vervanging: werkloosheidsuitkeringen, pensioenen, ziekteverzuim... Hier weegt het element verzekering zwaarder en dus ook de wet van de grote getallen.
De finaliteit van een schuldverdeling moet dan ook elders gezocht worden: bij de federale overheid. De centrale rompstaat die overblijft na de grote staatshervorming, is in België sui generis. De ontwerpbegroting voorziet voor 1995 ongeveer 1.700 mld. uitgaven. Daarvan gaat 650 mld., d.i. bijna 2/5, naar de interesten op de rijksschuld. De staatspensioenen en de bijpassingen van de verschillende takken van de sociale zekerheid slorpen nog eens 600 mld. op. De eigen beleidsruimte wordt aldus gereduceerd tot ongeveer 450 mld.
Het gros van de belastingen is evenwel federaal gebleven: persoonlijke inkomensbelasting, vennootschapsbelasting, BTW, accijnzen,... Via een complex financieringsmechanisme worden van hieruit de deelgebieden gevoed met financiële middelen. Maar de modale burger ervaart deze belastingen nog altijd als een ingreep van de federale overheid, die hem in ruil daarvoor nog zeer weinig publieke goederen en diensten aanbiedt. Dit leidt tot een legitimeringscrisis. De federale overheid wordt hoofdzakelijk een thesaurie die hardvochtig de centen binnenrijft om deze luchthartig door te spelen naar zelfvoldane renteniers. Daartegenover staat dat de eigenlijke overheidstaken zoals openbare orde, veiligheid, algemeen bestuur,... in het budget weggedrukt worden. Als dit een algemene perceptie is, dan raakt de legitimering van de overheid gevaarlijk in de knoei.
In mijn ogen is het volgende dan ook het wezenlijke objectief van een schuldverdeling: op het niveau van de federale overheid schuld overdragen naar de deelgebieden, zodat er bij de centrale overheid weer wat meer ruimte ontstaat voor een ‘normaal’ bestuur. Bij een gegeven belastingdruk is daarvoor vereist dat de jaarlijkse interestfactuur kleiner wordt.