Streven. Jaargang 62
(1995)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||||||||
Jef Van Gerwen
| |||||||||||||
Ethische criteriaIn de toegepaste ethiek worden drie types van criteria gebruikt: algemene principes, beoordelingen van het totale effect, vereisten van universele rechtvaardigheid. In de praktijk overlappen die drie elkaar, maar duidelijkheidshalve worden ze hier eerst afzonderlijk behandeld. De algemene principes voor het gebruik van wapens zijn vervat in de morele regels over de oorlogvoering; dat zijn twee basiscriteria: [1] Discriminerend vermogen: Schakelt het wapen de vijand uit zonder andere partijen te treffen? Treft het de geallieerde legers niet samen met de vijanden of de burgers samen met de militairen? Worden burgers en milieu evenzeer (of meer) getroffen als de agressor? [2] Proportionaliteit: Veronderstel dat het doel van een bepaalde oorlogshandeling gerechtvaardigd is (b.v. als legitieme verdediging | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
tegen een agressor), zijn anti-personenmijnen in dat geval een geschikt middel? Zijn ze in se een kwaad of slechts een minder kwaad, een noodzakelijk middel om een groter kwaad te vermijden? Brengt het gebruik ervan onvermijdelijk een reeks neveneffecten mee die het beoogde doel voorbijschieten? Het internationale recht erkent deze principes als humanitair gewoonterecht en ze zijn gecodificeerd in de Bijgevoegde Protocols van 1977 over de bescherming van slachtoffers en in Resolutie 2444 van de Algemene Vergadering van de VN. Het beoordelen van het totale effect dient als aanvulling bij de algemene principes: voor een concrete situatie worden de voor- en nadelen bekeken van de alternatieven die beschikbaar zijn. De keuze moet gaan naar het alternatief met de beste verhouding van de kosten tegenover de baten voor alle partijen. In ons geval: bestaat er in bepaalde oorlogssituaties een alternatief voor die anti-personenmijnen en is het totale effect van dit alternatief gunstiger voor het geheel van de betrokken partijen? Met de criteria van rechtvaardigheid beoordeelt men de gevolgen zo ruim mogelijk en op lange termijn. Als b.v. een plaatselijke bevelhebber meent dat in zijn situatie anti-personenmijnen gerechtvaardigd zijn om zijn eenheid te beschermen, beseft hij misschien niet wat de plaatselijke bevolking kan overkomen op lange termijn, b.v. als een mijnenveld niet opgeruimd wordt of als ongeregelde troepen anti-personenmijnen gaan gebruiken. Met die criteria beoordelen wij ook wat het beschikken over anti-personenmijnen en het gebruik ervan als gevolg kan hebben voor de internationale gemeenschap, los van de onmiddellijke oorlogssituaties. | |||||||||||||
Ethische evaluatie van anti-personenmijnenAls men de vraag stelt of het gebruik van een bepaald soort wapen te rechtvaardigen is, lijkt het aangewezen eerst na te gaan welk het militair nut van het wapen is. Wat is het doel van de anti-personenmijnen? Welke voorzorgen kan men nemen tegen misbruiken en verkeerde neveneffecten? Bestaan er alternatieve wapens om hetzelfde doel te bereiken? Daarop volgt de beoordeling van het effect van de anti-personenmijnen als ze gebruikt worden door een niet geregeld leger. Het militair nut: Anti-personenmijnen zijn in de conventionele strategie een verdedigingswapen waardoor men minder manschappen moet inzetten, aanvallen kanaliseert en aanvallers uitschakelt of hindert in hun bewegingsvrijheid. Offensief kan men er zijn flank mee dekken en de aftocht van de vijand afsnijden. Verder worden anti-personenmijnen vaak gebruikt in combinatie met andere wapentuigen: anti-tankmij- | |||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||
nen, artillerie, vuurwapens en electromagnetische systemen. De conventionele militaire planning houdt tot op zekere hoogte rekening met de criteria van proportionaliteit en discriminatie. Het opzettelijke gebruik van mijnen tegen burgerdoeleinden is onwettig. De ligging van de mijnenvelden moet aangeduid zijn, genoteerd en meegedeeld aan bondgenoten en burgers om ongevallen te voorkomen en het opruimen mogelijk te maken. Alleen een hogere in bevel mag beslissen mijnen te leggen (in het leger van de VS: de korpscommandant, die niet lager mag delegeren dan de bataillonscommandant) zodat ze niet lukraak verspreid worden. Er geldt ook een verbod op bepaalde ‘verraderlijke’ manieren om mijnen (en booby-traps) te gebruiken; zo mag men ze niet verbergen in speelgoed, lijken of religieuze voorwerpen. Maar er zijn ook verscheidene tegenargumenten: in een conventionele oorlog verlopen de zaken niet altijd volgens het boekje. In de eerste plaats laat het markeren van de mijnenvelden en het noteren van hun ligging vaak te wensen over. Legers hebben vaak zo massaal en zo verspreid mijnen gebruikt dat het onmogelijk gebleken is ze terug te vinden (en dus zeker ze op te halen of te vernietigen). Zo zijn grote delen van de Falklandeilanden ontoegankelijk gebleven; in Lybië en Egypte liggen nog grote mijnenvelden uit de Tweede Wereldoorlog. Ten tweede is tijd een kostbaar goed, zeker in de oorlog, en liever dan nauwkeurig (met de hand) de mijnen te leggen en hun plaats te noteren, verstrooit men ze vlug vanuit vliegtuigen, of met raketten en lanceerbuizen. Zo heeft het leger van de USSR uitgestrekte gebieden bestrooid in Afghanistan. Ten derde beschikt een bevelhebber te velde niet over de nodige gegevens om al de voor- en nadelen van mijnenvelden af te wegen. En al weegt hij het risico van eventuele burgerslachtoffers af tegen het militaire resultaat, hij zal in zijn tijdsnood niet zo gauw denken aan wat in een verre toekomst zou kunnen gebeuren, maar wel aan het onmiddellijke gevaar voor zijn soldaten. Ten vierde is de verhouding van de prijs tot het verwachte resultaat gunstig bij het leggen van anti-personenmijnen, maar niet bij het opruimen ervan. Dit laatste kost 100 tot 1000 maal meer dan het produceren en leggen. Bovendien zijn regeringen niet gehaast om ernstige ontmijningen te verrichten, zeker niet als hun legers ‘defensief’ optraden in het buitenland! Ten vijfde betwijfelt men meer en meer of het gebruik van mijnen als verdedigingswapen wel te rechtvaardigen is, zelfs bij strikt militaire acties. Het onderscheid tussen aanvals- en verdedigingsoorlogen is hoofdzakelijk theoretisch. Moderne legers willen niet vastgepind worden en gebruiken door elkaar defensieve en offensieve tactieken; bovendien vechten ze niet alleen geconcentreerd met mechanische | |||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||
middelen te land (een scenario dat hoort bij een stellingenoorlog), maar ook in veel andere soorten acties waarbij mijnen niet zo efficiënt zijn. Een leger dat wil beweeglijk blijven loopt op de duur in de val van zijn eigen mijnenvelden; en het aantal slachtoffers neemt evenredig toe. Omwille van al die negatieve aspecten hebben de militaire experten naar alternatieven gezocht. Volgens bepaalde rapporten hebben zij geen bruikbare vervanging gevonden. Loopgraven, draadversperringen, overstromingen, dekking door geschut en vliegtuigen doen nooit al het werk van de mijnen; anders zijn de kosten niet te betalen. Als men niet over anti-personenmijnen beschikte, zouden de militairen een of ander soort springtuigen in elkaar knutselen. Daarom verkiezen de experten mijnen die zichzelf vernietigen of uitschakelen, zodat er minder ongewilde slachtoffers zijn en er beter onderscheid wordt gemaakt tussen vriend en vijandGa naar eind[2]. Andere rapporten vermelden testresultaten van howitzers en rechtstreekse beschieting door M1 tanks en M2 Bradley-voertuigen en komen tot het besluit dat de vervanging van landmijnen wel duur zou zijn, maar toch mogelijk. Zij sluiten dus een strengere beperking van het gebruik van landmijnen niet uit, zelfs bij geconcentreerde en sterk gemechaniseerde aanvallenGa naar eind[3]. Het oordeel over het militaire nut van de anti-personenmijnen is dus zeker niet zo ondubbelzinnig als bepaalde kringen, zowel van militaire experten als van regeringen en humanitaire verenigingen, laten uitschijnen. Zijn de mijnen dan een verouderd, gebrekkig wapen dat binnenkort zal verdwijnen uit de geregelde oorlogen, zoals dumdum-kogels en gifgas? Vóór we dit besluiten moeten we, buiten het militaire nut, ook de niet-conventionele oorlogvoering, de wapenhandel en de slachtoffers onder de burgers bekijken. | |||||||||||||
Het bredere perspectiefTwee feiten zijn in dit opzicht van belang: dat ongeregelde troepen binnenlandse oorlogen voeren en dat men in conflictgebieden de burgerbevolking zoekt te treffen. Mijnen als terreurwapen: In principe is het gebruik en de handel van wapens wettelijk geregeld. In een democratisch regime mag men niet privé wapens aanmaken, verhandelen en gebruiken; het zijn publieke goederen die onder het toezicht vallen van de wettelijke overheid. Bevelhebbers staan onder de democratisch aangestelde gezagdragers en onder de nationale en internationale wetten. Licenties voor de uitvoer van wapens worden alleen geleverd voor regimes die deze juridische principes aanvaarden.Ga naar eind[4] Maar de praktijk is anders. Anti-personenmijnen zijn goedkoop en | |||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||
vrij eenvoudig aan te maken; er zijn er dan ook een massa gemaakt door jan en alleman: ongeveer 100 producenten in 48 landen hebben zowat 400 miljoen mijnen verhandeld na de Tweede Wereldoorlog; ongeveer de helft ervan zijn ook geplaatst. Zo'n 100 miljoen niet ontplofte mijnen zijn niet opgeruimd en liggen verspreid in 62 landen. Niet al die tuigen zijn aan geregelde legers geleverd voor conventionele oorlogvoering. Door de proliferatie van de wapenproduktie (niet alleen de grote mogendheden, de VS, de vroegere USSR en China, maar ook Italië, Frankrijk, Zweden, Spanje, Viëtnam, ex-Joegoslavië, ex-Tjechoslovakije, Zuid-Afrika, Israël, India, Pakistan, Brazilië, Chili, Mexico, Noord- en Zuid-Korea, Iran en Irak zijn grote producenten) en door al de regionale conflicten waarin de koude oorlog uitwaaierde, heeft men anti-personenmijnen geleverd aan alle mogelijke revolutionnaire en contra-revolutionnaire groepen over de hele wereld, zonder acht te slaan op het internationale of nationale recht. B.v. aan Iran en Irak zijn massaal Italiaanse mijnen geleverd, die nu gebruikt worden tegen de Koerdische bevolking op Irakees grondgebied. Zo werden de anti-personenmijnen het geliefde wapen van de arme man of de arme partij. Ze zijn betrekkelijk goedkoop en gemakkelijk te hanteren. Worden ze lukraak uitgezet zonder markering en zonder de burgers en hun bestaansmiddelen te ontzien, dan kan de vijand gedwongen worden een heel gebied prijs te geven en de overmacht van technologie en manschappen kan omslaan in het tegendeel. Dit zagen wij o.m. in Angola, Somalia, Mozambique, Cambodja of Bosnië gebeuren. | |||||||||||||
Zware tol van de burgersWanneer de anti-personenmijnen als terreurwapen dienen, is de grens tussen het rechtstreekse en het onrechtstreekse treffen van de burgers heel vaag. In een totale oorlog, waar geen wetten of humanitaire regels meer gelden, zijn de burgers en hun natuurlijke bestaansmiddelen mee het doelwit; zij zijn vaak de ongewilde slachtoffers in een aanslepende burgeroorlog waar de kampen en gevechtszones voortdurend in beweging zijn. Over de hele wereld worden dagelijks ongeveer 800 burgers gedood en 450 ernstig gewond; alleen al in Cambodja is het aantal slachtoffers opgelopen tot 62.000. Van de gewonden moeten meestal één of meer ledematen geamputeerd worden. Geamputeerde mensen zijn er in normale omstandigheden, b.v. in Frankrijk, 1 per 22.000; in Cambodja zijn er nu 1 per 236, in Angola 1 per 470, in Somalië 1 per 650, in Oeganda 1 per 1.100, in Mozambique 1 per 1.862 en in Viëtnam 1 per 2.500. Niet alleen wie rechtstreeks getroffen wordt, ook de hele bevolking en het milieu lijden schade. Uitgestrekte gebieden zijn voor onbepaalde | |||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||
tijd te onveilig voor akkerbouw en begrazing. Vluchtelingen kunnen niet veilig naar huis terugkeren of hun broodwinning hervatten. De mensen zijn ook opgesloten binnen de beperkte zones waar geen mijnen liggen en de plaatselijke bevolking moet een groeiend aantal gebrekkigen en uiteengevallen gezinnen opvangen en onderhouden. Dat alles hindert grotelijks de algemene sociale ontwikkeling, niet alleen tijdens maar ook lang na de vijandelijkheden. Wie zonder vooroordeel rekening houdt met de hele realiteit, moet wel besluiten dat het gebruiken en verhandelen van anti-personenmijnen niet behoorlijk geregeld is door de huidige bepalingen. Niet uitsluitend het militaire nut in een conventionele oorlog telt. Reeds tientallen jaren zijn de mijnen buiten dat soort conflicten gebruikt en is er een massale wildgroei ontstaan waarvan in de eerste plaats onschuldige burgers de slachtoffers waren. Kan die ontwikkeling gekeerd worden door nieuwe regels, zonder een totaal verbod? Dat lijkt niet waarschijnlijk, want: [1] de kosten van de opruiming zijn onoverkomelijk hoog; [2] de nieuwe types mijnen die zichzelf vernietigen voldoen niet helemaal; [3] de niet detecteerbare mijnen zullen allicht massaal aangemaakt en verspreid worden. Het invoeren van een internationaal verbod op het produceren, opslaan, verhandelen en gebruiken van de anti-personenmijnen lijkt de enige mogelijkheid om wereldwijd enige verbetering te bereiken. Vóór wij de consequenties van zo'n verbod bekijken, eerst een blik op de genoemde drie factoren die er voor pleiten. | |||||||||||||
Het ontmijningswerk: te beperkt en te laatZelfs bij een geregelde oorlog is het ontmijnen geen gemakkelijke klus. Grote gebieden zijn na de Tweede Wereldoorlog en na de oorlogen in de Falklandeilanden en de Perzische Golf nooit ontmijnd. Bij ongeregelde oorlogvoering en in burgeroorlogen is de situatie nog veel erger. Natuurlijk kunnen in theorie de mijnen opgeruimd worden als de betrokken partijen zich daar samen willen voor inzetten. Maar in de praktijk blijken de huidige inspanningen het doel helemaal niet te halen. Dit komt in hoofdzaak door twee factoren: [1] Onder de bestaande internationale wetgeving is de internationale gemeenschap niet bij machte de conflicterende partijen te dwingen de mijnen op te ruimen die zij gelegd hebben. Zij kan hen alleen uitnodigen dat te beloven. [2] Ontmijnen kost veel geld en arbeid. Met metaaldetectoren kan een ploeg van drie personen gemiddeld 40 vierkante meter per uur afwerken. Maar bepaalde soorten mijnen zijn niet met metaaldetectoren | |||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||
terug te vinden of het terrein is te ruw of met te veel metaalsplinters bezaaid, zodat het opsporen met de hand moet gebeuren. In Cambodja kon onlangs een ploeg van 30 vaklui op die manier 1.100 m2 per dag afwerken. Een redelijke gemiddelde snelheid van het ontmijnen kan men ramen op 20 à 50 m2 per dag per persoon. Het aantal mensen dat er nu voor ingezet wordt, zou tegen dit ritme honderden jaren nodig hebben om alle mijnenvelden in Cambodja op te ruimen. En de kosten zouden, tegen een gemiddelde van 1.000 dollar per opgeruimde mijn, ver de financiële middelen van het land overtreffen. Er is geen bevredigend resultaat te bereiken zonder een langdurige en systematische internationale inspanning. Bovendien maakt het ontmijnen op zijn beurt slachtoffers: gemiddeld één dode en twee zwaar gewonden per 5.000 opgeruimde mijnen. | |||||||||||||
Mijnen die zichzelf vernietigen: de ideale tussenoplossing?Een aantal militaire experten en hun regeringen stellen voor de conventionele mijnen te verbieden, maar het vervaardigen van mijnen die zichzelf vernietigen toe te laten. Mijnen die na verloop van tijd spontaan ontploffen, zijn te verkiezen boven die met een mechanisme dat het ontploffen verhindert, maar de mijn verder intact laat. Dan moet men immers nog, omdat het mechanisme kan weigeren, rekenen met heel wat ontmijningswerk. Maar zijn mijnen die zichzelf vernietigen wel een moreel aanvaardbare oplossing? De twee bijzonderste argumenten tegen zijn: [1] Het is niet duidelijk hoeveel tijd er verloopt tussen het leggen van de mijn en de zelfvernietiging. Het is een stap vooruit dat ze niet een onbepaalde tijd blijven werken, maar de militaire experten willen een periode van één jaar voor mijnen die gestrooid worden en nog meer voor mijnen die met de hand strategisch geplaatst worden. Dat betekent echter dat de mogelijkheid van een disproportioneel en ongediscrimeerd gebruik van mijnen blijft bestaan. [2] De kostprijs. Een nieuw en duurder soort landmijn opent een nieuw marktsegment voor een aantal producenten en voor de aankopers van de legers die over het nodige geld beschikken. De concurrentie tussen Noord en Zuid wordt grimmiger. Dat klonk al door in het debat over de controle op de landmijnen: de meeste ontwikkelde landen achten zich benadeeld, want er wordt hun gevraagd een verbod te aanvaarden op een wapen waarvan niet de conventionele legers in het Noorden misbruik maken, maar de niet-conventionele troepen in het Zuiden. Kosten en baten zijn dus niet gelijk verdeeld; het Zuiden doet er zijn voordeel bij: | |||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||
‘Bij de traditionele wapencontrole wordt doorgaans van de staten een reductie van hun eigen militaire slagkracht gevraagd tegenover een evenwaardige reductie in het kamp dat hen bedreigt. Het doel is de dreiging aan weerszijden te verminderen; de verhouding tussen wat opgegeven en wat gewonnen wordt is behoorlijk in evenwicht. Maar in het geval van de landmijnen wordt van de VS gevraagd militaire slagkracht op te geven of in te tomen, om een humanitair probleem te helpen oplossen, waar wij zelf geen schuld aan hebben, terwijl we van die oplossing lang niet zoveel direct voordeel zullen hebben als veel andere staten’Ga naar eind[5]. Deze bedenking bevat wel niet de hele waarheid, want ze maakt geen gewag van de wapenhandel tussen Noord en Zuid, noch van de interventies van geregelde legers uit het Noorden in conflicten in het Zuiden, noch van het feit dat de geregelde troepen niet in staat zijn hun eigen voorschriften na te leven voor het gebruik van mijnen. Maar zij geeft ons een belangrijk inzicht in het politieke belangenevenwicht tussen de staten. De ontwikkelde landen (niet alleen de VS, maar ook de Navo-bondgenoten en een land als Australië) vinden dat de huidige onderhandelingen over wapenbeheersing in de kaart van het Zuiden spelen. Een verbod op landmijnen, behalve degene die zichzelf vernietigen, zou het Noorden een kans geven om opnieuw het initatief te veroveren voor de produktie en het gebruik van die nieuwe mijnen. De ontwikkelingslanden zullen daarom niet licht toestaan dat het initiatief genomen wordt door de partij die er, onder het voorwendsel van humanitaire doelstellingen, haar voordeel bij zou doen; zij zullen de bestaande, minder dure types van mijnen blijven gebruiken. Als men dus het gebruik van mijnen die zichzelf vernietigen toestaat zal er een uitzichtloos conflict ontstaan tussen Noord en Zuid, zonder enige vooruitgang in de controle op landmijnen. Zo blijkt anderzijds dat de zaak op het juiste niveau moet behandeld worden, nl. dat van de mondiale verantwoordelijkheid, die moet voorgaan op het ‘realistische’ berekenen van de nationale belangen. We komen hierop terug in onze conclusie. | |||||||||||||
Onvindbare mijnen: het toppunt van terrorismeTerwijl het debat over de zichzelf vernietigende mijnen nog aan de gang is, wordt al ‘te velde’ het metaal in de mijnen door plastiek vervangen. Er is een wedloop aan de gang tussen twee technieken: door de mijnen onzichtbaar te maken voor metaaldetectoren of door ze op te sporen met infrarode golven. Dit feit bevestigt dat een beperkt gebruik van landmijnen geen haalbaar alternatief meer is. | |||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||
De militairen kunnen wel stellen dat zij geen behoefte aan onvindbare mijnen hebben en dat een internationale regel de producenten moet opleggen een metalen ring in iedere mijn te verwerken, maar andere groepen zullen de voordelen van volkomen onvindbare mijnen ophemelen en zo'n regel verwerpen. | |||||||||||||
Algemeen ethisch besluitOp basis van de beschikbare gegevens kunnen wij dus besluiten dat alleen een algemeen verbod van anti-personenmijnen een moreel verantwoord alternatief is, en wel om de volgende redenen:
| |||||||||||||
Voorstellen voor een politiek t.a.v. anti-personenmijnenEen ethische reflectie moet ook een aantal wettelijke en politieke aspecten van een verbod op de anti-personenmijnen onderzoeken. We moeten de vraag stellen of het project uitvoerbaar is: bestaat er een redelijke kans dat alle betrokken partijen beter af zullen zijn wanneer de wapens verboden worden? Beschikken wij over concrete middelen om dit morele doel te bereiken? Welke niet-technische hindernissen kunnen alleen door een krachtige morele druk en overtuiging opgeruimd worden? | |||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||
Precedenten van een totaal verbodIn de eerste plaats: een totaal verbod is niet nieuw in de internationale wetgeving. Er zijn precedenten zoals de Verklaring van Sint Petersburg (1868), de Verdragen van Den Haag (1899, 1907), Het Protocol van Genève voor het gebruik van gifgas (1925) en het Verdrag over de biologische wapens (1972). Dit laatste verdrag b.v. verbiedt niet alleen het gebruik maar ook het aanmaken, opslaan en verhandelen van dit soort wapens. Het verbod op anti-personenmijnen past dus in een traditie. Ten tweede: er bestaat al een raamovereenkomst terzake, nl. het VN-Verdrag over het verbieden en beperken van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die te zwaar verwonden of iedereen zonder onderscheid treffen (1981). Het tweede protocol van dit verdrag heeft het expliciet over ‘het verbieden of beperken van het gebruik van mijnen, booby-traps en soortgelijke tuigen’. De conventie moet samen met de protocols herzien worden in 1995. Het tweede protocol zou kunnen - en o.i. moeten - aangepast worden in de volgende zin:
| |||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||
WereldhumanismeDeze gedetailleerde aanbevelingen horen bij een grondig vernieuwde kijk op de internationale betrekkingen. De fundamentele morele kwestie waar het debat eigenlijk om draait, luidt: zijn wij, als burgers van een wereldgemeenschap, bereid de verantwoordelijkheid op te nemen voor alle gevolgen van ons handelen? Doen we dit, dan zal de balans duidelijk doorslaan naar een totaal verbod van anti-personenmijnen, omdat het leed van de onschuldigen en de kosten van de ontmijning duidelijk hoger zijn dan het onmiddellijke militaire nut. Blijven we echter denken in de termen van het zgn. politieke realisme, dan versterken we nog het ‘assymetrische’ karakter van de Noord-Zuid transactie waaruit de rijkere landen weinig voordeel kunnen halen (solidariteit met de slachtoffers buiten de nationale grenzen geldt niet als een voordeel in deze zienswijze). Dan leggen we de nadruk op onze soevereiniteit en het recht van de nationale staten en hun legers om elk beschikbaar soort wapen te gebruiken om onze lokale belangen te verdedigen. In zo'n benadering bestaat er geen reden om een verbod te aanvaarden (wat wel het geval was voor kernwapens b.v.). Zo blijkt de keuze voor of tegen een verbod op landmijnen neer te komen op een keuze tussen wereldhumanisme en nationaal eigenbelang. Als ethicus moet ik dit met nadruk stellen, in de hoop dat wie deelneemt aan het debat voor de herziening van de Conventie zich van deze ruimere dimensie bewust zal zijn.
Vertaling: Geert BoeveGa naar eind[6] |
|