Streven. Jaargang 62
(1995)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |
Flip G. Droste
| |
[pagina 213]
| |
Impliceert dat nu dat we in de taal het communicatieve en het informatieve aspect los van elkaar moeten zien? Het informatieve als een zuiver rationeel gegeven en het communicatieve als emotioneel, menselijk, meer dan het dorre verstand? Daar moeten we heel voorzichtig mee zijn. De taal is immers een semiotisch systeem temidden van een veelheid van andere semiotische systemen. En daarin kun je de vorm niet losmaken van de inhoud, de overdracht niet van de ideeën. Met name voor de taal als semiotisch systeem moeten we drie verbanden, drie ontwikkelingslijnen goed in het oog houden: [1] de evolutie van kosmologische naar biologische taalstructuur; [2] de dubbele articulatie; [3] de ontwikkeling van communicatie naar informatie. Over de evolutie in de tekensystemen - elk op zijn manier bijdragend in samenleving en voortbestaan - merken we alleen dit op. De grondslag van tekengeving in de dierlijke samenleving, dus van ieder semiotisch systeem, is de materiële communicatie. Daartoe rekenen we de signalen van het zonlicht naar de ontspruitende bloemknop, maar ook de sensorische prikkel die een beeld oproept in onze hersenen. Een lichtimpuls zendt een miljoen elektrische signaaltjes door naar ons gezichtsvermogen, ergens achter in het brein, en daar vormt zich een elektrochemisch patroontje, een concept. Zo bindt die materiële berichtgeving oorzaak en gevolg helder samen. Zo gauw als een teken om een interpretatie vraagt - de roep van een vogel, de rode lap voor de ogen van de stier - zijn we op een hoger niveau: dan kunnen we van semiotische processen spreken. In hun eenvoudigste vorm zijn dat de icoonstelsels. Als een hinde vlucht voor een krakende tak, als het stokje van de blinde waarschuwt voor een obstakel onderweg, moeten de tekens denkend verwerkt worden: ze vragen om een interpretatie. Zulke tekens, iconen, zijn natuurlijk gegeven, tonen een direct verband tussen vorm en inhoud. We noemen ze iconen, omdat aan de vorm afleesbaar is wat erdoor wordt uitgedrukt. Daarom hoeft het icoon niet geleerd te worden, is het gebonden aan zijn milieu, bestaat het alleen op het moment van waarnemen. Op basis van het icoonstelsel hebben zich de symbolische tekensystemen ontwikkeld, zoals wij die kennen uit het lied van de zanglijster, de dreighouding van de kat, de knipoog en handkus in het menselijk verkeer. En als hoogste vorm van tekengeving maar ook van zingeving is er de menselijke taal. Die taal is geen simpele spiegelreflex meer zoals de angstschreeuw van het antilopejong, maar ze modelleert de realiteit of sterker nog: ze schept werelden die in competitie treden met de alledaagse werkelijkheid. Dat laatste wordt mogelijk door de dubbele articulatie, zoals MartinetGa naar eind[2] dat genoemd heeft. In tegenstelling tot het dierlijke teken combineert de menselijke taal, met name de zin, tekens tot een complex | |
[pagina 214]
| |
bericht van grote subtiliteit en van grote evocatieve kracht. Taaltekens betekenen combinatorisch, waardoor ze uiterst verfijnde maar ook zeer veelomvattende boodschappen in het leven roepen. Behalve door deze zogenaamde ‘première articulation’ - kettingen van woorden - onderscheidt de taal zich ook door de ‘deuxième articulation’: het vermogen om een haast oneindig gevarieerd scala van tekenvormen te maken, zodat het aantal mogelijke taaltekens altijd weer kan worden uitgebreid: boek, hoek, roek, loek, enzovoort. Terwijl het dier opereert met losstaande tekens, elk symbolisch voor één gegeven idee, werkt de menselijke taal in principe alleen met tekencombinaties. De ‘première articulation’, waarbij teken aan teken gekoppeld wordt, heeft het talige tekensysteem verlost van zijn statisch, eenduidig karakter. Taaluitingen zijn daardoor complexe boodschappen geworden en de termen ervan zijn als de punten en strepen op een landkaart: pas in hun onderlinge samenhang krijgen ze betekenis. Doordat taal is ingebed in een ademstroom worden de taaltekens gerealiseerd als kralen in een snoer: ze vormen een ketting waar geen kraal uitgeknipt kan worden zonder het verband te verbreken. Interessant in de complexe berichtgeving van de taal is de opvolging in de tijd. We noemen dit, sinds De SaussureGa naar eind[3], het ‘principe linéaire’, en dat principe leidt, zoals we nog zullen zien, tot een logisch verband, een argumentatieve structuur. Het typisch communicatieve aspect van taal is dus bepalend geworden voor het informatieve: het vormen van complexe gedachten; dat is de ontwikkeling zoals hierboven onder punt [3] gegeven. | |
TaalfunctiesHet taalgebruik met zijn verfijnde uitdrukkingsvormen grijpt diep in in de menselijke samenleving. De taal wordt dan ook bestudeerd vanuit de meest uiteenlopende invalshoeken; we duiden er hier slechts een viertal kort aan: de taal als cultuurfenomeen, als politiek instrument, als identiteitskenmerk en als levensvorm. De taal als cultuurfenomeen omvat al datgene wat in Poppers wijsgerige systeem ‘Wereld 3’ heet: dus niet alleen beweringen, theorieen, argumenten, maar evenzeer boeken en krantenGa naar eind[4]. Sprekend, en natuurlijk ook schrijvend, hebben we een cultuurpatrimonium bijeengebracht zo ontheven aan de realiteit, dat we daarin de aardse beperkingen keer op keer doorbreken. Want het literaire omvat niet alleen gedicht en roman, wetenschappelijke verhandeling en krante-artikel, maar ook wat slechts leeft op de adem van het gesprokene. Een trouwbelofte, het kort en bondig ja, is als een wetsartikel: neerslag van een norm, weerslag van een ethiek die de kern vormt van de cultuur. | |
[pagina 215]
| |
Van de taal als politiek verschijnsel zijn we ons de laatste jaren op harde wijze bewust geworden. We weten van de Franse taalpolitiek die rigoureus een einde gemaakt heeft aan het Nederlands in Frans Vlaanderen, en we zien hoe nog rigoureuzer in Oost-Europa taalstrijd en wapengekletter hand in hand gegaan zijn. Er zijn echter ook meer zonnige aspecten aan de taal als politiek gegeven. Zo is het in een halve eeuw stalinistische onderdrukking niet gelukt de Balten hun taal te ontnemen. Sterker nog: juist die eigen taal - Lets, Litouws, Estisch - heeft bijeengehouden wat het machtsapparaat uiteen wilde spelen. Niet ten onrechte gromt de Vlaamse leeuw als er aan de grenzen van zijn taaldomein gekrabbeld wordt: het verdient overweging om taaldiefstal tot de zware misdaad te rekenen. Dat taal identiteitskenmerk is, ‘emblem of groupness’ zoals Edwards dat genoemd heeft, begint nu wel duidelijk te wordenGa naar eind[5]. We hebben als individu de groep nodig om ons mee te identificeren, om ons cultureel geruggesteund te weten. In een ver verleden, zo wordt ons in Richteren 12 (4-6) verteld, heeft één woord (sjibbolet) Gileads mannen onderscheiden van die van Efraim. Maar wij weten beter; niet door een enkel woord maar door alles wat wij zeggen en door de manier waarop wij dat doen, zijn wij wie wij zijn. De taal is het fundament van onze identiteit. Dat laatste brengt ons bij de meest wezenlijke functie van taal en taligheid: spreken en verstaan als levensvorm. Zoals de jonge leeuwen, chimpansees, pandabeertjes hun eerste levensjaren besteden aan lichamelijke oefeningen, zo oefenen de mensenbabies vanaf de eerste dag in taalvaardigheid. Voordat er gestaan, gelopen of zelfs gekropen wordt, worden prelinguale exercities uitgevoerd, schreiend, vocaliserend, brabbelend. En lang voordat het eerste levensjaar om is, worden er al verbanden gesticht tussen vorm en inhoud, tussen de klank en datgene waarnaar verwezen wordt. Onze hele menswording is gericht op één allesbeheersend doel: meesterschap over het instrument dat ons sociaal, emotioneel en rationeel staande houdt. Want taalgebruik, hardop of innerlijk, sprekend of schrijvend, is het oproepen van een verbeeldingswereld, is positie kiezen, is het manipuleren van de ander. En bij alle atavisme dat ons bindt aan de aarde, bij alle primitieve driften, onderbewuste dwang en animale impulsen, is onze strijd opgetild naar een hoog abstract niveau: de woordenstrijd. In de struggle for life is de meest menselijke verdediging geen bijten meer maar bek-vechten. | |
Taal als denksysteemDie laatste, wat Freudiaans aandoende beeldspraak kan de suggestie wekken dat taal en taalgebruik toch in de eerste plaats communicatief | |
[pagina 216]
| |
van aard is. Dat is niet juist. De fundamentele breuk tussen dierlijke tekensystemen en de menselijke taal zit hem net hierin, dat de taal denksysteem geworden is en wel denksysteem par excellence. Wat wordt er nu precies bedoeld met dat laatste? Er zijn heel veel soorten van denken en heel veel niveaus van denken. Om een huis te ontwerpen moet er gedacht worden in ruimtes en verhoudingen: het architectuurdenken. En om een schaakspel te spelen moet er gedacht worden overeenkomstig de code van het spel: schaakdenken. Zo zijn er talloze vormen van intellectuele activiteit - de tennisser denkt voortdurend in tennispatronen - en die kunnen zeer sterk van elkaar verschillen. Het is dan ook mogelijk dat iemand intelligent is in denkvorm a, maar laagbegaafd voor denkvorm b. Maar wat al die vormen van denken met elkaar gemeen hebben, wat ze dus tot denken maakt, is dat ze mentale modellen ontwerpen die richting geven aan ons handelenGa naar eind[6]. Die modellen, een soort voorontwerpen die ons doen en laten leiden, mag men zich niet te concreet voorstellen, maar toch ook niet zo abstract dat ze geen verband zouden hebben met wat ze beregelen. Schaakmodellen zullen van geheel andere aard zijn dan architectuurmodellen of wiskundige recepten. We onderscheiden dus schaakdenken, bridgedenken, voetbaldenken en het denken van de componist. En er is taaldenken. Als we nu het denken van de componist en dat van de filosoof naast elkaar zetten, zien we dat hun mentale modellen gebonden zijn aan het medium waarin het uiteindelijke handelen wordt uitgevoerd. Mozart en Hume zullen beiden wel gewerkt hebben met lineaire patronen - in tegenstelling tot bijvoorbeeld Sir Christopher Wren, die zijn paleizen in ruimtelijke ideeën heeft ontworpen - maar een compositie ‘bedenkt’ men natuurlijk in andere modellen dan een logische redenering. Voor het eerste moet men inwendig melodieën horen, en dat de dove Beethoven de tederste sonates kon uitdenken is dus niet zo heel verwonderlijk. Wat is nu karakteristiek voor het taaldenken? Om te beginnen natuurlijk dat het in talige modellen gebeurt. Zoals we gezien hebben, zijn talige modellen lineaire modellen waarin tekens gecombineerd worden en in hun gecombineerdheid voorstellingen creëren. Met zulke combinaties, bijvoorbeeld Het regent weer of Het heelal is eindig vormt men een denkbeeld. Dat denk-beeld wil geconfronteerd worden met een of andere vorm van werkelijkheid: het weer of de ruimte. Het interessante van deze vorm van denken, het taaldenken, is dat de talige modellen, abstracte zinnen, pretenderen de werkelijkheid gestalte te geven. Zelfs een eenvoudige mededeling als Ik heb je zusje nog gezien, schept een voorstelling op basis waarvan het buitentalige, dus de | |
[pagina 217]
| |
wereld, vorm gegeven wordt. En als dan blijkt dat dat buitentalige met het talige denk-beeld overeenstemt, zeggen we dat de bewering ‘waar’ is en we noemen de opgeroepen stand van zaken ‘een feit’. Belangrijk bij dit alles is het volgende. Wat in de omgangstaal ‘logisch denken’ heet, is niets anders dan denken volgens de bouwprincipes van de natuurlijke taal. Het is immers stapsgewijs denken, van a naar b, en van a-b naar c. Die kettingvorm is niet iets wat door een systeem buiten de taal wordt voorgeschreven, maar vloeit voort uit de communicatieve aard van de taal zelf. Die presenteert haar gegevens immers lineair, voegt iets nieuws (het gezegde) aan iets bekends (het onderwerp) toe. De syntaxis van de zin legt dus al de grondslag van een ‘logisch’ verband, maar de syntaxis van de tekst doet dat evenzeer. In Mientje trouwde en werd zwanger volgt immers de gezegende toestand uit het huwelijk, maar in Mientje werd zwanger en trouwde is het verloop van gebeurtenissen iets minder orthodox. Zo toont de taal krachtens haar lineaire structuur een opbouw die (veelal) parallel loopt met de causale verbanden zoals de natuur die te zien geeft: het omvallen van de eik is een gevolg van blikseminslag, niet andersom. De eenzame mens is een dromer: zijn gedachten bewegen zich associatief als een vogel die zwaait en zwenkt in de ruimte. Wil hij echter een idee communiceren, dan heeft hij door een intensief leerproces ervaren dat zijn denken de algebra van de taal moet volgen om begrijpelijk te zijn voor de ander. Dan worden zijn gedachten alleen mededenkbaar voor de ander door de wetmatigheden, de retorica van de talige communicatie te volgen. | |
Taal en samenlevingWat zijn nu de consequenties van die denkfunctie van de taal voor onze samenleving? Wat we tot nu toe gesteld hebben betreft de taal in het algemeen. En van die taal stelt de hedendaagse linguïstiek dat ze berust op een ingeboren, vererfd vermogen. Dat vermogen is bij iedereen gelijk, of hij nu in een Chinees dan wel in een Brabants wiegje gelegen heeftGa naar eind[7]. We willen die theorie hier niet aanvechten, temeer niet omdat daarin ook gesteld wordt dat de eerste levensjaren beslissend zijn voor de ontplooiing en groei van de taligheid. En daarbij functioneert de taal waaraan het kind in zijn eerste levensfase blootgesteld is als leermechanisme. Op basis van een vererfd universeel taalsysteem verwerft een kind zich dus een specifieke grammatica (waartoe we ook de woordenschat rekenen), bijvoorbeeld de grammatica van het Nederlands. Die taal wordt zijn moedertaal, dat wordt het specifieke medium waarin en waarmee het leert denken. Wij groeien dus op in één bepaalde, grammatisch duidelijk afge- | |
[pagina 218]
| |
grensde taal, niet in een vaag universeel vermogen. Dat kan natuurlijk ook een streektaal zijn, en er is ook zoiets als meertaligheidGa naar eind[8], maar we willen ons hier beperken tot cultuurtalen zoals die in naties gesproken worden: Frans, Japans, Nederlands, Zweeds. Wij hebben ons in de eerste vijf, zes levensjaren ontwikkeld in het Nederlands. Daarin zijn we dus denkende sprekers, sprekende denkers geworden. Ook emotioneel en sociaal zijn we daarin opgegroeid. En hoewel onze taal wel aspecten gemeen heeft met andere tekensystemen als kleding, kleursymbolen, haardracht, onderscheidt ze zich daarvan toch wezenlijk door de informatieve kwaliteit. De altijd gestructureerde informatie kan heel simpel zijn of heel complex, maar het denkaspect ervan is geheel afhankelijk van de instrumentele eigen-aard van de taal. Het instrument functioneert subtiel en verfijnd, is kwetsbaar in zijn subtiliteit en vraagt dan ook uiterste zorg en verzorging om goed te kunnen functioneren. Sprekend zijn we mens, dat wil zeggen: denkend wezen, animale rationale. We leven in taal, zijn wie we zijn door onze taal. Het recht om in die ene specifieke taal te leven legt verplichtingen op, met name omdat het instrument dat we met z'n twintig miljoenen beheren, bepalend is voor wie we zijn, wat we zijn, hoe we zijn. En het moge dan waar zijn dat er culturele verschillen bestaan tussen Nederlanders en VlamingenGa naar eind[9], in onze taligheid staan we elkaar zeer na. De Vos Reinaerde, Vondels Lucifer, Lijmen van Elsschot vormen het gedachtengoed van Noord en Zuid in gelijke mate. |
|