bij Mondriaan is er bij Malevich sprake van een flinke dosis theosofie en oosterse wijsheid in de theoretische inspiratiebronnen. Maar men moet de ernst en consequente spirituele levensstijl van beide kunstenaars niet bagatelliseren. Bij het voorbeeld (het zwarte vierkant) dat nu besproken worden, is de wereld van de Russische iconen zeer aanwezig. | |
[pagina 414]
| |
K. Malevich, Zwart vierkant, 1929.
| |
[pagina 415]
| |
Het zwarte vierkantOp de expositie van 1915 in St. Petersburg hing ‘het zwarte vierkant’ (waarvan geen enkele versie echt vierkant is, daarom noemen we het liever ‘vierhoek’) diagonaal in de ‘heilige hoek’ waar traditioneel in Rusland de hoofdicoon hangt. Zelf schreef hij op de achterkant van dit schilderij dat in 1989 te Amsterdam geëxposeerd werd: ‘Suprematisme 1913. Het basiselement verscheen voor het eerst tijdens “De overwinning op de zon”’. Al is op het eerste gezicht een religieuze interpretatie voor de hand liggend, andere interpretaties, zoals het begin van een nieuwe schilderkunst, zijn beslist niet uit te sluiten. Wat zegt hij er zelf over? Zwart en wit hebben voor hem de betekenis van beweging: ‘De energie van zwart en wit dienen om de vormen van actie te openbaren’. Het was de geboorte van een nieuw tekensysteem dat het verleden zichtbaar met zich meedraagt: ‘Ik heb niets uitgevonden, slechts de nacht heb ik ervaren en daarin heb ik het nieuwe aanschouwd, het nieuwe dat ik Suprematisme noemde’Ga naar eind[14]. Zijn opmerking: ‘Het was geen “Leeg Vierkant” dat ik tentoongesteld had, maar de gewaarwording van het objectloze’, kan men leggen naast wat in de Zenkloosters wordt gezongen: ‘Vorm is leegte, en de echte leegte is vorm, leegte verschilt niet van vorm, noch verschilt vorm van leegte...’Ga naar eind[15] De ervaring van ruimte, van de beweging ‘los van de aarde’ en van oneindigheid beschrijft hij als: ‘De ruimte kunnen wij slechts dan ervaren, als wij ons losrukken van de aarde, als het punt van omlaag storten verdwijnt. Het suprematistische doek stelt de witte ruimte voor, niet de blauwe. Het blauwe is geen reële voorstelling van het oneindige. De zienstralen botsen hier tegen een koepel, en kunnen niet in het oneindige doordringen. Het suprematistische oneindige wit staat de zienstralen toe zich zonder grenzen te bewegen. De kunst van het schilderen is niet het vermogen een constructie te scheppen die gebaseerd is op de esthetische smaak voor de aandoenlijke schoonheid in de verhouding tot vormen en kleuren, maar die veeleer rust op de basis van het gewicht, de snelheid en de richting van de beweging’Ga naar eind[16]. Ook bij Malevich is een ongeremde en blijkbaar probleemloze overgang van spirituele ervaringen van oneindigheid naar schilderkunstige, technische concepten opvallend. Volgens El Lissitzky (1890-1941) in 1925 heeft ‘het suprematisme de top van de oneindige kijkpyramide in de oneindigheid verplaatst’Ga naar eind[17]. In een rede (1984) heeft Rudi Fuchs het zwarte vierkant ‘een schilderij als een vuist’ genoemd, ‘onherhaalbaar’ en ‘het nieuwe beeld voor de twintigste eeuw’Ga naar eind[18]. | |
[pagina 416]
| |
Mystiek en beeldJe kunt van mystiek of toegankelijkheid voor mystiek spreken, als er stilte heerst in een kunstwerk, als er ruimte is, als er een weg tot oneindigheid, tot het universele ook, wordt open gelaten, als je niet door details en ‘tragische’ toevalligheden wordt afgeleid, als het grenzeloze ‘aanwezig’ is, als de tijd door beweging tot ruimte is geworden, als er van een gewaarwording van eenheid en evenwicht sprake is, als de leegte, als de afwezigheid van elk voorstelbaar object is bereikt. Aan deze voorwaarden wordt in de besproken voorbeelden uit het werk van Mondriaan en Malevich in ruime mate voldaan. Voor Mondriaan en Malevich was de religieuze inspiratiebron wel degelijk van grote betekenis. Die bron was onlosmakelijk verbonden met hun leven, en paste bij de mystieke kunstbeleving van hun tijd. De traditionele opvatting van de natuur en het object is in hun werk eerst vernietigd en daarna grondig gewijzigd zonder dat er een verdubbeling in natuur en bovennatuur plaats vond en zonder dat er een overvloedig gebruik van het woord ‘God’ als verlegenheidsingreep nodig geacht werd. Leven en werk van deze kunstenaars of mystici van deze eeuw zijn onlosmakelijk verweven. De gekozen schilderijen bevatten geen typisch of gangbaar religieuze voorstellingen, maar hun abstracte of voorstellingsloze karakter hoort bij de onvoorstelbare godsopvatting van de mystiek. |
|