Streven. Jaargang 62
(1995)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Eric Hulsens
| |
[pagina 43]
| |
Jonathan heet daar een ‘love story’, en ja, eigenlijk is ook de relatie tussen Ruth en haar schoonmoeder Naomi waarschijnlijk wel een lesbische verhoudingGa naar eind[6]. Het is haast een gemeenplaats, geschiedenis schrijven is werken aan het heden. Herinterpretaties van bijbelteksten die moeten aantonen dat de oude joodse en christelijke tradities niet zo negatief stonden tegenover homoseksualiteit als gewoonlijk wordt aangenomen, dienen dan als hefbomen voor de homo-emancipatie vandaag. Op zich is het voor de geschiedschrijving hoogst interessant dat vanuit een andere ‘sturende belangstelling’ tegen de oude teksten wordt aangekekenGa naar eind[7]. Maar het gevaar is natuurlijk dat de historicus zijn wensen voor werkelijkheid neemt en tendentieus wordt. Is wat zich aandient als ‘gay positive’ in feite niet ‘gay biased’? Bovendien stelt zich hier nog een ander en veel fundamenteler probleem: het begrip homoseksualiteit is nog maar een goede eeuw oud. Hoe kan je zo'n recent concept dan gebruiken om oude culturen te bestuderen? De ‘constructionisten’ onder de historici en filologen stellen in het spoor van Foucault dat homoseksualiteit (en dus ook hetero- en biseksualiteit) historische constructies zijn binnen een bepaalde cultuurGa naar eind[8]. Zij gaan niet akkoord met de invalshoek van ‘essentialisten’ als Boswell die homoseksualiteit als een transhistorisch begrip hanteren. Toegespitst op Boswell's nieuwe boek: wat kan een onderzoek naar een homohuwelijk eigenlijk inhouden als het slaat op culturen die het begrip homoseksualiteit niet kennen? Wordt dat geen hineininterpretieren? Een andere vraag die rijst bij een publikatie als die van Boswell is die naar de historische ambachtelijkheid van de auteur. Boswell verbluft door zijn veelzijdigheid, het citeren en bediscussiëren van bronnenmateriaal en studies in vele oude en moderne talen, en het overspannen van grote tijdsafstanden en verschillen in cultureel milieu. Dat verplicht tot nuchtere scepsis tegenover de bekoring van het wijdse panorama. Is wat vergeleken wordt wel vergelijkbaar? Heeft de auteur geen fouten gemaakt door met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis te stappen? Maar laten we eerst even kijken wat zijn nieuwe boek brengt. Na een bespreking van de terminologie van liefde en huwelijk (en de vertaalproblemen) behandelt de auteur eerst het ‘heteroseksuele huwelijk’ en de relaties tussen seksegenoten in de Grieks-Romeinse wereld. Dan komen de relaties in de vroeg-christelijke wereld aan bod. Vervolgens duiken we in de geschiedenis van de liturgie met een hoofdstuk over de ontwikkeling van het huwelijksritueel en een vergelijking daarvan met de nieuw ontdekte ‘same-sex union’Ga naar eind[9]. (Zo noemt Boswell de ritueel bekrachtigde vriendschappen die hij onderzoekt). We volgen dan het spoor van deze ‘same-sex union’ in het middeleeuwse Europa | |
[pagina 44]
| |
en krijgen tot slot een vooruitblik op de 19e en 20e eeuw. Een kort nawoord en een uitgebreid appendix met teksten en een excursie sluiten het werk af. Deze opbouw suggereert een ononderbroken traditie van in de Grieks-Romeinse oudheid tot in de 19e eeuw van een relatie tussen personen van hetzelfde geslacht (meestal mannen) die het karakter heeft van een huwelijk en waarvoor in de christelijke periode zelfs een kerkelijke inzegening bestaan heeft. | |
Bloedbroederschap als rookgordijnHoe gaat de auteur nu concreet te werk? Hij spoort de traditie op achter de liturgische tekst die hem aan een ‘gay marriage’ doet denken. Die traditie is vooral in de oosterse, christelijke wereld te vinden, in de Byzantijnse en Slavische cultuur, met een paar uitlopers in het Westen. Het gaat om een verbond tussen twee seksegenoten dat aangeduid wordt met woorden als ‘adelphopoièsis’ in het Grieks of ‘pobratimstvo’ of ‘posestrimstvo’ in het Russisch. Woorden die etymologisch ‘verbroedering’ of ‘verzustering’ betekenen. Auteurs uit de 19e en de 20e eeuw die dit fenomeen bespreken, hebben het over ‘Wahlbrüderschaft’, ‘affrairement’ of ‘affrattellamento’. Wie Wagner's Götterdämmerung (1e bedrijf, 2e act) kent of ooit de Indianenverhalen van Karl May of James Fenimore Cooper gelezen heeft, wordt hier waarschijnlijk herinnerd aan de bloedbroederschap die daarin voorkomt. Maar een aseksuele bloedbroederschap à la Cooper is niet wat Boswell op het oog heeft: ‘Heel zeker waren er vormen van bloedbroederschap die geen homoseksueel verbond waren: de meeste lezers denken waarschijnlijk dat ze weten wat “bloedbroederschap” is, en dat is niet het homoseksuele equivalent van het heteroseksuele huwelijk. Het is wel, bijvoorbeeld, Indiaanse en blanke vrienden die een edel (niet-erotisch) verbond sluiten, zoals beschreven door James Fenimore Cooper (in wiens geboorteland op homoseksualiteit de doodstraf stond) of schoolkameraden die “bloedbroeders” worden door in hun vinger te prikken en hun bloed te vermengen’ (blz. 275). Voor Boswell is het begrip bloedbroederschap een ‘rookgordijn’ (blz. 275) dat antropologen gebruiken om het homoseksuele karakter van bepaalde gelijkslachtige relaties te versluieren. Maar hoe ziet Boswell wat anderen niet kunnen of willen zien? Hij bekijkt een vertelling uit de Middellatijnse verhalenbundel Gesta Romanorum (waarschijnlijk ontstaan rond 1300)Ga naar eind[10]. Twee ridders ‘hielden van elkaar’ (mutuo se dilexerunt) en besloten een verbond (convencio) te sluiten. Het houdt in dat zij niet zullen ‘scheiden’ van elkaar (nullus alium dimittet), noch in voorspoed noch in tegenspoed, en dat zij hun inkomsten zullen delen. Van dan af leven zij samen in hetzelfde huis (in una domo semper remanserunt). Het verbond tussen de twee ridders | |
[pagina 45]
| |
is ‘makkelijk te begrijpen als homoseksueel van aard’, zegt Boswell. Maar met welk argument? In een voetnoot merkt hij op dat ‘dimittet’ in het Nieuwe Testament gebruikt wordt voor echtscheiding, maar daar blijft het bij. In feite geeft de tekst geen enkele aanwijzing dat de relatie tussen de twee ridders van seksuele aard is. Het gaat om een riddervriendschap zoals er vele zijn in de middeleeuwse literatuur, en met een vertrouwelijke omgang die vanzelfsprekend was in die bepaalde historische context. Boswell had in de riddervriendschap voorbeelden kunnen vinden van nog intiemere omgang: Jacob van Maerlant b.v. zegt van het vriendenpaar Amijs en Amelis dat ‘de ene niet zonder de andere slapen wilde noch eten’Ga naar eind[11]. Het feit dat de vertrouwelijke omgang tussen personen van hetzelfde geslacht zo onbevangen beschreven wordt, dwingt juist te twijfelen aan de seksuele aard van de relatie. In een cultuur waarin sodomie een verfoeilijke zonde geacht werd, is het niet waarschijnlijk dat een schrijver een ruim publiek - de Gesta Romanorum waren populaire literatuur - een verhaal voorlegt waarin zij als vanzelfsprekend wordt voorgesteld. Eigenlijk leest Boswell de oude tekst met een modern westers interpretatieschema: twee mannen die samen wonen, dat zullen wel homo's zijn! Maar de oude cultuur die hij interpreteert, was heel ongegeneerd inzake lichamelijk contact. Hetzelfde Oude Testament dat voor seks tussen mannen de doodstraf voorziet, spreekt heel utilitair en vanzelfsprekend over hun samenslapen: ‘Als er twee samen slapen, dan verwarmen ze elkaar; één alleen - hoe moet die zich verwarmen?’ (Prediker 4, 11). En de kerkvader Johannes Chrysostomos, die fulmineerde tegen de pederastie, vertoont diezelfde ongegeneerd-utilitaire benadering van twee mannen in één bed: ‘Van de andere kant, als je moet gaan slapen en er woont een vrouw bij je, dan moet je ook twee bedden hebben, en twee paar dekens en twee paar lakens, en als je wijs bent twee aparte kamers. Maar als het gaat om twee broeders zijn hun behoeften eerder gelijkaardig en kunnen ze het met minder stellen. Zij kunnen immers volstaan met één kamer en één hoofdkussen en één bed, en hebben aan dezelfde lakens genoeg’Ga naar eind[12]. Het samenwonen en het samen slapen van mannen moet men in de traditie waarin deze citaten thuishoren niet meteen als seksuele intimiteit interpreteren. Overigens blijkt uit andere voorbeelden die Boswell geeft, dat partners van een ‘same-sex union’ ook tegelijk via een huwelijk verbonden kunnen zijn met iemand van het andere geslacht. Ook dat ontkracht de homointerpretatie van deze relaties. Theoretisch zou het weliswaar om biseksualiteit kunnen gaan, maar ook daarvoor zijn er geen aanwijzingen. | |
[pagina 46]
| |
TekstblindheidSoortgelijke problemen doen zich voor bij een oude Griekse tekst als de Toxaris van Lucianus van Samosate (2e eeuw n.C.), nu makkelijk toegankelijk in de vertaling van Hein van DolenGa naar eind[13]. In die dialoog over de vriendschap vertellen de twee gesprekspartners, de Scyth Toxaris en een Griek, in een verbaal duel elk vijf verhalen over de vriendschap, het ene al sterker dan het andere. Toxaris legt in die dialoog uit welke rol de vriendschap speelt bij de Scythen (een volk dat aan de noordkant van de Zwarte Zee leefde): ‘... wat jullie doen om een vrouw te winnen, brengen wij in praktijk bij het werven van vrienden. Wij maken veel werk van ze en doen alles in hun naaste omgeving, in de hoop dat de vriendschap ons ten deel valt en wij uiteindelijk niet afgewezen worden. Wanneer je dan ten slotte als vriend uitverkoren bent, wordt er een verdrag gesloten en wordt de duurste eed gezworen dat we waarachtig met elkaar zullen leven en zo nodig voor elkander zullen sterven. En dat gaat aldus: wij maken met één haal een snee in onze duim, laten het bloed in een drinkbeker druppelen en dopen daar de punt van ons zwaard in. Dan brengen we allebei tegelijk de beker aan onze lippen en drinken hem leeg. Daarna kan niets ons meer scheiden. Je mag op zijn hoogst drie vriendschapsbanden aanknopen, want wie een allemansvriend is, gedraagt zich in onze ogen als een hoer met veel klanten. Volgens ons verliest vriendschap haar kracht, wanneer zij uiteenvalt in genegenheid voor velen’ (blz. 82). Boswell doet niet de moeite de Toxaris in zijn geheel te interpreteren - wat nochtans vanzelfsprekend zou zijn en bovendien essentieel - maar probeert hier meteen een homohuwelijk te zien. ‘De uitwisseling van bloed is een sleutelcomponent van rituelen die kunstmatige verwantschap vestigen - een breed gamma van instellingen die bekend zijn over de hele wereld, en waarvan de meeste niet erotisch zijn of zelfs niet emotioneel [...] Het waren vaak b.v. symbolische bekrachtigingen van vrede, beloften van samenwerking tussen krijgers of volkeren, of manieren om banden te creëren tussen families of stammen. Het vermengen van bloed in een beker of door het tegen elkaar drukken van insnijdingen is één van de vaakst terugkerende trekken van dergelijke gebruiken. Maar er is absoluut geen suggestie van één van deze functies in Toxaris' beschrijving van de Scythische praktijk. Woorden voor “broeder” of “broederschap” worden nergens in de tekst gebruikt in verband met een dergelijk verbond; er is geen aanwijzing dat enig ander lid van de familie of de stam erbij betrokken is; en het verbond wordt niet voorgesteld als politiek of strategisch of als iets wat een ruimere sociale betekenis heeft dan een persoonlijke emotionele gehechtheid. De betekenis ervan is duidelijk en onmiskenbaar persoon- | |
[pagina 47]
| |
lijk en affectief’ (blz. 95-96). Maar wat staat er in de Toxaris? ‘Wij zijn voortdurend in oorlog, steeds maar vallen wij andere landen binnen of wijken we uit voor indringers; wij voeren gevechten over weidegrond en gestolen vee, waarbij zeer goede vrienden van het grootste belang zijn. En dat is de reden waarom wij zulke hechte vriendschappen sluiten: in onze ogen is vriendschap het enige onweerstaanbare en onoverwinnelijke wapen’ (blz. 81-82). Is dit de louter persoonlijke en affectieve band, zonder politieke of strategische betekenis, die niets te maken heeft met de samenwerking tussen krijgers? Hier lijdt Boswell toch wel aan tekstblindheid. Na de reductie van de Scythische vriendschap tot een louter persoonlijke, affectieve band, moet hij ook nog de seksuele aard van de relatie aantonen: ‘Het Scythisch verbond wordt beschreven met specifieke termen die verband houden met het huwelijk, en creëert expliciet een paar, in tegenstelling tot een meer algemene relatie. Dat het paar “just friends” zou kunnen zijn is een betekenisloze objectie volgens de normen van de oudheid, omdat termen en begrippen voor “vrienden” en “geliefde” niet onderscheiden waren. Het is mogelijk dat de twee “just friends” waren in de moderne zin, maar deze interpretatie vergt zowel een opzettelijke miskenning van delen van de tekst als een voorkeur voor de overtuiging dat de Scythen een heel bijzondere visie op vriendschap hadden, haast zonder gelijke in het oude Europa, boven de meer economische afleiding dat zij een vorm van gelijkslachtig verbond kenden dat sterke parallellen heeft in veel culturen uit de oudheid’ (blz. 106-107). Een dubieuze argumentatie! Alweer zijn er geen aanwijzingen in de tekst dat het gaat om seksuele paarvorming, wel contra-indicaties: er zijn meerdere vrienden mogelijk (max. 3 voor wie ernstig wil blijven), en de vriendschap uit zich o.a. door het roven van een vrouw voor de vriendGa naar eind[14]. | |
Christelijke homografie?In feite blijkt de seksuele interpretatie van de ‘same-sex unions’ bijna steeds speculatief, en heeft de lezer het gevoel dat moderne denkbeelden geprojecteerd worden op het verleden. Aanwijzingen voor het seksueel karakter van de geïnstitutionaliseerde mannenvriendschappen komen uit de Balkancultuur van de 19e en 20e eeuw, en verder terug zijn er de seksuele relaties tussen mannen in de Griekse oudheid. Maar er is een grote tijdsafstand tussen de liefdesparen van het Thebaanse legioen en de klassieke Griekse pederastie en de 19e eeuw. Boswell vult die onder meer op met besprekingen van vriendenparen in de christelij- | |
[pagina 48]
| |
ke hagiografie: Felicitas en Perpetua, Polyeuctes en Nearchos, Sergius en Bacchus,... De auteur stelt niet vlakaf dat het hier ging om homoseksuele relaties, maar past ze toch in zijn denkschema in: ‘Christenen die bijzonder open stonden voor dergelijke gevoelens hebben ze [de vriendschap] wellicht meer erotisch geïnterpreteerd’ (blz. 146). En, bij Sergius en Bacchus stipt Boswell aan dat zij niet getrouwd waren, en misschien zelfs een gemeenschappelijk huishouden hadden, waarmee hij suggereert dat we hier met zoiets als een homopaar te maken hebben... Het meest originele stuk van het boek gaat over het uitgangspunt van het onderzoek, namelijk de met een christelijk ritueel bekrachtigde vriendschappen. De oudste christelijke liturgische tekst die Boswell daarover gevonden heeft, staat in een handschrift uit de 8e eeuw, al is de tekst wellicht ouder (blz. 147, n. 272). Uit de 9e eeuw haalt de auteur voorbeelden van ‘adelphopoièsis’ aan uit het leven van Basilius I (867-886), de stichter van de Byzantijnse dynastie van de Macedoniërs. Basilius komt als arme man uit de provincie in Constantinopel aan, en wordt van de straat gehaald door een zekere Nicolaas. In de meeste weergaven van de relatie tussen Nicolaas en Basilius worden zij verenigd in een kerkelijke ceremonie. Eén overlevering zegt dat Nicolaas op de ochtend nadat hij hem gevonden had ‘Basilius baadde en kleedde en ceremonieel met hem verenigd werd, en hem bij zich hield als zijn huisgenoot en metgezel’. Een andere versie is explicieter over de ceremonie: ‘en de volgende dag ging hij met hem naar het badhuis en verwisselde [zijn kleren] en hij ging met hem naar de kerk en sloot een formeel verbond met hem, en zij waren blij met elkaar’ (blz. 232). Op een reis door Griekenland komt Basilius in contact met een rijke weduwe die hem goud en slaven schenkt. In ruil voor haar vrijgevigheid vraagt zij dat Basilius een ceremonieel verbond zou sluiten met haar zoon Johannes. Hij stemt daar na enige aarzeling in toe, en als hij later keizer geworden is, roept hij Johannes naar zijn hof en geeft hem een functie. Er bestaat een middeleeuwse miniatuur (uit de Skylitzes matritensis, 12e of 13e eeuw) die de kerkelijke inzegening van de ‘verbroedering’ van Basilius en Johannes toont, voor een opengeslagen evangelie, en vervolgens, in een tweede plaatje, het feest dat daarop volgt. Boswell onderstreept de gelijkenis van het ceremonieel met een huwelijk: ‘Het doet sterk denken aan een bruiloft, gevolgd door gejubel en een gedeeld leven’ (blz. 233). Maar de cruciale vraag is natuurlijk of het hier ging om een seksuele relatie. Daarvoor ontbreekt bij nader toezien elke aanwijzing. Naar het eind van zijn studie moet Boswell zelf toegeven: ‘Over het algemeen lijkt het eerlijk om te zeggen dat hoewel kunstmatige broederschap meestal gesloten wordt tussen twee mannen, ze niet “homoseksueel” is in die zin dat ze publiekelijk erkende erotische | |
[pagina 49]
| |
overtonen of implicaties in zich draagt’ (blz. 273). Hij voegt daar echter aan toe: ‘Maar publieke erkenning van de erotische componenten van relaties is zeker geen betrouwbare aanduiding van wat ze in het privéleven van de betrokken personen kunnen betekenen. [...] Bij sommige vormen van gestructureerde intimiteit en vertrouwelijkheid is het veel waarschijnlijker dat ze aanleiding geven tot seksuele of erotische interactie dan andere, en daar moet zorgvuldig rekening mee worden gehouden’ (ib.). | |
Over de (on)waarschijnlijkheidDe historicus moet, om het met Lucianus van SamosateGa naar eind[15] te zeggen, ‘bekwaam zijn in het maken van onderscheid en het besluiten tot wat het meest waarschijnlijk is’. Het probleem met de historicus Boswell is nu precies dat het op dat punt misloopt: ‘Bij sommige vormen van gestructureerde intimiteit en vertrouwelijkheid is het veel waarschijnlijker dat ze aanleiding geven tot seksuele of erotische interactie’? Een vader en een dochter leven onder hetzelfde dak? Veel kans op incest? Incest komt voor, maar het is toch de uitzondering, niet de regel. Tegenover de mogelijkheden van de vertrouwelijke omgang staan immers normen, attitudes en taboes, die de seksuele interactie tegenwerken. De historicus moet daar evenveel aandacht voor hebben als voor de gelegenheden tot seksueel contact. In zijn studie over het dorpje Montaillou en zijn omgeving rond 1300, komt Emmanuel Le Roy Ladurie b.v. tot de conclusie dat homoseksuele contacten bij het stadsleven horen, en niet bij het plattelandsbestaan: ‘In het Occitaanse dorp was het gamma van cultureel gedrag minder gevarieerd, en rurale homoseksualiteit vormde geen probleem. Ze kwam niet voor, of werd niet verondersteld voor te komen [...] Op het platteland was het echte probleem de relaties met vrouwen, het enige seksuele object dat gewoonlijk getolereerd wordt in een rurale cultuur’Ga naar eind[16]. Dat een kerkelijk ingezegende vriendschapsrelatie een ‘gay marriage’ zou zijn, is natuurlijk hoogst onwaarschijnlijk. Ze zou dat alleen maar kunnen zijn als afwijking van de norm, en als dergelijke afwijkingen vaker waren voorgekomen, zou dit ritueel al gauw zijn afgeschaft, of zou er repressief opgetreden zijn door de overheid. Misschien is er iets dergelijks gebeurd. Boswell haalt een geval van ‘same-sex union’ aan dat beschreven staat in het reisjournaal van Montaigne en in een boek van de Venetiaanse ambassadeur in Rome, Antonio Tiepolo. In 1578 werd een groep Portugezen (of Spanjaarden en Portugezen) in paren met elkaar verbonden in de kerk Sint-Jan van Lateranen. Volgens Tiepolo trouwden ze met elkaar als een man met een vrouw (se marita- | |
[pagina 50]
| |
vano l'un con l'altro [...] come marito con moglie) en er werden er zevenentwintig gegrepen en verbrand, ‘zoals ze verdienden’. Het is jammer dat Boswell hier geen verdere research gedaan heeft naar de achtergrond van de zaak, en de inschatting ervan in die tijd. Het verdwijnen van de kerkelijk ingezegende rituele vriendschap, zelfs uit het collectieve geheugen van West-Europa, is iets wat om een verklaring vraagt. | |
Anachronistische geschiedschrijvingOmdat Boswell vanuit een modern concept van ‘gay marriage’ (een gelijkslachtige seksuele relatie die gebaseerd is op persoonlijke affectie) de geschiedenis bekijkt, komt hij in botsing met het feit dat de terminologie van de oude teksten vaak niet duidelijk aangeeft of relaties seksueel van aard zijn, en dat dezelfde termen een seksuele of een niet-seksuele betekenis kunnen hebben. Die dubbelzinnigheid misbruikt hij overigens om seksuele interpretaties binnen te halen. Omdat woorden die ‘broeder’ betekenen (adelphos, frater) in de oudheid ook homoseksuele relaties kunnen aanduiden, veronderstelt hij ook elders erotische connotaties bij zulke woorden, bijvoorbeeld in de vita van Sergius en Bacchus (‘distinctly erotic connotations’, blz. 151). Filologisch is dat erg problematisch: de context van het Satyricon actualiseert toch wel andere betekenismogelijkheden dan die van de christelijke vita. Verder probeert Boswell vanuit zijn uitgangspunt de persoonlijk-affectieve relaties af te zonderen van andere, b.v. politieke of strategische. Zijn interpretatie van de Toxaris is daar een goed voorbeeld van. Maar het probleem is nu juist dat in de oudere Europese cultuur de menselijke relaties anders gestructureerd waren dan vandaag. Dat het huwelijk zelf doorgaans niet het persoonlijk-affectieve als uitgangspunt had, en zakelijke, politieke en dynastieke belangen diende, is evident, ook voor Boswell. Maar dat maakt het juist zo hachelijk om te proberen het persoonlijk-affectieve te isoleren. De mediëvist G.F. Jones heeft er i.v.m. het Chanson de Roland op gewezen ‘dat het Chanson vaak gebruik maakt van het woord “amer” [van het Latijn “amare”, E.H.] in een niet-emotionele betekenis, namelijk die van het sluiten of bewaren van vrede of het vormen van allianties, en dat de verwante woorden ook diplomatieke en politieke connotaties kunnen hebben, eerder dan intieme of persoonlijke. [...] Om persoonlijke vriendschap en haat in de middeleeuwen in te schatten, moeten we middeleeuwse individuen vergelijken met moderne soevereine staten’Ga naar eind[17]. Het is goed dit voor ogen te houden bij het bekijken van de voorbeelden van ‘same-sex unions’ bij Boswell. We lezen b.v. dat de Turkse sultan Suleiman I de ‘same-sex partner’ is van de christelijke graaf Johan | |
[pagina 51]
| |
van Siebenbürgen en hem in 1526 het bestuur over de stad Boeda (de ene helft van het huidige Boedapest) toevertrouwt. Of we vernemen dat Lodewijk XI een ‘fraternité d'armes’ afsluit met Karel van Bourgondië (beschreven bij de chroniqueur Joinville). We herinneren ons ook hoe de moeder van Johannes de latere keizer Basilius I verzocht om een vriendschapsverdrag met haar zoon. Dit lijkt allemaal heel weinig op de romantische, louter affectieve relatie die Boswell overal bespeurt. Het is overigens jammer, en methodisch onbegrijpelijk, dat Boswell ondanks zijn uitgebreide research niet ingaat op de Frankische ‘eedvriendschap’Ga naar eind[18] en de ‘compagnonage’ in de middeleeuwse ridderliteratuurGa naar eind[19]. Op de historische ambachtelijkheid en objectiviteit van Boswell is nogal wat aan te merken. Hij wil een thesis verdedigen, en draaft daarbij vaak door. Dat uit zich in geforceerde interpretaties en speculatieve conclusies. Zijn besluit dat de kerkelijk ingezegende ‘same-sex union’ als een ‘gay marriage’ zou hebben gefunctioneerd, is gewoon onjuist. De overeenkomsten tussen het huwelijks- en het vriendschapsritueel veranderen immers niets aan het feit dat bij een huwelijk de seksuele aard van de relatie als vanzelfsprekend werd voorondersteld, en dat daar bij de ‘verbroedering’ helemaal geen sprake van was. Toch staat Boswells boek vol interessante informatie, en is het zijn grote verdienste dat hij een vergeten of verdrongen stuk relatie- en liturgiegeschiedenis aan het licht gebracht heeft. Daarmee heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd tot de geschiedenis van de vriendschap. Tot de ‘gay history’ helaas niet. |
|