Streven. Jaargang 62
(1995)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 399]
| |||||||||||||
Amartya Sen
| |||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||
mensen, ondanks de flinke vertraging van de aangroei. Maar naast de bezorgdheid om die armen zelf, groeit de panische schrik dat Europa en Noord-Amerika overspoeld zullen worden. De drang om van het Zuiden naar het Noorden te emigreren is, naar men beweert, toegenomen in de laatste decennia. Hier horen twee vragen thuis: [1] hoe groot is de dreiging van de immigratiedruk voor het Noorden? [2] Komt die druk voort uit de aangroei van de bevolking of eerder uit andere sociale en economische factoren? Er zijn redenen om te betwijfelen dat de oorzaak in de aangroei ligt. In Europa immigreren nu in hoofdzaak familieleden ten laste van reeds eerder ingeweken personen. In de VS zorgt de verplichte ‘arbeidsvergunning’ dat de inwijkelingen beter geschoold zijn. De geschoolden zijn geen armen die de last van de overbevolking ontvluchten. Zelfs de illegalen zijn geen uitgehongerde wrakken, maar mensen die in staat zijn te werken in het Noorden. De verklaring voor de toegenomen druk is veeleer te vinden in de dynamiek van het internationale kapitalisme: de eventuele werkgevers zijn de bondgenoten van de inwijkelingen, zowel van de illegale fruitplukkers in Californië als van de gastarbeiders in de Duitse autofabrieken. Door de bevolkingsaangroei kan het reële inkomen in het Zuiden nog omlaag gaan en in het Noorden nog stijgen, maar veel verschil zal dit niet geven: de kloof tussen Noord en Zuid is al te groot. Er willen nu meer mensen emigreren omdat zij beter geïnformeerd zijn over de kwaliteit van het leven in het Noorden, omdat er minder hinderpalen zijn voor het arbeidsverkeer (ondanks meer politieke barrières) en omdat het kapitalisme nog sterker wordt en zijn grijparmen verder reiken. Wie de toenemende migratie wil verklaren door de aangroei van de totale bevolking van de Derde Wereld, beseft niet hoe ingrijpend de veranderingen in onze wereld zijn en hoe snel de cultuur en de economie geïnternationaliseerd worden. De welvarende noorderlingen achten zich bedreigd door de massa meer en meer verpauperde zuiderlingen. De thesis van de voortschrijdende verpaupering is, zoals verder zal blijken, niet juist. Wat de psychologisch geladen kwestie van het evenwicht tussen de rassen betreft, het is al eens eerder in de geschiedenis, nl. van 1650 tot 1750, vlak vóór de industriële revolutie in Europa en Noord-Amerika, voorgekomen dat meer dan drie kwart van de wereldbevolking (78,4%) in Afrika en Azië woonde. In 1950 was dit 63,7% en in 1990 71,2%. Als de voorspelling van de VN uitkomt dat tegen 2050 78,5% van de wereldbevolking in Afrika en Azië zal wonen, zal de verhouding weer zijn als een paar eeuwen geleden. Dit historisch gegeven is natuurlijk geen norm. Maar als de huidige ontwikkeling ‘het evenwicht verbreekt’, dan deed het Europese overwicht dat in de vorige eeuwen ook. | |||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||
Voor het bevolkingsprobleem worden er twee tegengestelde oplossingen voorgedragen: enerzijds beroep doen op de vrije medewerking, anderzijds juridische of economische dwangmaatregelen. Wat dit laatste betreft verwijst men naar het succes van de politiek van het éne kind in China. Dwang kan vele vormen aannemen. Vaak wordt hij indirect uitgeoefend, door in te grijpen in de economische situatie: in China kan het bewind een woning weigeren aan gezinnen met meerdere kinderen; in andere landen weigeren openbare instanties sociale voorzieningen of arbeid aan de mensen die zich tegen de dwang verzetten. In de noordelijke staten van India zijn er openbare ziekenhuizen die alle medische hulp weigeren aan wie zich niet laat steriliseren, een gedrag dat aangemoedigd wordt door de kreten over een ‘bevolkingsbom’. Hoe ook, dwang is ‘een pletwals’ omdat een of andere instantie de persoonlijke beslissing van de gezinnen gewoon negeert. Een andere indirecte dwang is de absolute voorrang van de gezinsplanning op ander ontwikkelingswerk. Ook dit is een pletwals, want er wordt aan de mensen niet gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Naarmate deze voorrang ten koste van de gezondheidszorg en het onderwijs gaat, schaadt zij het welzijn van de mensen en remt uiteindelijk ook de gezinsplanning zelf, want de gezondheidszorg en het onderwijs stimuleren in belangrijke mate de vrijwillige geboortenbeperking. | |||||||||||||
Malthus versus CondorcetDe vrije medewerking van de mensen betekent niet dat de overheid passief moet toezien. Om de mensen te helpen hun beslissingen te nemen met meer inzicht en een groter gevoel van persoonlijke veiligheid, kan de overheid zorgen dat meer mensen genieten van onderwijs, gezondheidszorg en een solide economische basis. Het hoofdkenmerk van de pletwalsmethode is niet dat ze de overheid meer wil laten ingrijpen, maar dat ze de mensen berooft van de mogelijkheid te kiezen. De tegenstelling tussen de vrije medewerking en de pletwals bestaat al sinds twee eeuwen, ze gaat terug op Malthus en de Franse mathematicus Condorcet, van wie Malthus de theorie overnam dat de bevolking te groot kon worden voor de mogelijke voedselproduktie. Condorcet was een man van de Verlichting; hij vertrouwde erop dat de mensheid dit probleem kon oplossen op een rationele manier: door grotere produktiviteit, betere bewaringstechnieken, minder afval, beter onderwijs (vooral voor de vrouwen) waardoor het geboortencijfer zou dalen, het groeiende besef van de mensen dat hun ‘plicht tegenover de ongeborenen niet is hen op de wereld te zetten, maar hun geluk te geven’. Malthus nam deze conclusie van Condorcet niet aan; hij verzette zich tegen alle hulp aan mensen in nood, omdat die de bevolkingsaan- | |||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||
groei opdreef; als er al een oplossing mogelijk was, dan niet door de vrije beslissing van de mensen of door een verbetering van hun materiele situatie, maar wel door hen aan hun lot over te laten, omdat ‘alleen de armoede de grote massa de lust ontneemt vroeg te huwen en de middelen om een groot gezin te onderhouden’. De tegenstelling Condorcet-Malthus komt tot in de details terug in de huidige tegenstelling tussen ‘pletwals’ en ‘vrije medewerking’. Zo zijn er recente auteurs - o.m. Gerard Piel, Only One World, Freeman, 1992 - die met deugdelijke argumenten pleiten voor economische en sociale ontwikkeling via een ruime samenwerking van overheid en burgers. Maar, heeft de ontwikkeling à la Condorcet de bevolkingsaangroei echt afgeremd? In Europa en Noord-Amerika is tijdens de industrialisatie het geboortencijfer gedaald en zijn de gezinnen kleiner geworden. En op veel andere plaatsen in de wereld is dat fenomeen opnieuw waargenomen. Meer bepaald hebben economische veiligheid en welvaart, ruimere beschikking over contraceptie, uitbreiding van het onderwijs (vooral voor de vrouwen), en lagere sterftecijfers in verschillende gebieden geleid tot een flinke verlaging van het geboortencijfer. De bevolkingsaangroei is zeker vertraagd, ook in de laatste decennia (van 2,2% per jaar tussen 1970 en 1980 tot 1,7% tussen 1980 en 1992). Er zijn wel belangrijke demografische verschillen van streek tot streek: India's aangroeicijfer bereikte in de jaren zeventig een piek van 2,2% per jaar en daalde daarna voortdurend; de Zuidamerikaanse gebieden kenden veel hogere pieken maar vielen sneller terug; veel Afrikaanse landen komen nu tot 3 à 4%. Ook de ontwikkelingsfactoren verschillen van streek tot streek. Maar het is wel duidelijk dat de economische en sociale ontwikkeling de vruchtbaarheidsgraad beduidend verlaagt. Derde Wereld-landen die achterop blijven in hun ontwikkeling, b.v. in Afrika, zijn over het algemeen ook de landen waar het geboortencijfer nog niet beduidend gedaald is. Malthus' vrees dat de economische en sociale ontwikkeling de mensen onvermijdelijk aanzet tot de uitbreiding van hun gezin, was dus zeker niet juist, net zo min als de pijnlijke ingrepen van boven af, die door hem ingegeven zijn. Waarom dan niet alles op ontwikkeling zetten? Omdat er, zegt men, niet voldoende tijd voor is. Het sterftecijfer zou dan snel dalen en het geboortencijfer zeer langzaam, zodat de bevolking eerst sterk zou aangroeien. Aanwijzingen van een nabije crisis meent men te zien in de verarming van het Zuiden waar het hoofdelijk inkomen daalt en de bevolking aangroeit. De feiten spreken dit tegen: in de landen met een laag inkomen (volgens de normen van de Wereldbank) is het hoofdelijk inkomen 3,9% gestegen van 1980 tot 1992. De stijging zou nog groter geweest zijn, als niet ten zuiden van de Sahara de economie was ingestort. Deze rampspoed was echter niet in de eerste plaats een | |||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||
gevolg van de - inderdaad grote - toename van de bevolking, maar van de schrale produktie veroorzaakt door de politieke chaos, de oorlog en het militaire wanbestuurGa naar eind[4]. Bovendien blijft die streek ook achter voor de gezondheidszorg, de levensverwachting en het onderwijs. Geen wonder dat ook de geboortenregeling uitblijft. Maar wie zijn bevolkingsbeleid zou voeren zonder rekening te houden met de politieke en economische realiteit van Afrika, zou zich zwaar vergissen. Malthus maakte zich echter geen zorgen over het hoofdelijke inkomen, wel over de voedselvoorziening. Nu is er op dit ogenblik geen ernstige aanwijzing dat er voedselschaarste op komst is. De aangroei van de voedselproduktie is wel niet ieder jaar even groot, maar zij blijft - ook in de laatste decennia - vóór op de aangroei van de wereldbevolking. Maar geldt dit voor alle streken? Of, dient b.v. een tarweoverschot in de VS om Centraal Afrika te voeden? Het tegendeel is waar. Juist in de Derde Wereld nemen de voedselproduktie en het rantsoen per persoon toe, het meeste in de landen met de grootste bevolkingsaangroeiGa naar eind[5]. Alleen in Afrika en in de landen ten zuiden van de Sahara daalde de voedselproduktie. Maar hier is het voedselprobleem een onderdeel van een veel ruimere crisis. De huidige vooruitgang is weliswaar geen waarborg voor de toekomst. Het is b.v. de vraag of de investeringen om meer voedsel te produceren niet het kapitaal uit andere sectoren zullen wegzuigen. Als dan dit kapitaal minder dividend oplevert, wordt het voedsel duurder, misschien té duur. Maar, in feite dalen de voedselprijzen en is er minder aan te verdienen; dat remt dan weer de produktie af. Bepaalde neo-malthusianen zien in het krappe voedseloverschot een teken dat wij bijna de maximale produktiecapaciteit bereikt hebben. In feite zijn het de dalende prijzen die de voedselproduktie economisch onaantrekkelijk maken. Malthus wees op het dreigende voedseltekort, Condorcet op het teloorgaan van het geluk. Zelfs wanneer het hoofdelijk inkomen stijgt en er meer voedsel beschikbaar is, kan het leven nog in veel opzichten pijnlijker worden. Dat is het geval in veel gebieden in de Derde Wereld en het kan zelfs gebeuren in landen waar de economie snel groeit. Slums doen denken dat er te veel mensen zijn en dat de statistieken over de economische vooruitgang een vertekend beeld geven. Maar opnieuw is de vraag of de ellende uiteindelijk veroorzaakt wordt door de bevolkingsaangroei. Die verklaart niet waarom in landen met een kleinere aangroei van de bevolking ellendiger krottenwijken ontstaan dan in landen met een grotere aangroei. Vergelijk Djakarta met Istanboel (aangroei van de bevolking in Indonesië 1,8%, in Turkije 2,3%), Mexico Stad met San José (aangroei van de bevolking in Mexico 2,0%, in Costa Rica 2,8%). En weer is het antwoord: veel andere factoren werken de | |||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||
armoede in de hand in bepaalde - landelijke zowel als stedelijke - gebieden. | |||||||||||||
Minder verkwisting, meer ontwikkelingDe schade aan het milieu zou wel eens een ernstiger probleem kunnen worden dan het tekort aan voedsel, al verbruiken de mensen van de Derde Wereld nu en in de nabije toekomst nog altijd relatief weinig voedsel, brandstof en grondstoffen. Plaatselijk kan er een noodsituatie ontstaan, maar nog altijd is een supplementaire modale Amerikaan een grotere belasting voor het milieu dan een paar dozijn Indiërs en Malawiërs samen. Om een wereldwijde overbelasting van het milieu te voorkomen, daalt het geboortencijfer nog te langzaam. Andere dringende maatregelen zijn geboden, en wel in de twee richtingen die Condorcet al aangaf: [1] nieuwe technologieën ontwikkelen en attitudes bevorderen zodat we minder verkwisten en vervuilen; [2] sociale en economische veranderingen stimuleren die stapsgewijze de bevolkingsaangroei afremmen. Condorcet wees ook op het belang van het onderwijs, vooral voor de vrouwen: om haar bewust te maken dat haar levenswijze menselijker kan zijn en nog meer om haar te bevrijden van een reeks kort op elkaar volgende zwangerschappen en het eindeloze zwoegen in huis. Vrouwen moeten leren zelf te beslissen - o.m. over het aantal kinderen - en tijd vrij te maken voor andere activiteiten. Haar gezondheid mag niet langer in gevaar komen door de vele zwangerschappen en de kinderbedsterfte. Het is geen wonder dat het geboortencijfer daalt waar de mensen basisonderwijs krijgen, gezinsplanning kennen, de middelen ervoor kunnen betalen, zich bevrijden van afstompend werk, niet voortdurend bedreigd zijn door armoede en hun oude dag niet pogen veilig te stellen door veel geboorten. Het is een langzaam proces, maar er is ook geen noodtoestand die om haast vraagt: de aangroei van de wereldbevolking is vertraagd van 2,2% in de jaren zeventig tot 1,7% tussen 1980 en 1992. Maar, waar moet het geld vandaan komen voor dit onderwijs, deze gezondheidszorg en de vele andere middelen om het leven te verbeteren? Dit zijn typisch arbeidsintensieve diensten en arbeid is niet duur in de arme landen. Een aantal landen verschaft die diensten zonder te wachten op meer welvaart: Sri Lanka, Costa Rica, Indonesië, Thailand... Maar is in China het geboortencijfer niet veel sneller omlaag gebracht door de politiek van het éne kind? Het is er nu 1,9% tegenover 2,9% in India en 3,7% voor het totaal van de andere arme landen. Is de Chinese weg niet de beste? Om dit te beoordelen mogen we de nadelen niet uit het oog verliezen. Ten eerste: de aantasting van de vrijheid is | |||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||
op zich al een sociale achteruitgang. Het is onzin te denken dat de Aziatische mens daar minder onder lijdt. Wie verwijst naar de traditionele confuciaanse discipline, vergeet dat die niet de enige traditie van het Oosten is, dat haar invloed op het moderne Azië moeilijk te ramen is en dat we moeilijk kunnen bewijzen dat discipline belangrijker is voor Confucius dan voor b.v. Plato of Sint Augustinus. Of de mensen zo'n dwang aanvaardbaar achten is niet onderzocht in China. In India is dit wel getest: bij de eerste verkiezingen na de opgedrongen geboortenbeperking in de jaren zeventig, werden de voorstanders van het dwangsysteem weggestemd. Bovendien bracht de gedwongen sterilisatie het hele project van de geboortenplanning in diskrediet bij de bevolking. Ten tweede: de reacties van de mensen op dwangmaatregelen kunnen ontstellende vormen aannemen. De eis ‘slechts één kind’ kan leiden tot de verwaarlozing van een tweede kind of - in streken waar jongens meer gegeerd zijn - tot de achteruitstelling van alle meisjes. Er zijn aanwijzingen dat de meisjes vaak afgewezen worden in China, zelfs gedood. Ten derde: in welke mate de dwang het geboortencijfer mee omlaag gebracht heeft, is niet duidelijk in een gebied waar ook beter onderwijs kwam, meer gezondheidszorg, meer werkgelegenheid voor de vrouwen en een grotere economische groei. Kijk naar de landen waar de levensverwachting, het percentage geletterde vrouwen en het vrouwelijke aandeel in de arbeidende bevolking zo goed of beter zijn dan in China en waar het vruchtbaarheidscijfer hoger is. Het World Development Report van 1994 vernoemt er drie: Jamaica 2,7, Thailand 2,2 en Zweden 2,1, tegenover China 2,0. De voorsprong in de daling van het Chinese vruchtbaarheidscijfer is te klein om er uit te besluiten dat de dwang iets uitgehaald heeft. Misschien heeft men te veel lof voor China's harde ingrijpen van bovenaf en te weinig voor meer vrij aanvaarde maatregelen die de toename van de bevolking hielpen afremmen. Een vergelijking tussen de twee meest bevolkte landen ter wereld, China en India, is leerrijk. China staat met zijn 2,0 zeker voor op India met zijn 3,6. Of dit het resultaat van dwang is, blijft onduidelijk, want in China is het percentage geletterde vrouwen bijna dubbel zo hoog, de levensverwachting bijna tien jaar meer en het aandeel van de vrouwen in de arbeidende bevolking 75% groter. Daarenboven is er een groot verschil van staat tot staat in India. De meeste staten liggen achter op het Chinese platteland voor factoren die invloed hebben op de vruchtbaarheid. Kerala echter (29 miljoen inwoners) benadert goed de Chinese situatie en heeft met 1,8% een lager geboortencijfer dan China (1,9%) en een lager vruchtbaarheidscijfer (1,8 in 1991) dan China (2,0 in 1992). Deze cijfers heeft Kerala bereikt zonder enige dwang. Ook zonder hoge kindersterfte: 16,5 pro mille van de levend geborenen (17 | |||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||
jongens, 16 meisjes) tegenover 31 pro mille in China (28 jongens, 33 meisjes). En omdat de geslachten meer gelijke rechten hebben is het sterftecijfer niet hoger voor vrouwen dan voor mannen, terwijl het dat wel is in de rest van India en in China. In Kerala zijn er 1,03 vrouwen per man, ongeveer zoals in Europa; in China is dit cijfer 0,94 en voor heel India 0,93. De verleiding om met dwang in te grijpen komt ten dele voort uit ongeduld. Maar zo traag verliep de zaak toch niet in Kerala: het geboortencijfer viel van 44 p.m. in 1950 tot 18 p.m. in 1991. Andere landen die vertrouwden op de uitbreiding van het onderwijs en het teruglopen van de sterfte, b.v. Sri Lanka, Thailand en Zuid-Korea, bereikten eveneens scherpe dalingen van de vruchtbaarheid en de geboorten. China had, vergeleken met de twee Indiase staten Kerala en Tamil Nadu, die het meest vertrouwden op de vrije medewerking van de bevolking, meer tijd nodig om het vruchtbaarheidscijfer te doen dalen:
Harde maatregelen vallen dus moeilijk te verdedigen op grond van de Chinese ervaring. Er wordt steeds vaker gepleit voor absolute voorrang aan de gezinsplanning, zonodig ten koste van de fondsen voor onderwijs, gezondheidszorg en andere projecten. Er wordt beweerd dat opmerkelijke dalingen van het geboortencijfer bereikt zijn louter door diensten voor gezinsplanning te openen. Zo wijst men op Bangladesh: daar zijn slechts 22% van de vrouwen geletterd en de levensverwachting bij de geboorte is slechts 55 jaar, maar de vruchtbaarheid is er beduidend gedaald door meer raadgevers voor gezinsplanning aan te stellen. Welke lessen zijn hier uit te trekken? Het is zeker een flinke prestatie van Bangladesh zijn vruchtbaarheidscijfer teruggebracht te hebben van 7,0 naar 4,5 in de korte periode van 1975 tot 1990. Het ontkracht ook de bewering dat de mensen in de armste landen niet uit vrije wil gezinsplanning toepassen. Maar het is nog de vraag of het stimuleren van gezinsplanning op zichzelf de vruchtbaarheid verlaagt, zonder onderwijs voor de vrouwen en zonder andere voorzieningen die de vrije medewerking bevorderen. Het vruchtbaarheidscijfer van 4,5 in Bangladesh is nog merkelijk hoger dan de 3,6 voor heel India. | |||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||
Opdat de bevolking niet zou aangroeien moet het cijfer dicht bij 2,0 komen. Onderwijs voor de vrouwen en andere sociale projecten die het geboortencijfer beïnvloeden zijn nog altijd hard nodig. Uit de verschillen tussen de staten van India valt heel wat te leren. Tegenover Kerala en Tamil Nadu zijn er noordelijke staten zoals Uttar Pradesh, Bihar, Madhya Pradesh en Rajasthan. Daar is weinig onderwijs, zeker voor de vrouwen. Er is slechts een beperkte gezondheidszorg, en de armen worden er nog vaak van uitgesloten als zij geboortenregeling of sterilisatie weigeren. In al deze staten is het vruchtbaarheidscijfer hoog: 4,4 tot 5,1. De contrasten binnen India zijn een sterk argument voor vrije medewerking, naast een actieve, verantwoorde inspraak van de vrouwen. De gezinsplanning voorrang geven op alle andere projecten zal niet alleen het welzijn van de mensen schaden en hen beroven van een stuk vrijheid, maar ook zijn doel - de nulgroei van de bevolking - missen. De dreiging van een overbevolkingscrisis is voor veel internationale waarnemers een verleiding om in de Derde Wereld voorrang te geven aan de gezinsplanning ten koste van het basisonderwijs en de gezondheidszorgen. Die voorrang zou niet alleen het welzijn en de vrijheid van de bevolking schaden, zij zou zelfs het beoogde doel - een stabiele bevolking - niet dichterbij brengen. Het succes van de slogan ‘gezinsplanning vóór alles’ berust deels op een verkeerde inschatting van wat er nodig is om de vruchtbaarheidscijfers omlaag te brengen en deels op een overschatting van wat de sociale ontwikkeling zou kosten. Zoals ik reeds schreef, onderwijs en gezondheidszorg zijn zeer arbeidsintensief en dus relatief goedkoop, zelfs in zeer zwakke economieën. Kerala, het grote voorbeeld in India van een ruim aanbod van onderwijs en een laag sterfte- en geboortencijfer, is een van de armste staten in India. Het hoofdelijk inkomen is er zelfs lager dan het Indiase gemiddelde, overigens een wat misleidend feit, omdat men geen rekening houdt met de vele vreemde deviezen afkomstig van in het buitenland werkende inwoners. Hoe dan ook, ondanks zijn belabberde economie - een probleem dat Kerala dringend moet oplossen - is de sociale ontwikkeling er opmerkelijk goed. En die heeft een belangrijke rol gespeeld in het verlagen van het vruchtbaarheidscijfer (1,8; beter dan de 2,0 van China, 2,1 van de VS, 2,1 van Zweden en 1,9 van Canada; even goed als de 1,8 van Groot-Brittanië en Frankrijk). | |||||||||||||
BesluitEr is zeker een ernstig bevolkingsvraagstuk op onze wereld. Maar niet vanwege ‘de verhouding tussen de natuurlijke aangroei van de bevol- | |||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||
king en die van de voedselproduktie’. En evenmin vanwege de dreiging van een of andere catastrofe. Men maakt zich wel terecht zorgen over de gevolgen van de bevolkingsaangroei voor het milieu en de kwaliteit van het leven, met name voor de vrouwen. Maar meer onderwijs (met name alweer voor de vrouwen), minder kindersterfte, meer economische zekerheid voor de bejaarden, een grotere participatie van de vrouwen in de arbeid en de politiek kunnen wel degelijk het geboortencijfer doen dalen, want zo krijgen de mensen voor wie het een zaak van leven en dood is, meer kansen om vrij te kiezen en initiatief te nemen. Zo gebeurt het nu al op verschillende plaatsen in de wereld en het resulteert in een beduidend tragere aangroei van de bevolking. Het beste antwoord op het bevolkingsprobleem is dat men op nog veel meer plaatsen zo tewerk zou gaan. De schrik voor apocalyptische rampen en het doemdenken leiden gemakkelijk tot krampachtige ingrepen voor de korte termijn. Van boven- of buitenaf opgelegde programma's voor geboortenregeling eisen grote sociale offers en ze blijken niet duidelijk efficiënter dan de programma's waaraan de bevolking vrij kan participeren. |
|