Streven. Jaargang 62
(1995)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 340]
| |
Fernand Van Neste
| |
Proeve van ethische beoordelingBeschikken over de dingen, komt dit de mens ten goede, m.a.w. is dit een moreel goede handeling? De morele kwaliteit van een handeling hangt in de eerste plaats af van het doel dat men ermee beoogt. Dit doel moet ‘universaliseerbaar’ zijn, d.w.z. als verantwoording van de handeling moet het doel op afdoende wijze eenieder overtuigen die redelijk oordeelt; elke redelijke persoon moet ermee kunnen instemmen. Betreffende de beschikkingsbevoegdheid van de eigenaar menen sommigen: beschikken over goederen is moreel goed in zoverre het | |
[pagina 341]
| |
mensen rijker maakt, meer welvaart biedt, enz. M.i. is dit oordeel niet universaliseerbaar. Niet iedereen gaat ermee akkoord dat ‘rijker worden’ of ‘meer welvaart verkrijgen’ een voldoende reden is om het uitoefenen van het eigendomsrecht meteen moreel te verantwoorden. Men weet immers maar al te goed dat ‘rijker worden’, enz... voor de enen, tegelijkertijd voor anderen armoede, zelfs uitbuiting, kan betekenen. Een meer morele verantwoording van het beschikken is m.i. zijn nuttigheidsgraad. Welk nut is er aan verbonden? Dit leunt trouwens aan bij de morele grondregel van het economische handelen: het moet nuttigheid creëren voor de mens. Nuttigheid is inderdaad de uiteindelijke zin van het economische handelen, dus ook van het beschikken, het uitoefenen van het recht van eigendom. Goederen produceren die, economisch beschouwd, nutteloos zijn, heeft geen zin, en moet, ethisch beschouwd, negatief beoordeeld worden. Het ethisch gehalte van eigendomsrecht en -ordening moet dan ook aan deze nuttigheid getoetst worden. Als een eigenaar van een firma de markt overspoelt met produkten die nutteloos zijn of overbodig, handelt hij onethisch. De meeste eigenaars zullen wel niet zo dom zijn, en toch... in onze huidige consumptiemaatschappij is het niet ondenkbaar dat producenten er uiteindelijk toch in slagen via publiciteit en marketing, produkten aan de man te brengen die volkomen nutteloos of overbodig zijn. In de eerste plaats bepaalt dus nuttigheid het ethisch gehalte van de beschikkingsbevoegdheid van de eigenaar. Wie als eigenaar nalaat nuttigheid te creëren, ofschoon hij weet dat er een concrete nood aan nuttigheid bestaat, gaat ethisch niet vrijuit. In een samenleving kan op een bepaald moment een grote behoefte aan investeringen zijn. Dán kapitaalvlucht plegen, is ethisch afkeurenswaardig. Een ander voorbeeld: de eigenaar die in tijden van grote woningnood, de huizen die hij bezit, onbenut laat verkrotten om er later grof geld aan te verdienen, staat ethisch gezien niet boven alle verdenking. Op juridisch vlak blijft de eigenaar in de voornoemde gevallen ongenaakbaar. M.i. wijst dit erop dat de eigendomsopvatting van het art. 544 van het Burgerlijk Wetboek ethisch beschouwd niet zo hoogstaand isGa naar eind[1]. Opmerkelijk is dat het ethische besef in een samenleving het soms toch haalt op de strikt juridische interpretatie van het eigendomsrecht. Dat was bijvoorbeeld het geval toen de Franse wetgever omstreeks 1860 besliste dat eigenaars van braakliggende gronden verplicht waren ze te bezaaien. De slechte oogsten van enkele zomers en de bedreiging van hongersnood brachten de overheid ertoe de eigenaars te herinneren aan hun morele plicht hun eigendom niet onbenut te laten in tijden van nood. Soms zal de ethische beoordeling van de nuttigheid van eigendom | |
[pagina 342]
| |
erin bestaan de voordelen van de tot stand gebrachte goederen af te wegen tegen de nadelen. Meest ethisch verantwoord is het creëren van maximale nuttigheid, met minimale nadelen (onkosten b.v.). Omgekeerd is het, ethisch beschouwd, onfatsoenlijk de voorkeur te geven aan de produktie van dure consumptie-artikelen, ofschoon men weet dat ze minder waard zijn dan andere die, wat de produktie betreft, veel goedkoper zijn. | |
Nuttigheid, voor zoveel mogelijk mensenBeschikken over dingen, over eigendom, komt dit de mens ten goede? Ja, inzoverre het nuttigheid tot stand brengt, was ons eerste antwoord. Nu voegen we eraan toe: inzoverre het nuttigheid voortbrengt, voor zoveel mogelijk mensen. Dit tweede criterium van de ethische beoordeling is ongetwijfeld vaag. Laten we proberen het te preciseren. De nuttigheid die door het uitoefenen van eigenaarsbevoegdheden tot stand komt, is zeer verschillend. Bovendien kunnen bepaalde goederen uiteraard slechts nuttig zijn voor een beperkt aantal personen, andere goederen kunnen uiteraard tot nut strekken van vele personen. Dit is een belangrijke vaststelling: de nutsmogelijkheden van goederen zijn in grote mate bepaald door de aard van de zaak (nature des choses, Natur der Sache). In de ethische beoordeling dient men rekening te houden met deze structurele gegevenheid van de dingen. Goederen zoals inkomen, spaargeld, de meeste consumptieartikelen, kunnen maar een relatief beperkt aantal personen tot nut strekken. Andere goederen daarentegen hebben veel grotere nutsmogelijkheden, voor heel veel mensen. Dat zijn de zogenaamde res communes (lucht, water van stromen en rivieren), de publieke goederen (openbare wegen b.v.), de produktiemiddelen. Vanuit ethisch standpunt vereist de eigen aard van deze goederen dat ze een eigendomsordening krijgen waardoor ze daadwerkelijk tot nut kunnen strekken van ‘zoveel mogelijk mensen’. Daarom is het ethisch verantwoord dat de res communes niet vatbaar zijn voor toeëigening. De milieuproblematiek leert ons echter dat de hedendaagse industriële wereld deze ethische vereiste niet altijd respecteert. | |
Eigendom van produktiemiddelenWat de eigendom van produktiemiddelen betreft, staan wij ongetwijfeld voor een ethisch deficit. De eigen aard van deze goederen verleent ze een dubbele nuttigheidswaarde: op het vlak van de consumptie brengen ze op de markt nuttige waren voor miljoenen mensen en op het vlak van de produktie zorgen ze voor de tewerkstelling van honderden, | |
[pagina 343]
| |
soms duizenden arbeidskrachten. De positiefrechtelijke eigendomsordening van deze goederen is echter van die aard dat ze in de eerste plaats de belangen behartigt van degenen die kapitaal hebben aangebracht. Aan de ethische vereiste ‘nuttigheid voortbrengen, voor zoveel mogelijk mensen, overeenkomstig de eigen aard van de goederen’ wordt hier niet voldaan. Dit ethisch deficit van de eigendomsinstelling heeft in de 19e en 20e eeuw heel wat sociale spanning veroorzaakt. Dat kwam herhaalde malen tot uiting naar aanleiding van bedrijfsbezettingen. Op juridisch vlak is de bedrijfsbezetting aanleiding tot een conflict tussen het recht op arbeid en het recht op staking van de werknemers enerzijds, en het eigendomsrecht van de ondernemer anderzijds. De ethische vraag is hier: is de eigenaarsbevoegdheid van het art. 544 B.W. wel een adequate juridische vormgeving voor het beschikken over produktiemiddelen van een onderneming? In 1976 schreef Fr. Zenati een grondige studie over de bedrijfsbezetting en de eigendomGa naar eind[2]. Vijf jaar later verdedigde hij zijn doctoraal proefschrift onder de titel Essai sur la nature juridique de la propriétéGa naar eind[3]. Het fenomeen van de bedrijfsbezetting was ongetwijfeld een heel interessante casus om de eigendom te analyseren. Zenati wijst er op dat de eigen aard van de produktiemiddelen, van de onderneming een lieu social creëren, en dat de privaateigendom van het type van art. 544 B.W. daardoor een gedaantewisseling ondergaat. In hetzelfde jaar 1976 schreef W. Van Gerven een commentaar op een rechterlijke uitspraak in België over hetzelfde probleemGa naar eind[4], en in 1989 behandelde hij op meer systematische wijze de eigendomsproblematiek van de ondernemingGa naar eind[5]. Zelf heb ik aan dit onderwerp herhaalde keren aandacht besteedGa naar eind[6]. In de praktijk is niets veranderd. Het art. 544 B.W. blijft het paradigma leveren voor alle eigendomsvormen, ook betreffende produktiemiddelen. Daarom is het hoognodig het eigendomsrecht t.a.v. produktiemiddelen te herdenken en wel op een dubbel vlak. [1] In de eerste plaats moet het juridisch statuut van het kapitaal binnen de onderneming gewijzigd worden. Het moet een doelgebonden vermogen worden; de eigenaarsbevoegdheden erover moeten worden toegewezen aan bewindvoerders. [2] De plaats van de arbeidsgemeenschap binnen de gezagsuitoefening van de onderneming moet duidelijker gesitueerd worden. Heeft dit iets te maken met de eigendom? In de rechtsleer wordt door sommigen daaromtrent getwijfeldGa naar eind[7]. Toch wordt aanvaard dat het eigendomsrecht ongetwijfeld een van de bronnen is van de bevoegdheid van de ondernemer om gezag uit te oefenen. Voor Zenati behoort de gezagsuitoefening tot de eigendomsbevoegdheden van de ondernemerGa naar eind[8]. | |
[pagina 344]
| |
Eigendom en medezeggenschapWie het statuut van de arbeidsgemeenschap wil bepalen binnen het kader van de gezagsuitoefening van de ondernemer, stelt meteen het probleem van het medezeggenschapsrecht als integrerend bestanddeel van de ondernemingseigendom. Dit betekent de maatschappelijk en politiek geladen vraag stellen naar de democratisering van de onderneming. De laatste jaren was het stil geworden rond dit thema. Het Europees perspectief van het bedrijfsleven en de verschuivingen en organisatieproblemen die dit met zich brengt, is daar wellicht niet vreemd aan. Maar het thema van de eigendom betreffende de produktiemiddelen zal ongetwijfeld opnieuw opduiken. Revelerend in dat opzicht is de bijdrage van de gezaghebbende Y. Saint-Jours, verschenen in 1993. De titel wijst duidelijk op het hier besproken onderwerp: L'entreprise et la démocratie. De auteur is zich wel bewust dat het thema vroeger reeds aan de orde was, maar opgeborgen werd in de kasten van de rechtsgeleerden. Vandaar de ondertitel: ‘notes pour l'arrangement d'une partition inédite’Ga naar eind[9]. Saint-Jours biedt eerst een status questionis, waarin hij ook het democratisch deficit van de onderneming aanklaagt. Dan volgt een historisch overzicht van al de pogingen ondernomen sedert het begin van de 19e eeuw, om tot meer democratie te komen in de bedrijven, en van de weerstanden waarop deze pogingen stoten. Samenvattend kunnen wij stellen dat door onvoldoende rekening te houden met de eigen aard van sommige produktiemiddelen en goederen, de eigendomsuitoefening ervan op ethisch vlak negatief moet worden beoordeeld. Dit is vooral het geval als de eigendomsuitoefening niet tot nut strekt van alle personen voor wie deze goederen overeenkomstig hun aard bestemd zijn. | |
Eigendom en persoonswaardenDe eigen aard van de goederen kan ook nog op een heel andere wijze de ethische beoordeling van eigendom beïnvloeden. Het betreft goederen die weliswaar een vermogenswaarde uitmaken zoals alle goederen in de technisch-juridische betekenis van het woord, maar waarin ontegensprekelijk ook persoonswaarden meespelen. Bedoeld worden: lichaamsbestanddelen, scheppingen van de menselijke geest (kunstwerken), informatie over de persoonlijke levenssfeer (persoonsgegevens). Dit zijn ongetwijfeld goederen van een bijzondere aard. Fr. Rigaux noemt ze ‘persoonlijkheidsgoederen’. Oorspronkelijk werden deze waarden niet zonder meer als goederen beschouwd. Maar gesteld voor de vraag wat nu precies hun rechtsstatuut is, dacht men in de recht- | |
[pagina 345]
| |
spraak en in (sommige) rechtsleer er goed aan te doen deze ‘waarden’ onder het eigendomsstatuut te brengen. De gedegenheid van de eigendomsinstelling bood, zo meende men, de meeste waarborgen voor de bescherming en het behoud van deze ‘goederen’. Helaas, voor de persoonswaarden in deze ‘goederen’ vervat, is de eigendom echter niet zo'n veilige waarborg. In de praktijk is gebleken dat via de eigendom deze persoonswaarden vrij vlug in het handelsverkeer terecht komen als koopwaar... Er kunnen dus ethische bezwaren zijn tegen de strekking bepaalde goederen waarin persoonswaarden vervat zitten, in het bereik te brengen van de eigendomsbevoegdheid. | |
Eigendom en vrijheidEigendom betekent vrijheid voor de menselijke persoon. Hij kan immers dank zij zijn eigenaarsbevoegdheden, (meer) deelhebben aan de consumptie en de produktie (vrijheid als zelfrealisatie) en niemand anders dan hij zelf beslist wat er met zijn goederen moet gebeuren (vrijheid als zelfbepaling). Wegens zijn maatschappelijke betekenis is de eigendom dan ook waard beschermd te worden, en wordt derhalve sedert het einde van de 18e eeuw steeds meer erkend als grondrechtGa naar eind[10]. Vanuit ethisch oogpunt dient men m.b.t. eigendom als vorm van vrijheid te wijzen op twee beginselen. In de eerste plaats moet de eigendom, zoals alle andere vrijheden, geëerbiedigd worden, zowel door overheid als door particulieren. Dit ethisch beginsel ligt aan de basis van het art. 16 van de Belgische Grondwet, en van vele burgerrechtelijke en strafrechtelijke bepalingen (b.v. art. 337, 544 B.W.; Titel IX van het strafwetboek). Het tweede beginsel luidt: de eigendom moet als vrijheid op die wijze worden uitgeoefend dat het de vrijheid van andere eigenaars niet hindert of onmogelijk maakt. Dit ethisch beginsel ligt aan de basis van rechtsconstructies als rechtsmisbruikGa naar eind[11], burenhinder, oneerlijke mededinging. | |
Eigendom en machtUit wat voorafgaat blijkt duidelijk dat het eigendomsrecht een belangrijke machtsvorm is in de samenleving. Door de eigendomsbevoegdheden worden wilsbeslissingen gelegitimeerd die heel wat verschuivingen teweegbrengen in de verdeling van rijkdommen en de verhoudingen tussen personen ingrijpend beïnvloeden. Wat is dat anders dan macht? Maar waarom maakt men zich in de ethiek zorgen om het verschijnsel macht? Komt macht de mens dan niet ten goede? Macht is een | |
[pagina 346]
| |
wezenlijke factor in het collectief handelen, maar vanuit ethisch oogpunt dient men behoedzaam met macht om te gaan. Op de vraag ‘komt dat de mens ten goede’, kan men immers niet zonder meer bevestigend antwoorden als men weet dat het inherent is aan macht steeds aan te groeien en vooral, dat macht steeds impliceert de wil - de autonomie dus - van (vele) anderen te beïnvloeden, te stroomlijnen, aan banden te leggen, in het ergste geval zelfs te onderdrukken. In elke machtsvorm - of het nu gaat om de politieke of financiële macht, om de macht van de wetenschap of van de informatiemedia - zit dus een bedreiging voor het menselijke. Vandaar de ethische bezorgdheid om het eigendomsrecht dat de juridische vormgeving aanreikt voor heel wat machtsverschijnselen in onze samenleving. Ook hier primeren twee ethische beginselen: [1] Om te voorkomen dat macht onbeheerst wordt uitgeoefend en uiteindelijk onbeheersbaar wordt, moet elke vorm van macht gematigd worden. De meest aangewezen wijze op juridisch vlak om macht te matigen, is macht spreiden en verdelen (cfr. het beginsel van de scheiding der machten). [2] Evenwicht dient voortdurend nagestreefd te worden in de machtsuitoefening. Wat de eigendom betreft, volgt daaruit dat in het positief recht niet alleen werk moet worden gemaakt van de eigendom als grondrecht of als privaatrechtelijk subjectief recht, maar dat er ook een eigendomsordening moet tot stand komen. Want, zolang de eigendom enkel als subjectief recht beschouwd wordt, is de eigenaar als rechtssubject het centrum van de wereld. In de eigendomsordening daarentegen wordt nagegaan wat eigendom reëel inhoudt voor eigenaars van naburige erven, wat eigendom concreet betekent als de zaak in vruchtgebruik werd gegeven, of belast is met erfdienstbaarheden, welke rechtsbescherming verleend wordt aan eigenaars, hoe eigendom verkregen wordt of teniet gaatGa naar eind[12]. | |
BesluitDe eigendom draagt bij tot de zelfontplooiing van de mens. De persoon wint erbij, in de eerste plaats economisch, bovendien ontologisch. In het hebben vindt het zijn van de persoon een uitdrukkingsvorm, en dit betekent ongetwijfeld een verrijking voor de mens: ‘le droit de propriété est sans fonction, sauf celle, merveilleuse, de faire de la chose le miroir de l'être’Ga naar eind[13]. Het ‘hebben’ is inderdaad ontologisch een verrijking inzoverre het, als spiegel, het zijn zichtbaar maakt en veruitwendigt. De meest authentieke toepassing daarvan is de intellectuele eigendom, de eigendom van een kunstwerk, van een uitvinding. | |
[pagina 347]
| |
Als persoonlijke vrijheid dient de eigendom, zoals alle andere vrijheden, een genormeerde vrijheid te zijn. In deze eenheid van persoon en zaak zoals die in de eigendom bereikt wordt, loopt de menselijke persoon echter het gevaar geïsoleerd te geraken van zijn medemensen. Dit hangt samen met de overigens zo geloofde hoedanigheid van de exclusiviteit die de eigendom wordt toegekend. Deze eenheid tussen persoon en zaak mag om deze reden niet overdreven of verabsoluteerd worden, anders wordt het eigendomsrecht immoreel, d.i. draagt het niet langer bij tot humanisering. Eigendom betekent heerschappij over de dingen, dus macht. Als vermogensrecht verleent eigendom aan de mens zeer uitgebreide mogelijkheden om zichzelf te realiseren, als machtsvorm kan eigendom echter ook leiden tot ongecontroleerde heerschappij over mensen. Om deze reden dient men steeds kritisch te staan tegenover de geldende eigendomsopvatting binnen onze rechtscultuur. Sedert enkele jaren groeit de kritische gevoeligheid t.a.v. de eigendom om nog andere redenen: niet alleen omdat het eigendomsrecht heerschappij kan worden over mensen, maar ook omdat het überhaupt heerschappij is over dingen. Welnu, in de eigendomsordening zou ook eerbied voor de dingen moeten blijken. Vanuit dit oogpunt bouwt S. Gutwirth zijn kritische analyse op van de eigendomsopvatting en terecht wijst hij daarbij op een parallellisme tussen de eigendoms- en de wetenschapsidee in de westerse cultuurGa naar eind[14]. Overeenkomstig de denkbeelden van M. SerresGa naar eind[15], bepleit Gutwirth de noodzakelijkheid van een natuurlijk contract: ‘Nu de mensheid zover is gegaan dat de ongeëvenaarde overwinningen steeds meer zijn gaan lijken op een fatale nederlaag, is het hoog tijd om ook het objectief geweld juridisch te vatten. Onder de dreiging van een collectieve dood moet een recht uitgevonden worden dat het geweld van allen tegen alles regelt, net zoals dat voor het geweld van allen tegen allen werd verwezenlijkt. Naast het maatschappelijk contract dat de mensen verenigt, moet er een nieuw afgesloten worden: het natuurlijk contract. Het enige dat aan de beheersing lijkt te ontsnappen is de beheersing van de beheersing, of de macht op de macht. Daartoe strekt het natuurlijk contract’Ga naar eind[16]. |
|