Streven. Jaargang 62
(1995)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Erik Faucompret
| |
[pagina 149]
| |
Om deze vraag te beantwoorden zal ik eerst beknopt aandacht besteden aan de theoretische oorsprong van het begrip mensenrechten. Nadien zal ik de bescherming van de mensenrechten situeren in het kader van de VN, de CEVS en de Raad van Europa. | |
Sociaal contractDe theoretische grondslag van het begrip mensenrechten werd in de 17e en 18e eeuw gelegd door de denkers van het sociaal contract, Thomas Hobbes (1588-1679), John Locke (1632-1704) en Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)Ga naar eind[3]. Volgens Hobbes heeft de natuur de mensen gelijk geschapen. Toch acht elkeen zich meer waard dan de anderen. Homo homini lupus: de ene mens is voor de andere een wolf. Daarom moet er boven de individuen een instantie worden geplaatst die rechten en plichten creëert. Deze zogenaamde Leviathan ontslaat de burgers van de last elkaar te controleren. Volgens Locke bezitten de mensen van nature rechten en plichten: zij zijn redelijke wezens die hun naasten niet opzettelijk schade willen berokkenen. Aangezien de natuurstaat echter behept is met talrijke gebreken, draagt de burger aan de samenleving een aantal functies over die beter collectief dan individueel kunnen worden uitgeoefend. Gaat de soeverein verdrukken dan bezit zijn gezag niet langer een legitieme basis. Zowel Hobbes' als Locke's soeverein staan boven de contractpartijen. Rousseau daarentegen wil een staatsvorm vinden die de wet boven de mensen plaatst ofschoon de mensen zelf de wet hebben ontworpen. Elk der contractanten richt zich zowel op het gemeenschappelijke doel als op het eigen belang. Wie de rechten van zijn medeburgers schendt zal door de gemeenschap ‘worden gedwongen vrij te zijn’. Conclusie van de drie denkers: als individuen hun natuurstaat pogen op te heffen, verzaken zij daarom nog niet aan hun natuurlijke rechten. Het omgekeerde is waar: in een geciviliseerde samenleving worden die rechten contractueel vastgelegd en de overheid moet waken over de naleving van dat sociaal contract. Zowel Hobbes, Locke als Rousseau waren realistisch genoeg om in te zien dat hun denkmodel niet zonder meer kon worden toegepast op de internationale samenleving. In die samenleving, zegt Hobbes, blijft het recht van de sterkste gelden. Niet waarheid maar macht bepaalt wat er als wet zal doorgaan. Soevereinen, schrijft Locke, zijn uit op verovering, en een onderworpen volk kan alleen maar hopen op gerechtigheid. Op grond van de toestand waarin de internationale samenleving zich bevond, meende Rousseau dat zijn denkmodel zelfs onhaalbaar was op nationaal vlak. De eerste grote denkers van het volkenrecht, Grotius (1583-1643) | |
[pagina 150]
| |
en Samuel Pufendorf (1632-1694) waren niet zo pessimistisch: zij probeerden het individualisme van de staat te verzoenen met het belang van de internationale samenleving. Op basis van een vrijwillige consensus tussen staten moest het mogelijk zijn het belang van de burgers door de internationale samenleving te laten beschermen. Althans voor zover men een identieke definitie gaf van de rechten die ieder mens van nature bezat. Vanaf de 18e eeuw kon men zich daarvoor baseren op de Engelse en de Amerikaanse Bill of Rights (uitgevaardigd in resp. 1689 en 1791) en de Franse Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen (1789). Deze teksten inspireerden de meeste Westeuropese landen bij het schrijven van hun grondwet. De machten werden gescheiden. Vrijheid van pers, van meningsuiting, van vergadering en van godsdienstuitoefening werd gewaarborgd. De beschuldigde genoot een zekere graad van bescherming. Marx zal deze rechten bestempelen als formalistisch. Niet alleen omdat ze volgens hem vooral de bovenklasse van de maatschappij ten goede komen, maar ook omdat ze uitgaan van de schijnbare gelijkheid tussen mensen. De toekenning van burgerlijke rechten maskeert de klassenverhoudingen. Zulke rechten hebben alleen zin als ze ondersteund worden door gezonde sociale en economische verhoudingen. Die voorwaarde beheerst tot op heden de discussie over de mensenrechten zowel in het kader van de CEVS tussen Oost en West als in het kader van de VN tussen Noord en Zuid. | |
De Universele Verklaring van de Rechten van de MensOp een nooit eerder geziene schaal werden tijdens de Tweede Wereldoorlog de mensenrechten met de voeten getreden. Daarom stelden de piepjonge en nog erg kleine Verenigde Naties in 1948, met de gruwelen van de holocaust in het achterhoofd, een verklaring op die een nieuwe gedragscode moest vastleggen voor de wereldgemeenschap. Deze internationale bill of rights zou iedere wereldburger moeten beschermen tegen zijn nationale staat. Tegelijk, en dit was een innovatie, zou de nationale overheid op een of andere manier worden gecontroleerd door een internationale autoriteit. Aangezien het Westen op dat moment beter vertegenwoordigd was in de volkerenorganisatie dan het Zuiden of het Oosten, ging het in 21 van de 30 artikelen in de UV over burgerlijke en politieke rechten. De tekst is vooral van politiek belang: voor het eerst werd op supranationaal vlak een consensus bereikt over de rechten die de nationale staat moest waarborgen ten gunste van zijn inwoners. Juridisch bezit de UV echter weinig draagkracht omdat aan individuele burgers geen klachtenrecht werd toegekend. Geleidelijk aan werden de in de UV gewaarborgde rechten | |
[pagina 151]
| |
beter gespecifieerd, kwam er een begin van internationale controleprocedure tot stand en vond de UV ook een regionale toepassing. | |
SpecificatieIn de UV wordt met weinig woorden veel gezegd zodat zich spoedig een meer nauwkeurige interpretatie van de diverse artikelen opdrong. Dat kon alleen door nieuwe conventies uit te werken die beter specifieerden wat de UV beoogdeGa naar eind[4]. Zo zag in 1948 de Conventie over het verbod op volkerenmoord (CVV) het daglicht. Zij bestempelde genocide als een niet-politiek misdrijf, wat uitlevering van misdadigers aan andere landen mogelijk maakte. In 1951 werd de Conventie over vluchtelingen ondertekend. Daarna volgden de Conventie over het verbod op slavernij en daarmee verwante praktijken (die o.a. tewerkstelling van minderjarigen en dwangarbeid als gevolg van schulden bestrafte), de zeer belangrijke Conventie over het verbod op discriminatie (CVD) en het al even belangrijke Handvest voor burgerlijke en politieke rechten (HBPR). In het Handvest voor economische, sociale en culturele rechten (HESCR) ging het om o.a. het recht op arbeid, het recht op onderwijs en het recht zonder armoede en ontbering te leven. In dezelfde context zijn ook de talrijke conventies te vermelden die werden afgesloten binnen de Internationale Arbeidsorganisatie en binnen de Unesco. Nadien kwamen nog tot stand het Verdrag over de afschaffing van alle discriminatie jegens vrouwen, de Conventie over het verbod op foltering (CVF) en het Verdrag over de rechten van het kind. | |
De uitvoering van de Universele VerklaringEen internationale overeenkomst biedt een (nationale of internationale) rechtsinstantie de mogelijkheid wetten te toetsen aan een hogere norm. Dit brengt ons bij het zwakke punt bij uitstek in het dossier van de mensenrechten. Het merendeel van de verdragen kan immers niet rechtstreeks voor een nationale rechter worden ingeroepen en alleen de CVV maakt de oprichting van een internationaal tribunaal mogelijk. Voor zover geen voorbehoud werd geformuleerd belooft een staat zich te houden aan de bepalingen van het verdrag. Concreet gebeurt dit door de goedkeuring van wetten die deze bepalingen in de nationale rechtsorde incorporeren. Slechts vier van de conventies gaan een stap verder. Zowel in het HBPR, het HESCR als in de CVD en de CVF verbinden de partijen zich tot het systematisch rapporteren aan een daartoe speciaal opgericht internationaal comité van juridische deskundigen. In drie van de vier verdragen kan onder bepaalde voorwaarden een staat een klacht indienen tegen een andereGa naar eind[5]. Boven- | |
[pagina 152]
| |
dien kan een verdragspartij haar onderdanen ook toestaan rechtstreeks klachten in te dienen bij het internationaal comité. Vanzelfsprekend staat of valt het belang van de verdragen met de doeltreffendheid van deze laatste controleprocedure. Helaas heeft slechts een beperkt aantal landen aan zijn burgers het klachtenrecht toegekend binnen de CVD (10) en binnen het HBPR (34). Tot nog toe werd een zeventigtal klachten behandeld, wat in een aantal gevallen ook effectief heeft geleid tot aanpassing van de nationale wetgeving. Los van deze verdragen bestaat ook nog de politieke controleprocedure van de Economische en Sociale Raad van de VN. Gelijk welke persoon (of organisatie) kan naar een werkgroep van de Commissie voor Mensenrechten mededelingen sturen inzake schending van mensenrechten. Alleen mededelingen gekenmerkt door een consistent patroon van grove en betrouwbaar vastgestelde schendingen worden behandeld. Indien bemiddeling tussen staat en individu niets uithaalt, kan de Commissie besluiten het confidentieel karakter van de procedure op te schorten. Meestal komt het niet zover: het aangeklaagde land poogt slechte publiciteit te vermijden zodat een aantal klachten door discrete onderhandelingen van het publieke forum verdwijnen. | |
De regionalisering van de Universele VerklaringDe VN-conventies werden aangevuld met een aantal regionale verdragen die uitgaan van de stelling dat de verdediging van mensenrechten meer kans op welslagen heeft wanneer de deelnemende landen behoren tot hetzelfde geografisch gebied. In wat volgt zal ik aandacht besteden aan twee van die conventies: het Handvest voor een democratisch Europa dat tot stand is gekomen binnen de CEVS en de Conventie voor de bescherming van de rechten van de mens van de Raad van Europa. De Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa werd in 1975 in het leven geroepen door 35 landen. Zowel Oost als West hadden daarvoor specifieke motieven. De USSR en Oost-Europa wensten de erkenning op internationaal vlak van de territoriale wijzigingen die zich in Europa hadden voorgedaan als gevolg van de Tweede Wereldoorlog. Ook streefden zij naar ruimere economische betrekkingen met het Westen en wensten zij de conferentie om te vormen tot een permanente organisatie. Dat plan stootte echter op de weigering van de NAVO-landen die de normalisering liever gepaard zagen gaan met een vermindering van de belemmeringen op het vrij verkeer van personen. Tegelijk beklemtoonden zij de mensenrechten als instrument van buitenlandse politiek. De ontwapeningsproblematiek moest gekoppeld worden aan het aspect veiligheid, maar daar | |
[pagina 153]
| |
voelde het Warschaupact dan weer niet veel voor. Deze tegenstellingen verklaren waarom het lang heeft geduurd alvorens binnen de CEVS concrete resultaten werden geboekt. De toetsingsconferenties van Belgrado (1977) en Madrid (1980-1983) mislukten omdat de USSR en haar bondgenoten zich bleven verzetten tegen wat zij noemden inmenging in binnenlandse aangelegenheden. Ze verwezen daarvoor naar art. 2 § 7 van het VN-handvest. De westerse landen meenden echter dat dit artikel in het kader van de CEVS-verbintenissen aan relevantie had ingeboet. De houding van het Oostblok bewees volgens hen dat men het proces van ontspanning in Europa niet ernstig nam. Dezelfde tegenstellingen beheersten nadien de mensenrechtenconferentie van Ottawa (mei-juni 1985) en die van Bern over menselijke contacten (april-mei 1986). De NAVO-landen verweten het Oostblok de godsdienstvrijheid niet te eerbiedigen, de rechten van minderheden met de voeten te treden en de dissidenten te vervolgen. Het Oostblok riposteerde met een verwijzing naar de daklozen, de werklozen en de slachtoffers van rassendiscriminatie in de VS en West-Europa. Wanneer het Westen het thema te berde bracht van families gescheiden als gevolg van de twee wereldoorlogen, dan vergeleken de USSR en Oost-Europa die situatie met de gevolgen van de slavernij en van de uitroeiing van de Indianen in de VS. In het beste geval groeiden deze en andere conferenties uit tot een dialoog tussen doven, in het slechtste geval tot wederzijdse scheldpartijen. Het was wachten op de implosie van het communisme alvorens op het terrein van de mensenrechten vooruitgang werd geboekt. Dat gebeurde voor het eerst op de toetsingsconferentie van Wenen in januari 1989. In het slotdocument was er o.a. sprake van vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienstuitoefening, het recht op emigratie, de bescherming van nationale minderheden en het recht van een burger om beroep te doen op nationale wetten en internationale verdragenGa naar eind[6]. Ging het in essentie slechts om een intentieverklaring dan werd tegelijk toch ook een procedure voorzien die een lidstaat het recht toekende informeel druk uit te oefenen op een andere lidstaat wanneer hij vond dat de mensenrechten er werden geschondenGa naar eind[7]. De grote doorbraak kwam er op de CEVS-top van Parijs in november 1990. Niet alleen werden daar de beginselen van Wenen verder geexpliciteerd in de vorm van een Handvest voor een democratisch Europa maar tegelijk werd beslist de CEVS om te vormen tot een permanente organisatie met o.a. een secretariaat in Praag, een centrum voor conflictpreventie in Wenen en met regelmatige samenkomsten van de ministers van buitenlandse zaken van de (nu 52) lidstatenGa naar eind[8]. Wat enkele jaren voordien nog onmogelijk leek, gebeurde: het Oostblok zwoer | |
[pagina 154]
| |
zijn marxistisch-leninistische doctrine af, van collectieve eigendom van de produktiemiddelen tot en met de dictatuur van het proletariaat. De spectaculaire ondergang van het communisme deed verhopen dat voortaan in heel Europa de mensenrechten zouden worden eerbiedigd. Helaas blijft van dat optimisme twee jaar later niet veel meer over. De toetsingsconferentie van Helsinki (juli 1992) kwam tot geen enkel concreet besluit inzake ex-Joegoslavië, Moldavië, Nagorno-Karabach of andere conflicthaarden waar de mensenrechten met de voeten werden getreden. De benoeming van een Hoge Commissaris voor de Minderheden kon niet verdoezelen dat de CEVS totaal machteloos stond t.o.v. de sedert 1990 overal uitgebroken etnisch-culturele conflicten. | |
Mensenrechten in het kader van de Raad van EuropaOorspronkelijk door de Raad van Europa bedoeld als een ideologisch wapen in de koude oorlog, is de Europese conventie voor de bescherming van de rechten van de mens (EC) uitgegroeid tot een Europese bill of rights die aan supranationale instellingen een zekere mate van bevoegdheid toekent. Inderdaad, niet zozeer de inhoud wel de controleprocedure maakt van de EC een model voor een efficiëntere verdediging van de mensenrechten. Dat merkt men reeds als men het eerste artikel leest: ‘De verdragspartijen zullen eenieder de rechten en vrijheden waarborgen...’ Dit betekent dat een aantal verdragsbepalingen automatisch wordt geïncorporeerd in de nationale rechtsorde. In dat geval kan de burger beroep aantekenen bij de nationale rechter wanneer hij oordeelt dat een door de EC gewaarborgd recht door een staat werd geschonden. Bij niet-genoegdoening mag hij zich wenden tot het Europees Hof voor de Verdediging van de Rechten van de Mens. Een uitspraak van het Hof is bindend voor de staat, die de gevolgen van een bepaalde rechtshandeling ongedaan moet maken. Mag men het belang van de EC niet onderschatten dan kan men toch ook weer niet gewagen van een volledig uniforme en supranationale Europese rechtspraak. Allereerst omdat in een aantal van de (thans 32) lidstaten sommige artikelen van de EC geen rechtstreekse kracht van wet bezitten en omdat voorbehoud werd geformuleerd t.o.v. specifieke bepalingen van het verdrag. Arresten gelden alleen inter partes niet erga omnes. Van de duizenden klachten die jaarlijks worden ingediend, wordt nog geen 5% behandeld en natuurlijke of rechtspersonen kunnen niet worden aangeklaagd. De kosten van een arrest zijn hoog en de procedure is bijzonder tijdrovend. Toch is de EC superieur aan de VN- en de CEVS-conventies die nooit verder gaan dan bemiddeling en verzoening. Zo werd België door het Europees Hof | |
[pagina 155]
| |
(moreel) gedwongen zijn wetgeving i.v.m. de rechten van natuurlijke kinderen te herzien. Het Verenigd Koninkrijk moest zijn gevangenen een menswaardiger behandeling geven. Verscheidene landen dienden een einde te maken aan de discriminatie van dienstweigeraars. Migranten van de tweede generatie die een misdaad hadden gepleegd (uitgezonderd moord), mochten niet worden uitgewezen. | |
De mobilisering van de publieke opinieInternationale organisaties, hoe nuttig ook, vinden weinig weerklank bij de publieke opinie. Gelukkig bestaan er ook nog niet-gouvernementele organisaties (NGO's) die zich inzetten voor de mensenrechten. Een aantal onder hen heeft zich over de grenzen heen aaneen gesloten om te waken over de eerbiediging van de mensenrechten. Veel meer dan de officiële instanties zijn zij in staat de publieke opinie te sensibiliseren. Die NGO's zijn niet gebonden door commerciële en diplomatieke afspraken die het regeringen soms moeilijk maken te protesteren tegen schending van mensenrechten in andere landen. Over heel de wereld verspreid bestaan honderden NGO's die elk op hun terrein ontzettend verdienstelijk werk leveren. In Vlaanderen en Nederland: Artsen Zonder Grenzen, het Internationale Rode Kruis, Amnesty International, Pax Christi, de Vereniging voor de Verenigde Naties en de Liga voor de Verdediging van de Rechten van de Mens. In Oost-Europa, de dissidentenbewegingen opgericht in het kielzog van de CEVS-akkoorden van 1975 waarvan een aantal nog altijd actief is. Nergens werd de kloof tussen officiële en niet-gouvernementele organisaties duidelijker zichtbaar dan op het VN-Wereldcongres over de Mensenrechten in Wenen in 1993. Het forum van de ongeveer 1500 NGO's vergaderde in hetzelfde gebouw als de officiële conferentie. Terwijl de VN-vertegenwoordigers hooggestemde toespraken hielden werd één verdieping lager aan de hand van levensechte getuigenissen waarbij de franciscanen en de jezuïeten een eersterangsrol speelden, ‘geweend met de slachtoffers’Ga naar eind[9]. Voor het eerst mochten NGO's petities voorleggen aan een officiële conferentie maar men tolereerde hun aanwezigheid niet toen de echte debatten van start gingen. | |
Niet aflatende strijdAan de resoluties van Wenen werd in februari 1994 een begin van uitvoering gegeven met de benoeming van een VN-Hoge Commissaris voor Mensenrechten. De oprichting van een Internationaal Ge- | |
[pagina 156]
| |
rechtshof voor Mensenrechten, een andere resolutie, werd echter op de lange baan geschoven. Dit hield verband met de scherpe tegenstelling die tussen Noord en Zuid op de conferentie aan het licht kwam. Vooral het Verre Oosten en de islamitische wereld meenden religieuze, culturele en sociale waarden te moeten inroepen om schendingen van de mensenrechten te rechtvaardigen. Kritiek werd ook nu afgedaan als inmenging in de binnenlandse aangelegenheden. De vertegenwoordiger van Singapore bijvoorbeeld pleitte voor het zoeken naar ‘een balans tussen het ideaal van universaliteit en de bestaande specifieke situatie’Ga naar eind[10]. Blijkbaar doelde hij op de noodzaak af te kunnen wijken van een universele norm inzake mensenrechten. China bestempelde het opkomen voor de rechten van dissidenten als ‘contra-revolutionair’Ga naar eind[11]. In de Aziatische consensuscultuur primeert het collectief belang dus duidelijk op het individueel belang. Alleen de soevereine staat bezit de autoriteit om mensenrechten toe te passenGa naar eind[12]. Dat daarbij vaak wordt voorbijgegaan aan de belangen van minderheden is evident. Beschouwen zij lokale autonomie immers niet als een elementair mensenrecht? Kortom: de eerbied voor de mensenrechten is in de internationale samenleving nog steeds niet verzekerd, het internationaal recht legitimeert nog steeds in ruime mate het recht van de sterkste en veel van het hedendaagse geïnstitutionaliseerd geweld spruit voort uit het in het handvest van de VN gewaarborgde recht op zelfbeschikking. Anno 1995 hebben een aantal westerse landen die zich eertijds hebben ingezet voor de afkondiging van de UV, de verdragen over de mensenrechten nog steeds niet bekrachtigd of slechts gedeeltelijk goedgekeurd. Verder wacht een groot aantal artikelen van de UV nog op specificatie (zo bijvoorbeeld het recht op eerlijke rechtspleging, het recht op onderwijs, het recht op een zekere levensstandaard, bescherming van minderheden). Vooral is er behoefte aan een meer doeltreffende controleprocedure op internationaal vlak. Het merendeel van de afgesloten verdragen handelt over burgerlijke en politieke rechten. Ontwikkelingslanden hebben gelijk wanneer ze zeggen dat een groot deel van de westerse welvaart tot stand is gekomen als gevolg van kolonialisme en imperialisme. Willen de Westeuropeanen de eerbied voor de mensenrechten bevorderen dan moeten ze het recht op economische ontwikkeling van de Derde Wereld erkennen. Tussen Oost en West is vanaf 1990 een proces van toenadering op gang gekomen dat gepaard ging met de afremming van de bewapeningswedloop en de uitbouw van commercieel-technologische betrekkingen. Een dergelijk proces zou ook mogelijk moeten zijn tussen Noord en Zuid. In laatste instantie impliceert bescherming van mensenrechten het vermijden van conflictsituaties. Een vreedzame | |
[pagina 157]
| |
internationale samenleving is de aangewezen voedingsbodem voor een menswaardige behandeling van iedere wereldburger. |
|