Streven. Jaargang 62
(1995)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
Paul Pelckmans
| |
[pagina 220]
| |
Geen kunstenaarsromanDe schrijver van de flaptekst was zo te zien niet echt gerust over de al te klassieke onderneming. Hij deed kennelijk zijn best het nieuwe boek een breed draagvlak te geven: ‘Het is een gepassioneerde en ontroerende kunstenaars-, familie- en relatieroman. Het verhaal is geënt op het dramatische schema van de opera Don Giovanni van Mozart, maar de stofkeuze en enscenering zijn volstrekt eigentijds’. De eerste kwalificatie is er duidelijk te veel aan. Hoofdpersoon Johan is weliswaar kunstschilder, zijn oudere broer Oscar criticus en hoge ambtenaar bij een museum. Vader, de grote afwezige in het verhaal, maakte in zijn jeugd enkele schilderijen en week toen uit naar Amerika om daar opera's te gaan regisseren. Het neemt niet weg dat de kunst hier weinig meer is dan een beroep en een carrière. De roman heeft daar niets specifieks over te vertellen, hij staat nooit stil bij de intrinsieke problemen van de artistieke creatie of bij enige bijzondere en/of problematische status van de kunstenaar in de moderne maatschappij. We vernemen dat Johan overstapte van het non-figuratieve naar een meer traditioneel register. Waarom hij dat deed krijgen we niet te horen. Het artikel van zijn broer ten voordele van de experimentele aanpak, zijn enige kunstrecensie waar we iets over vernemen, is ingegeven door persoonlijke animositeit. Het meesterstuk is ondanks de titel geen Künstlerroman. Het accent ligt bij het privéléven: huwelijken, stormachtige of nonchalante verhoudingen, vriendschappen... Die thematiek is in de realistische roman zeker niet ongebruikelijk. Balzac startte zijn Comédie humaine al met een uitvoerige reeks Scènes de la vie privée. Het verschil is dat hij het daar niet bij hield en uiteindelijk, met een paar onvermijdelijke lacunes, de hele Franse maatschappij van zijn tijd in kaart bracht. Het meesterstuk vraagt duidelijk niet om veel uitbreiding. De beide vrouwelijke hoofdrolspeelsters, Johans vrouw Ellen en haar vriendin Lisa, hebben verzorgende beroepen, die in de privésfeer liggen. Lisa is pyschotherapeute en houdt zich dus hoofdzakelijk bezig met de persoonlijke zorgen van haar patiënten. Ellen werkt bij een Gemeentelijke Beleidsgroep Welzijnsvoorzieningen, waar ze haar baan kreeg dankzij een ‘kloeke scriptie in huisvrouwentaal’ (blz. 34). Het kon in die stijl omdat ze heel laat sociologie was gaan studeren. Voordien werkte ze bij een houtfirma, waar ze zich vooral graag koesterde in de vaderlijke sympathie van haar baas. Johans vriendin Zina drijft een kunsthandel; de lezer komt daar nooit en verneemt alleen dat ze er systematisch een étagère vrijhoudt voor de maaksels van een | |
[pagina 221]
| |
andere vriend, die nauwelijks een koper vinden. De sympathie primeert op het commercieel belang! | |
Don JuanDe flap verwijst verder naar ‘het dramatische schema van Don Giovanni’. Ook dat klinkt achteraf rijkelijk overtrokken. De drie delen van Het meesterstuk krijgen een motto uit het libretto van Mozart mee. Psychologe Lisa citeert bij de ontknoping nog een regie-aanduiding als ze zich uit discretie verstopt onder een tafel: s'asconde sotto la tavola (blz. 298). Voor de rest komt Mozart niet ter sprake. Ik vermoed dat flap en motto's een en ander in de verf zetten omdat intertekstualiteit de laatste jaren goed verkoopt. Wat uiteraard niet wegneemt dat er wel iets in de verf te zetten viel. Hoofdpersoon Johan heeft zijn naam niet gestolen. Zijn familienaam Steenkamer klinkt minder aberrant als men bedenkt dat de geschiedenis van Don Juan traditioneel uitloopt op een dodelijke confrontatie met een Stenen Gast, het mausoleumstandbeeld van de vader van één van Don Juans slachtoffers dat miraculeus tot leven komt om de verstokte zondaar naar de verdoemenis te sleuren. De 17e eeuwse versies vermeldden die gruwelijke afloop zelfs in de titel: Y combidado de piedra, Il convitato di pietra, Le festin de pierre... Het ging nadrukkelijk om een Gast: de legende vertelt dat Don Juan de catastrofe zelf losgeslagen had door het indrukwekkende standbeeld in een baldadige bui uit te nodigen voor een gastmaal. De hel barst los als het standbeeld effectief komt opdagen. De ontknoping van Het meesterstuk speelt zich af op de vernissage van Johans eerste belangrijke tentoonstelling. Een feestmaal is het niet, hoewel we meer vernemen over de hapjes en de drankjes op de receptie dan over de tentoongestelde doeken. De roman beperkt zich ook hier tot de onmiddellijke omgeving, de persoonlijke kennissen. Het brede publiek, toch per definitie de eigenlijke doelgroep van de kunstenaar, staat eens te meer off side. Johan nam een gewaagd initiatief door een uitnodiging te zenden aan zijn vader, die al veertig jaar niets meer van zich had laten horen. De vader reageert niet, niemand had trouwens anders verwacht. Hij zorgt wel indirect voor een ontknoping als broer Oscar in de reserves van het museum een vergeten jeugdwerk van zijn vader opdiept; Johan, die het toen hij vier jaar was één keer gezien had, heeft het blijkbaar onbeseft gekopieerd als pronkstuk van zijn tentoonstellingGa naar eind[3]! Het hoogste bewijs van zijn inspiratie en zijn kunnen wordt ontmaskerd als een stuk ongewild plagiaat... De transpositie illustreert op haar manier de verschuiving naar het privéleven. Anna Enquist pikt aan bij een voordehandliggende psychoanalytische interpretatie van het Don Juan-motief: de man van de | |
[pagina 222]
| |
onbegrensde libido botst tegen een straffend Ueber-IchGa naar eind[4]. Het stenen beeld van de dode vader staat voor de set archaïsch-rigide imperatieven en remmingen die elk kind aan zijn oedipale kwetsuren zou overhouden. De interpretatie ligt in onze 20e eeuw zo voor de hand dat niemand er een punt in ziet dat de mille e tre op Mozarts beroemde lijst van Don Juans veroveringen niet te best passen bij de onvervangbare moeder. Enquist voorziet haar Johan nadrukkelijk van een zwaarwegende moederbinding. Als volwassene wordt hij obligaat een rokkejager, maar het blijft, op een losse vermelding na, bij de echtgenote en de ene, nadrukkelijk zwoele vriendin die haar opvolgt. De straf komt dit keer van de echte vader: don Juan Tenorio en zijn Stenen Gast hadden traditioneel een verschillende familienaam. Het is ook geen toeval dat Oscar met het vergeten modeldoek komt aandragen als de vernissage op haar eind loopt. Het publiek is weg, de familie begint eindelijk aan het door alle gegadigden onderhuids verwachte psychodrama. | |
Gerespecteerde ambitieHet verhaal van de man die op het toppunt van zijn ambitie mislukt, hebben we de voorbije jaren meer gelezen. Het is misschien wel het centrale thema van de postmoderne fictie, die alle volgehouden projecten en grootse ambities graag afschrijft als een schimmig soort koude drukte. De wereldverbeteraars zorgen er voor rampen, de Strebers halen hun slag nooit thuis. Het moderne individualisme vertaalde zich, sinds de Verlichting en de industriële revolutie, zowat overal in een ongebreidelde, niets en niemand ontziende dadendrang. Bij de postmoderni is de wereld niet meer aan de energieke durver: ze verwachten meer heil van een ontspannen opstelling, die zich niet meer vastbijt in één koppig volgehouden grootse onderneming. Het lijkt voortaan aantrekkelijker à la carte te leven in een soort dilettantisch-wisselende overgave aan de stemmingen, de vage aspiraties en de toevallige kansen die men van moment tot moment op zijn weg ontmoetGa naar eind[5]. Toch is Johan Steenkamer niet zonder meer de zoveelste ambitieuze mislukkeling van de postmoderne fictie. Hij heeft daar wel alle trekken van. We zien hem de hele roman lang optreden als de gehaaide selfmade man, die zonder veel scrupules zijn eigengereide gang gaat - ‘doelpunten maken en winnen’ (blz. 191) - en ongeveer op elk moment de juiste toon en de geschikte relaties vindt. De opvallendste uitzondering bevestigt de regel: de morgen van zijn vernissage geeft Johan een onmogelijk interview weg bij een invloedrijke criticus, die opnames komt maken voor een TV-programma. De idee dat de ander het gesprek zal verknippen en monteren lijkt onaanvaardbaar: | |
[pagina 223]
| |
‘Johan voelt ergernis opkomen. Hij wordt gebruikt voor het produkt van een ander en dat is niet de bedoeling. Hij wenst niet dat er door hem heen gekeken en maar half geluisterd wordt omdat de plaats van de camera belangrijker is. [...] De regie is hem uit handen genomen...’ (blz. 234) Intussen vormen die ambities en hun afstraffing toch niet het centrale thema van de roman. Johan is onmiskenbaar een Einzelgänger. We maken zijn berekeningen zelden rechtstreeks mee omdat de roman vooral begaan is met het intermenselijk netwerk waarbinnen hij evolueert. De meeste hoofdstukken worden trouwens verteld vanuit het standpunt van de beide protagonisten, de bedrogen echtgenote Ellen en haar psychologisch onderlegde vriendin Lisa. Nu kan men uiteraard een aanklacht stofferen door te benadrukken hoe een successtory de omgeving van de winnaar duur te staan kwam. In casu ligt de inschatting dubbelzinniger: we merken voortdurend dat Johan, die ‘zo graag en onderhoudend [...] over zichzelf en het zijne’ (blz. 22) babbelt, in zijn omgeving allereerst de nodige bewondering afdwingt. Broer Oscar is een gekwetst man, sinds zijn kinderjaren ‘beschadigd en misdeeld’ door de nadrukkelijke voorkeur van zijn moeder voor Johan. De personages hebben, bij alle medeleven, vaak de indruk dat het zo moest lopen, dat hij zich had ‘laten misdelen’ (blz. 182) omdat hij nu eenmaal ‘de dwingende kracht van Johans talent’ (blz. 181) miste. Vriend Lawrence voelt zelfs iets van jaloerse bewondering voor het soevereine gemak waarmee Johan de gevoeligheden van zijn omgeving naast zich neerlegt: ‘Die modder van compassie met menselijk falen die aan mijn voeten kleeft en mijn loop vertraagt - daar heeft hij helemaal geen last van’ (blz. 192). Ook Lisa had soms ‘graag de tomeloze energie en de messcherpe overtuiging van Johan gehad’ (blz. 297). De Streber wordt niet onvoorwaardelijk veroordeeld: zijn superioriteit mag haar recht hebben... Het meesterstuk werd geen afrekening met het egoïsme van de (moderne) kunstenaar. De ongelukken die hij aanricht hebben de elementaire legitimiteit die ook natuurrrampen onschuldig maakt. Op de eerste bladzijde van de roman constateert Lisa dat haar goudvissen eens te meer hun pasgeboren jongen hebben opgevreten. Ze had de hecatombe kunnen voorkomen door de visjes uit het aquarium te halen en ze apart te laten opgroeien, maar deed het niet omdat ze obscuur verkoos de natuur haar onafwendbare gang te laten gaan: ‘Verdomme, had ik ze toch in de slabak gedaan, bijgevoed, veilig grootgebracht! De waarheid is dat ze daar geen zin in heeft. De waarheid is dat | |
[pagina 224]
| |
deze vrouw, die met moeite heeft leren accepteren dat het leven is zoals het is, tandenknarsend, tegen beter verlangen in, geen consideratie met haar goudvissen wenst te hebben’ (blz. 10). | |
Van psychologie naar euforieDe natuurwet die Lisa zodoende respecteert komt neer op een recht van de sterkste van darwinistische signatuur. We blijven binnen de coördinaten van het individualisme. Het recente proces van de Strebers, dat hier dus niet echt aan de orde is, zorgt op dat punt trouwens evenmin voor een radicale breuk en al helemaal niet voor een terugkeer naar een meer geïntegreerde levensstijl. Het gaat om een breuklijn binnen het individualisme, de voorkeur voor een ontspannen, meer relaxe vrijheid, die zich liever niet gehouden voelt vermoeiende prestaties te leveren. Het wil me voorkomen dat de ‘familie- en relatieroman’ die Het meesterstuk uiteindelijk vooral is, op zijn terrein sleutelt aan een vergelijkbare verschuiving. De problemen waar het hier vooral om te doen is, hebben meer te maken met psychologie dan met prestaties. Het punt is dat een bepaald soort psychologie als zodanig een van de grote ondernemingen van het moderne individualisme vormde. De romanschrijvers die hun personages toerustten met complexe zieleroerselen en indrukwekkende ziektegeschiedenissen, bevestigden dat een persoonlijke ontwikkelingsgang een imposant avontuur kan zijn. De psychiaters ontwierpen even complexe scenario's, die de uitbouw van harmonische relaties tot een veeleisende opgave maakten; een onhandige aanpak was vanzelf goed voor een neurose. Het bekende devies van Freud, Wo Es war soll Ich werden, wordt doorgaans aangehaald om te bewijzen dat de psychoanalyse ondanks alle schijn van het tegendeel humanistisch geïnspireerd was. Het bewijst minstens evenzeer dat Freud het zijn patiënten liever niet makkelijk maakte: elke psychoanalytische behandeling is een complex en veeleisend avontuur. Het zou evident simplistisch zijn zonder meer te stellen dat ‘de’ mensen ‘vroeger’ eenvoudiger waren dan ‘wij’. Wie regelmatig oudere en meer recente verhalen leest, ontkomt toch niet aan de vaststelling dat de betere roman, pakweg sinds Dostojevski, steevast complexere personages opvoert dan ooit te voren. Zodat de indruk zich opdringt dat het moderne subject zich ook in zijn emoties en zijn privéleven geroepen voelde sensationele huzarenstukjes weg te geven. Voor de postmoderni hoeft ook dat niet meer. Anna Enquist, zelf psychotherapeute van beroep, spuit terloops kritiek op haar vak. Lisa doceert psychoanalyse, ‘een leer met betrekkelijk veel status maar weinig praktisch nut voor een beginnend psychiater tegenover een angstige gek met een mes in z'n hand’ (blz. 22). We maken enkele | |
[pagina 225]
| |
bladzijden verder kennis met haar chef de clinique, die ‘last [heeft] van enthousiasme en goedgelovigheid’ en onvermoeibaar nieuwe therapieën bedenkt; hij is ‘vindingrijk van de machteloosheid’ (blz. 25) en daarmee, hoe ontwapenend ook, de enige echt afgeschreven Streber van de hele roman. Die kritische noot beperkt zich wel tot het eerste hoofdstuk. Het thema wordt verder niet aangehouden omdat de eigenlijke verschuiving niet zozeer thuishoort in het smalle domein van de professionele psychiatrie. De ijver van de therapeuten werd ongeloofwaardig omdat de intermenselijke relaties zelf globaal voor een andere, minder gedreven tonus opteerden. Anna Enquist bezorgt een klassiek ogende psychologische roman: haar personages onderscheiden zich - en zonder dat ze daar veel kritiek bij geeft - door een in het genre zeldzame, maar hier quasi instinctief te noemen neiging gas terug te nemen. Hun gelukkigste momenten bekronen geen moeizame ontwikkelingen, ze blijven zuiver euforisch. Eventuele dubbelzinnigheden, zelfs het compleet illusoir karakter van het dan gesmaakte geluk doen er gewoon niet toe. Ellen beleeft zo'n moment tijdens het kerstfeest waarop Johan haar voor zijn eerste openlijke slipper achterlaat. Schoonmoeder komt voor het kerstdiner en heeft zelfs een perfect gekozen cadeau mee, de CD-speler waar Ellen allang van droomde maar die ze nooit had durven kopen omdat ze al zoveel platen had. Of de oude dame Ellen wil troosten of misschien heimelijk blij is omdat de schipbreuk van het huwelijk haar van de belangrijkste rivale bevrijdt, heeft geen belang; het is zoveel makkelijker de puntjes even niet op de i's te zetten: ‘Alma's ogen glanzen, Ellen glimlacht naar haar. Het is allebei waar, dat ze me wil troosten weet ze, dat ze me bedankt voor het retourneren van haar lieveling weet ze nog niet. Het is allebei waar. Ellen zet de kerstboom aan. Het is feest’ (blz. 179). De roman loopt uit op een nog merkwaardiger mooi moment voor Johan. In de expositiezaal waar zijn meesterstuk nu naast het vergeten origineel van zijn vader hangt, zoekt Ellen toenadering om hem te helpen met de verrassing in het reine te komen. Het wordt een slaande ruzie omdat hij liever hardop droomt over een nieuw begin samen terwijl zijn ex-vrouw het gesprek realistisch probeert te houden. Als Ellen weg is zit hij alleen in de leeggelopen zaal. Hij droomt, het hoofd nog licht van de receptie, dat de vader die hij sinds zijn kinderjaren had moeten missen eindelijk terugkomt naar de zoon die hem schitterend evenaarde: | |
[pagina 226]
| |
‘Hij ziet dat zijn handen rusten op twee zware armen. De stoel is hoger geworden, en warm, een behaaglijke gloed straalt tegen zijn billen en dijen. Hij ruikt een lucht van terpentijn en tabak. Nu je hoofd laten zakken tegen de wollen trui, de stevige armen staan als een haag om waar jij net nog was; nu langzaam opgaan in de heerlijke leegte, vervloeien in hem die je zo hebt gemist. Op schoot. Alles is goed. Alles is afgelopen’ (blz. 313). Don Juan botste op een stenen realiteitsprincipe. Johan laat zich liever troosten door een zelfbedachte ‘gast van lucht’, die meteen voor de titel van het laatste hoofdstuk zorgt. De idee dat de vader zich zou kunnen beledigd of bestolen voelen komt niet aan bod: alle confrontaties zijn even uitgevallen. | |
Elkaar niet overvragenAls de roman die harmonie-momenten te breed zou uitmeten zou hij hopeloos irreëel klinken. De complete euforie, die immers geen zorgvuldig voorbereid succes mag zijn, beperkt zich liever tot een paar gelukstreffers. De hang naar een ontspannen psychologie vertaalt zich couranter in een opvallende voorkeur voor niet al te intense relaties, die geen echt nauwe band leggen en daardoor alle gegadigden een vlotte vrijheid laten. Lisa ‘heeft zich in haar schooljaren niet verloren in vriendschappen en verliefdheden’ (blz. 16). Omdat niemand alle jeugdzonden vermijdt, komt het tot een stormachtige relatie met haar twintig jaar oudere pathologiedocent (!). Zij blijft net bedacht genoeg om ondanks zijn aandringen geen kind van hem te willen. De relatie loopt dood en wordt ingeruild voor een gemakkelijker band: ‘Via haar vriendin Ellen ontmoet ze Lawrence, met wie ze een prettige, liefdevolle relatie tot stand brengt. Rustig respecteren ze elkaars moedertaal, elkaars vakgebied, elkaars gedachten. Hun verhouding neigt naar koelte maar is gebaseerd op een krachtig verbond tussen twee mensen die ieder zichzelf mogen zijn en elkaar niet overvragen’ (blz. 20). Het relatiepatroon van Ellen is getormenteerder. De teloorgang van haar huwelijk is ook te wijten aan een aanslepende depressie na de dood van haar dochtertje, een uitzichtloos rouwproces dat Johan, die zijn leed opvallend vlug verwerkt, grenzeloos gaat irriteren. De te nauwe band zorgde eens te meer voor ellende! Ze heeft intussen een positieve relatie met haar tweelingzoons. Die berust op een spontaan gegroeide afstandGa naar eind[6]: ‘De tweeling dwong haar niet tot extreme betrokkenheid, zoals een enig kind misschien wel zou doen. De jongetjes hadden genoeg aan elkaar en vroegen van haar slechts voeding en verzorging...’ (blz. 136). | |
[pagina 227]
| |
In delen I en III is de scheiding in principe beklonken en lijkt het vooral zaak elke ‘extreme betrokkenheid’ te vermijden. Het vervelende is dat Ellen nog niet echt ongevoelig is voor haar kennelijk onweerstaanbare ex; Lisa waarschuwt haar regelmatig: ‘Wie zich laat verleiden raakt daar jaren van achterop. Wat is dat toch, is dat iets van vrouwen alleen?’ (blz. 66) Buiten die zwakke momenten taalt Ellen zelf naar lossere banden. Ze droomt hardop dat ‘het gevaar van je echt te verliezen’ zou moeten ophouden met de menopauze; ‘dan heb je daarna nog de helft van je leven echt voor jezelf’ (blz. 81). We horen kort over een nieuwe relatie. Ze gaat wegen als de partner, ingevolge een crisis in zijn eigen huwelijk, een maand komt inwonen. Daarna proberen ze weer een losser verband: ‘alleen in het week-end, als het kan, en anders maar niet’ (blz. 36). Ellen vindt echte rust in haar ‘vrouwenvriendschap’ met Lisa, geen lesbische relatie, maar eerder zo iets paradoxaals als een binding zonder opgave: ‘Aan een vriendin hoef je niets uit te leggen. Je hoeft niet op te letten of je teveel tijd neemt bij het vertellen van je verhaal [...]. Je hoeft niets te ondernemen. Je hoeft niet geestig te zijn. Je hoeft gewoon niets’ (blz. 137). Johan komt er makkelijker vanaf. Zijn nieuwe vriendin heeft tegelijk een andere vriend zodat hij de relatie ongeveer ad libitum kan onderbreken en opnemen. Ellen is jaloers op die ‘veel lossere verhouding dan hij ooit met (haar) gehad heeft’ (blz. 39). Oscar incarneert, als zielepoot van het verhaal, de risico's die de anderen bij alle ellende toch maar omzeilen. Hij blijft enerzijds de gevangene van een moederbinding die hem altijd al achteruitstelde bij zijn briljante broer. Van de andere kant is hij zo geïntimideerd dat hij zich alleen veilig voelt op absolute afstand: ‘Een groot gedeelte van zijn vrije tijd brengt hij buiten door. Hij loopt door de stad en kijkt, avonden, nachten lang; zo voelt hij zich een mens tussen mensen, zonder de ellende van afspraken en gedwongen conversatie. De enige afspraken die hij verdraagt zijn, sinds een paar jaar, de abonnementsvoorstellingen van de opera, die hij met zijn ex-schoonzuster bezoekt’ (blz. 226). Ellen wordt voor hem geen vriendin, veeleer iemand met wie hij net vanzelfsprekend genoeg verbonden is om er probleemloos mee op te trekken en na de voorstelling ‘één glas wijn’ (blz. 227) te gaan drinken. Meer moet dat niet zijn. Na zijn coup de théâtre doolt hij verdwaasd door | |
[pagina 228]
| |
de stad. Hij komt tot rust in een door vriendelijke zwervers gekraakt pand in de havenbuurt, waar enkel ‘de regels van het vrijblijvendste bestaan’ (blz. 289) gelden. Anna Enquist gunt hem dan genadig ook zijn moment van euforie. Als hij een paar passen verder zet, sukkelt hij in een dok; hij voelt zich te beroerd om te zwemmen en herbeleeft, terwijl hij verdrinkt, een stralende stranddag uit zijn kinderjaren toen de verstandhouding met Johan nog perfect was: ‘Het is zeemuziek, we zijn op het strand, aan de rand van het water waar het zand hard is, met grote korrels, bruin, zwart, wit. Daar komt Johan, hij kan nog maar net lopen op zijn dikke beentjes [...]. Glimlachend zweeft Oscar naar beneden’ (blz. 292). | |
BesluitAnna Enquist schreef een traditionele psychologische roman. Ze vernieuwt, misschien onbeseft, omdat haar personages zichzelf, hun werkelijkheid en hun partners geen onvoorwaardelijke eisen meer stellen. Gelukstreffers, zelfs illusies zijn mooi meegenomen. Doordeweeks verstaat men elkaar nog het best als men, bij alle sympathie, de nodige afstand houdt. In die zin verwoordt de roman een soft-pyschologie, die even ‘postmodern’ is als het vernuftige dilettantisme dat nu al sinds enkele decennia de energieke dadendrang van de moderni kwam aflossen. Die dadendrang wordt niet eens echt afgeschreven: de niets ontziende ijver moet, voor wie daar zin in heeft, ook kunnen. Wat Enquist zelf over die nieuwe opstelling denkt, krijgen we nauwelijks te horen. Ze verkoos het doen en laten van haar personages zonder veel commentaar na te vertellen. Voor de realisten moest alles altijd al kunnen. |
|