Streven. Jaargang 62
(1995)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Panc Beentjes
| |
[pagina 54]
| |
10 Ja'akov ging uit uit Be'er Sjèva | |
[pagina 55]
| |
10 Jakob trekt weg van Beëer-sjèva’, - | |
[pagina 56]
| |
cipes van de auteurs en de uiteindelijk verkregen resultaten, kies ik voor één langere passage die mijns inziens representatief genoemd kan worden voor beide projecten. Mijn keuze is gevallen op Genesis 28,10-22, het verhaal van Jakobs droom te Betel. De twee teksten op blz. 54 en 55 zijn een exacte typografische weergave van de wijze waarop deze bijbelpassages zijn vormgegeven.
De vertaling van Pieter Oussoren, predikant van de hervormde Oranjekapel in Utrecht-Noord, kent geen Woord Vooraf of enig andere toelichting. Het enige dat men bij zijn vertaling aantreft, zijn voetnoten waarin hetzij een alternatieve vertaling, hetzij een nadere toelichting wordt geboden. De vertaling van Lineke Buijs en Marianne Storm, over wier opleiding, geboortejaar en werkkring de lezer in het duister tast, kent wél een Woord Vooraf van goed twee pagina's. De eerste helft ervan weerspiegelt met name de vreugde en de verrassing die de vertaalsters hebben beleefd aan hun vijfjarig project; het tweede deel bevat een aantal opmerkingen over de eigen, andere aard van het HebreeuwsGa naar eind[3]. Bij het lezen van beide vertalingen zult u ten aanzien van lay-out en opmaak ongetwijfeld onmiddellijk de wenkbrauwen hebben gefronst. Het Hebreeuws maakt, met name in verhalende teksten, heel ándere pauzes dan wij in het Nederlands gewend zijn. Deze semitische taal kent verscheidene tekens die woorden of zinsdelen scheiden of juist sterk met elkaar verbinden. Aldus ontstaan ‘adem-eenheden’, d.w.z. woorden, regels die in één adem hardop gelezen moeten worden. Soms zijn dat tien of meer woorden, zoals b.v. aan het begin van vers 11 of in de tweede en derde regel van vers 14. Soms beslaat zo'n adem-eenheid slechts twee woorden, zoals bijvoorbeeld aan het begin van de verzen 12 en 22. Hierbij dient men overigens te bedenken dat het Hebreeuws minder woorden gebruikt dan het Nederlands. In het Hebreeuwse origineel telt vers 14 in totaal 15 woorden, terwijl Oussoren er 34 (of 35) nodig heeft en Buijs en Storm liefst 38. Is de opmaak van de tekst in beide uitgaven tot op grote hoogte identiek, ten aanzien van de vertaling bestaan er grote verschillen. Zo valt onmiddellijk op dat Oussoren zoveel mogelijk de tegenwoordige tijd hanteert. Op deze wijze bevindt de lezer(es) zich dichter bij, ja zelfs in de tekst die minder verslag en meer gebeurtenis wordt. De afstand tussen schrijver en voorlezer is aldus maximaal verkleind. De vertaling van Buijs en Storm is, wat de werkwoordstijden betreft, in deze Betel-passage niet erg geslaagd te noemen. De hele Godsrede (vv. 13-15) is door hen in de tegenwoordige tijd gezet, terwijl deze massieve belofte van God naar mijn oordeel schreeuwt om de toekomende tijd. God heeft het in deze verzen over de toekomst | |
[pagina 57]
| |
die hij voor Jakob en zijn nageslacht in petto heeft. Bij Buijs en Storm zijn die Godswoorden al realiteit, hetgeen een aporie oplevert. Wanneer men namelijk de lezing van het boek Genesis vervolgt, zal men met name in de hoofdstukken 32 en 35 kunnen vaststellen hoe deze beloften daar worden gerealiseerd. De vertaling van Buijs en Storm is op verschillende punten bijzonder weerbarstig, waarbij ook de wetten van het Nederlands herhaaldelijk worden getart. Zo is het in hun weergave van vers 11 absoluut onduidelijk dat er een direct causaal verband bestaat tussen het overnachten en hetgeen er direct op volgt (‘ja, de zon kwam’). Natuurlijk weet ook ik dat het Hebreeuwse woordje kî met ‘ja’ vertaald kan worden, veel vaker fungeert het echter als een redengevend voegwoord (‘want’, ‘aangezien’) en dát is hier het geval: ‘hij overnachtte daar, omdat de zon onderging’. Op dit punt van de Betel-passage kunnen we trouwens goed vaststellen dat beide vertalingen teveel hebben vastgehouden aan een letterlijke betekenis van afzonderlijke woorden, in plaats van een idiomatische uitdrukking correct weer te geven. In onze taal ‘komt’ de zon niet, of komt de zon niet thuis. Hier hebben we een mooi voorbeeld van idiolect vertalen. In zo'n benadering wordt als het ware woord voor woord vertaald en geeft men alle voorrang aan de brontaal. Een functioneel of dynamisch equivalente vertaling daarentegen probeert een weergave te vinden waarin ook de wetten van de ontvangende taal, of doeltaal, zoveel mogelijk worden geëerbiedigd. Waar het Hebreeuws dus spreekt van het ‘gaan van de zon’Ga naar eind[4], is men als vertaler verplicht die bijbel ónze taal te laten spreken. In een geval als dit heeft men dan geen andere keuze dan te spreken over het ‘ondergaan van de zon’. In de vertaling van Lineke Buijs en Marianne Storm moeten we meer dan eens vaststellen dat belangrijke structuren, zowel grammaticale als semantische, zijn verdwenen. Zo gaat in hun weergave van vers 12 (‘een ladder, opgesteld naar het land’) absoluut verloren dat hier het woordenpaar ‘aarde - hemel’ de ruimte afbakent. De ladder die deze beide sferen met elkaar verbindt, maakt contact mogelijk, eerst door bodenGa naar eind[5] van God, vervolgens door God zelf. In de vertaling van de verzen 20-21 komt, naar mijn mening, de grammaticale structuur onvoldoende tot haar recht. Buijs en Storm laten alleen vers 20 fungeren als de conditionele voorzin van Jakobs belofte. In hun weergave van vers 21 zijn er dan twee items die bij realisering in werking zullen treden: ‘keer ik terug’ en ‘JHWH is er voor mij’. Bij Oussoren behoort ook het eerste item van vers 21 nog tot de conditionele voorzin. Bij beide keuzes kan men een vraagteken plaatsen. In zijn mooie boekje over de Jakobverhalen heeft Jan Fokkelman namelijk de stel- | |
[pagina 58]
| |
ling verdedigd dat zelfs heel vers 21 tot de conditionele voorzin behoortGa naar eind[6]. De Hebreeuwse werkwoordsvormen van vers 20 en 21 geven daar alle aanleiding toe. De visie van Fokkelman - die ik volledig ondersteun - is dus om pas vers 22 als de nazin te beschouwen: 20 Wanneer God achter me staat Bij een dergelijke structuur kent de belofte van Jakob om te beginnen een inclusio; de conditionele zin wordt zowel geopend als gesloten met een verwijzing naar God: ‘Als God met mij is / en JHWH aldus mijn God wordt’. Vervolgens functioneert de steen dan veel duidelijker; zowel aan het begin van het verhaal (vers 12) als aan het slot ervan (vers 22) komt hij uitdrukkelijk in beeld. Bovendien mogen we niet uit het oog verliezen dat er - literair gesproken - een zeer opvallende overeenkomst bestaat tussen hetgeen God in vers 15 aan Jakob belooft en hetgeen Jakob in vers 20 en 21 aan God toezegt: Als God met mij is (v. 20) - Ik ben met je (v. 15a) Elk element uit de gelofte van Jakob correspondeert dus met een element uit de belofte van God. Er is echter één element in Jakobs gelofte dat geen weerkaatsing is van een goddelijke toezegging, namelijk het slot van vers 20: ‘als Hij mij brood zal geven om te eten en kleren om aan te trekken’. Commentatoren haasten zich om hun lezers te vertellen dat dit element de noodsituatie schetst waarin Jakob terecht is gekomen. Uiteraard spreken zij daarmee geen onwaarheid, maar er is veel meer aan de hand. Dat is niet alleen te horen in het Hebreeuwse rijm van deze woorden (lèchem lèèkol ubègèd), maar ook te zien. Wie namelijk de moeite neemt om eens na te gaan waar de gewone, alledaagse termen ‘brood’ en ‘kleren’ voorkomen binnen de Jakobverhalen, komt tot een uiterst verrassende ontdekkingGa naar eind[8]. Brood kom je tegen in Gen. 25,34, waar Jakob aan Ezau brood en linzenbrij geeft, en in Gen. 27,17, waar Jakob het smakelijk gerecht en brood ter hand neemt om het zijn vader voor te zetten om daarop de zegen te ontvangen. Kleren duiken op in Gen. 27,15, waar Jakob de kleding van Ezau aantrekt, en in 27,17, waar Isaak de geur van die kleren ruikt. Op twee cruciale momenten voorafgaand aan de Betelpassage | |
[pagina 59]
| |
spelen ‘brood’ en ‘kleren’ een essentiële rol. Het staat voor mij dan ook onomstotelijk vast dat de bijbelschrijver met behulp van de woorden ‘brood’ en ‘kleren’ in de gelofte van Jakob (Gen. 28,20) die motieven weer laat functioneren. Juist de attributen die Jakob in de voorafgaande verhalen tot held hebben ‘gemaakt’ - het verwerven van het eerstgeboorterecht en de aartsvaderlijke zegen - bedreigen hem nu in zijn bestaan. Hij is louter aangewezen op Gods hulp. En kan het dan toeval zijn dat er ná deze Betelscène nog éénmaal gesproken wordt over brood? Dat is wanneer Jakobs verblijf in het buitenland definitief ten einde loopt en hij met Laban tot een plechtige afspraak komt: ‘En hij riep zijn broeders om brood te eten, en zij aten brood en overnachtten op de berg’ (Gen. 31,54). Na deze scène met Laban gaat Jakob op huis aan, en is het niet frappant dat Genesis 32 het positieve spiegelbeeld is van de Betel-passage? Waar in Gen. 28,11 de zon ondergaat en de nacht - in meer dan één opzicht - voor Jakob is aangebroken, blijkt in Gen. 32,32 de zon over hem op te gaan. Hoewel er met betrekking tot de Betel-passage verschillende aspecten niet aan de orde zijn gesteldGa naar eind[9], sluit ik af met enkele algemene opmerkingen over de twee vertaalprojecten. Beide kennen een eigen transcriptie van eigennamen; deze leidt soms tot gekke associaties. In Gen. 4,22 is zowel bij Buijs en Storm als bij Oussoren sprake van Toeval Kajin. Bij iemand die de Hebreeuwse taal niet kent, kunnen hier allerlei ongewilde gedachten de vrije loop nemen. Laban is bij de dames Lavaan gebleven. Dan is het ook geen wonder dat zij achterin hun boek een ‘Namenlijst’ hebben opgenomen (blz. 637-640) waarin die namen ook in de algemeen gebruikte spelling van Nederlands Bijbelgenootschap en Katholieke Bijbelstichting staan opgenomen. In het boek van Oussoren is het moeilijker om een bepaalde passage op te zoeken dan in die van Buijs en Storm. De laatsten hebben namelijk onderaan elke bladzijde de - vertaalde - titel van het betreffende bijbelboek afgedrukt (Eerst, Namen, Hij Riep, Woestijn, Woorden) gevolgd door het hoofdstuknummer. Het publiceren van bijbelvertalingen die heel dicht bij het Hebreeuwse origineel blijven, heeft iets weg van een paradox. Mensen die het Hebreeuws niet machtig zijn, raken mijns inziens eerder vervreemd van dan geboeid door dergelijke ‘Nederhebreeuwse’ vertalingen. En degenen die de bijbel in de grondtaal kunnen lezen, hebben dergelijke vertalingen eigenlijk niet nodig. Toch zal het deze laatste categorie lezers zijn die vertalingen als deze ter hand neemt, al was het alleen maar uit nieuwsgierigheid om te zien hoe de vertalers bepaalde problemen hebben opgelost. |
|