Streven. Jaargang 61
(1994)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 552]
| |
Forum
Van informatie naar interventie
| |
[pagina 553]
| |
algemeen een heldere en zakelijke stijl verwacht. Journalisten zijn geen romanschrijvers, geen dichters. Hun terrein is dat van feiten, niet van fictie. De feiten moeten zonder al te veel omhaal aan de lezers of kijkers worden voorgezet. Bij de verwachting van een zakelijke stijl wordt er echter stilzwijgend van uitgegaan dat er een soort een op een relatie mogelijk is tussen enerzijds de feiten en anderzijds de woorden of beelden, tussen moord, fraude, rechtszaak en de woorden en beelden die naar die gebeurtenissen verwijzen, tussen teken en betekende. Woorden en beelden zouden de werkelijkheid exact kunnen spiegelen. Zo'n een op een relatie zou inhouden dat alle ‘extra’ woorden, b.v. adjectieven als gruwelijk, misdadig, aangrijpend, versiering zouden zijn: niet meer dan een subjectieve toevoeging van de spreker om zijn tekst of zijn boodschap wat mooier te maken. Kortom, we gaan als vanzelfsprekend uit van het traditionele natuurwetenschappelijke wereldbeeld: er is een objectief bestaand iets is (‘natuur’, algemener: ding, stand van zaken of gebeurtenis) dat gezien, in onze geest weerspiegeld en in onze woorden en beelden weergegeven kan worden. | |
Informeren of interveniërenHet zou makkelijk zijn als het zo was. Maar het klopt niet. De verwikkelingen rond de KRO rapportage inzake het commissariaat van Brinkman laten duidelijk zien dat woorden en beelden niet neutraal zijn en dat ook niet kunnen zijn; dat zij bovendien meehelpen de werkelijkheid tot stand te brengen die zij pretenderen te beschrijven. Wat was gebeurd? Op zoek naar frauderende bedrijven waren journalisten aan het speuren gegaan. Zij deden dat geheel en al in overeenstemming met een nieuwe politiek van het departement van Justitie dat morele gevoeligheid inzake fraude wil bevorderen. Bij een bedrijf verdacht van fraude komen de journalisten de naam van een vooraanstaand politicus tegen: hij is commissaris van dat bedrijf. Een feit, niets meer en niets minder. Nieuws. Maar voor wie is bovengenoemde informatie nuttig? Wie dienen hierover geïnformeerd te worden? Waarom en hoe? Zo vlak voor de verkiezingen betekent de ontdekte situatie vooral een ding: dat de geloofwaardigheid van de politicus in kwestie op het spel staat. Het betekent niet witteboordencriminaliteit, kritiek op Justitie, interesse in ‘volks’ leven zoals winkelen op de mark. Nee, kort voor verkiezingen springt uit de vele mogelijke betekenissen van de informatie deze ene betekenis er vanzelf uit. De informatie met vele betekenissen wordt ingeperkt tot die ene, en die betekenis wordt geaccentueerd en vastgelegd op de band. Wat is hier geschied? Informatie over een stukje verleden en heden wordt, gegeven de situatie, interventie in een gang van zaken. Aan een sociaal proces wordt door de uitzending een draai gegeven. De uitzending wekte alom grote beroering, verontwaardiging vooral. ‘Suggestieve rapportage’, ‘manipulatie van de kiezers’, ‘staaltje van onfatsoen’. Bij diegenen die de man toch al niet mochten kwam er een soort heimelijke pret. Wat de effecten op langere duur zijn valt niet te voorspellen. Interveniëren gebeurt vanuit een positie van betrokken deelnemer aan dat proces. Een belangrijk onderscheid tussen informeren en interveniëren is, | |
[pagina 554]
| |
dat degene die informatie verstrekt het gevoel heeft zich te laten gezeggen (zich te laten vormen, vorm brengen, in-formeren) door wat hij of zij als feit ziet, en zich als persoon die hier en nu leeft en daar misschien bepaalde ideeën over heeft, op de achtergrond houdt. Degene die intervenieert stelt zich daarentegen veel persoonlijker op tegenover de feiten: legt eigen accenten, geeft een stemming mee, spreekt in suggestieve beelden die op de fantasie werken. Kortom wie intervenieert is heel direct als hier en nu levend en voelend en denkend persoon in de presentatie aanwezig. Het onderscheid tussen informeren en interveniëren kan misschien nader verduidelijkt woorden door te denken aan het onderscheid tussen uitvoerende en niet-uitvoerende, producerende en reproducerende kunstenaars. Portretschilders geven een gelaat weer (dat hoeft niet realistisch te zijn, ook op andere wijze kan waarheid onthuld worden, denk aan Picasso), zij maken een ding, een produkt waar zij zelf verder los van staan. In een concertoptreden daarentegen reproduceren zangers een lied, zij voeren dat lied in eigen persoon uit. Zonder hun zeer persoonlijke aanwezigheid zou er geen lied te horen zijn. Die aanwezigheid blijft ook in een bandopname behouden. Journalisten die met hun rapportages en de manier waarop de presentatie plaats vindt interventies plegen, zijn meer met concertzangers die een lied ten beste geven dan met schilders te vergelijken. | |
Verslag of verhaalEen eerste reactie van de omroep die alle verontwaardiging op zijn bordje heeft gekregen, zou kunnen zijn dat men besluit om voortaan braaf te zijn en voor de toekomst duidelijke afspraken te maken over wat wel en wat niet kan in documentaires, over wat, met andere woorden, wel en wat niet in dat stilistische genre past. Documentaires behoren stilistisch gesproken eerder tot het wetenschappelijk genre. Zij zouden niet moeten interveniëren, en zouden daarom zakelijk moeten zijn en blijven, droog informeren zodat de kijkers en luisteraars op rustige en kalme, ik zou bijna zeggen waardige wijze - objectief en vanaf een zekere afstand - hun oordeel kunnen vormen. Amuseren hoeft niet, dat is helemaal niet nodig bij burgers die toch al betrokken zijn. En dat zijn ze toch, anders zouden ze toch niet naar documentaires kijken? Maar wat zien we in onze tijd? Een precies tegenovergestelde ontwikkeling. De documentaires worden steeds meer gepresenteerd met behulp van de technieken aan speelfilms ontleend: acteurs worden ingeschakeld, opnames worden geënsceneerd, stemmingsvolle muziek wordt toegevoegd. De boodschap wordt van een kleurloos verslag tot een spannend verhaal. Zijn de kijkers en luisteraars dan geen goede burgers meer, zijn het gewoon consumenten geworden die geamuseerd willen worden, of is er meer aan de hand? Ontstaat b.v. een nieuwe zelfervaring, geloven we niet meer zo in die zaligmakende objectiviteit en afstandelijkheid? Bij de documentaires nieuwe stijl raken we al kijkend en luisterend in het verhaal betrokken, we worden er deel van, en daarmee ook deel van het grotere sociale proces waarvan de uitzending deel is. Weg afstand. Weg gemoedsrust. We worden opgewekt om mee te doen. Een dergelijke betrokkenheid van de burgers is een aspect van het leven in een democratie, en de moderne audio- | |
[pagina 555]
| |
visuele documentaires maken die participatie op veel grotere schaal mogelijk dan vroeger. Stel ik het te mooi voor? Is iedere poging om mensen in beweging te krijgen, iedere poging tot beïnvloeding, iedere ‘manipulatie’ uit den boze? Laten we eerlijk zijn: iedere rapportage, hoe informatief ook, om het even of het over honger in Afrika, kernwapengevaar in Oost-Europa, milieubederf in Nederland, incest, en ook iedere rapportage in een krant is in feite van meet af aan al zo'n interventie, het heeft als bedoeling dat er iets gebeurt, b.v. dat er geld gegeven wordt, of bepaalde vijandsbeelden bevestigd worden, of ergens stemming voor komt. Alleen, we beseffen dat gewoonlijk niet zo duidelijk, omdat wij de gedachte dat er een objectieve werkelijkheid is die voor honderd procent rustig en rationeel beoordeeld kan worden met de paplepel ingegoten gekregen hebben. Daardoor kost het ons grote moeite om de gedachte toe te laten en werkelijk in te zien dat onze oordelen, onze interpretaties de werkelijkheid mee vorm geven. Dat wij allemaal en altijd ‘manipulerend’ bezigzijn. Op veel gebieden valt momenteel de overgang van informatie naar interventie waar te nemen. In de natuurkunde b.v. spreekt niemand meer onbekommerd over ‘de’ natuur of ‘de’ werkelijkheid die door de onderzoekers naar waarheid zou worden weergegeven. In de sociologie spreekt men over werkelijkheid niet als iets dat er is maar dat ‘geconstrueerd’ wordt (‘sociale constructie van werkelijkheid’). In de filosofie staat de rol van het vertoog steeds meer centraal. In de kunst is de gedachte van realisme al lang achterhaald, realisme is fictie. In al deze gevallen wordt de gedachte van een werkelijkheid die los van ons handelen en denken en spreken en voelen zou bestaan (laat staan te kennen zou zijn) losgelaten. Er wordt ontdekt dat wij niet alleen zelf een grote rol spelen in wat wij als werkelijkheid ervaren, maar dat wij in ons spreken en handelen mede aan die werkelijkheid daadwerkelijk gestalte geven. Het verdampen van ‘de’ werkelijkheid is voor ons, aan wie al sinds eeuwen is voorgehouden dat er wel zo'n werkelijkheid bestaat, dat objectieve kennis ervan mogelijk is en dat die vorm van kennis de hoogste realisatie van ons menszijn is, ook daarom zo moeilijk te verteren omdat met die werkelijkheid ons houvast wegvalt als het gaat om de vraag wat waar is en wat onwaar. En dat klemt temeer omdat andere vormen van houvast, bijbel b.v. of religieuze traditie, in onze samenleving al lang niet meer functioneren als bron van waarheid. In deze situatie is de vraag niet zozeer of het wegvallen van ‘de’ werkelijkheid (en ‘de’ waarheid) erg is of niet, of we erover moeten jubelen of jammeren. De vraag is hoe we met dat wegvallen moeten omgaan. | |
Een nieuwe stijlIn mijn ogen is er in principe niets mis wanneer het besef doordringt dat rapportages, alle rapportages, ook interventies zijn: interventies kunnen nodig en heilzaam zijn. Maar, en daar komt het op aan, het vraagt wel dat op een goede manier wordt ingespeeld op het wegvallen van de traditionele vormen van houvast. Om me tot de journalistiek te bepalen: ik denk om te beginnen dat het hoognodig is dat iedere kijker en luisteraar de oren | |
[pagina 556]
| |
leert spitsten voor de toon en de stijl van wat er op de TV gepresenteerd wordt, voor wat expliciet gezegd wordt en voor wat impliciet door de kunstige wijze van de enscenering en presentatie wordt meegegeven zonder dat men zich daar in eerste instantie van bewust is, voor de werking en betekenissen van esthetische vormen. Het is nodig dat men zich m.a.w. bewust probeert te worden van wat de maker met zijn esthetische middelen probeert te bewerken, en waarom. Men kan leren om b.v. houdingen als partijdigheid in eigenbelang te onderkennen. Ik denk vervolgens dat het eveneens nodig is dat journalisten, media en media-critici zich van hun kant bewust worden van de wijdere effecten van de esthetische kant, de stijl, de ‘retoriek’, van hun rapportages op publiek en samenleving. Juist journalistiek als interventie vraagt daarnaast van makers en ontvangers meer dan alleen vakmanschap, strikt professionele bekwaamheid. Een gevoeligheid voor de gehele context die de rapportage omgeeft is nodig - gevoel voor die context is tenslotte de inspiratiebron voor journalistiek als interventie. Een heel nieuw veld van verantwoordelijkheden is daarmee in het tijdperk van de audiovisuele journalistiek aan het ontstaan - voor journalisten en hun publiek. Het is de scala aan verantwoordelijkheden zoals uitvoerende kunstenaars die al lang kennen: niet alleen respect voor het onderwerp en kunstvaardigheid, maar ook aandacht voor het publiek, communicatieve vaardigheden, trouw aan beroepseer, feeling voor de politieke en ethische effecten van de esthetische dimensie van hun werk. De persoonlijke betrokkenheid van de journalist die in het sociale proces intervenieert door in rapportages eigen accenten te leggen, vraagt m.a.w. om aanvulling in de vorm van een overall stilistische gevoeligheid waarin esthetische en ethische opmerkingsgaven samengaan. Het vraagt ook een nieuwe verantwoordelijkheid van de kant van ons lezers en kijkers: ook wij moeten een stilistische gevoeligheid ontwikkelen om tussen de beelden en tonen en woorden van de kunstvol geënsceneerde boodschappen door te kunnen horen en zien, zodat wij onze rol in het sociale proces waar het deel van uitmaakt beter kunnen spelen. Zulke gevoeligheden moeten worden ingeoefend. Tot nog toe wordt daar niets aan gedaan. Wordt het niet tijd dat dat verandert? □ Ilse N. Bulhof | |
Een vernietiging die een catastrofe werdHet magnum opus van Raul Hilberg The Destruction of the European Jews (Chicago, 1961; herziene en definitieve editie New York/London, 1985) werd nog steeds niet in het Hebreeuws vertaald. Dat heeft ongetwijfeld te | |
[pagina 557]
| |
maken met de, zeker in de jaren zestig, ongebruikelijke en onwelkome invalshoek van de auteur. Als politiek wetenschapper legde hij zich meer toe op oorzaken dan gevolgen en stelde ‘technische vragen’. Welke structurele processen hadden ervoor gezorgd dat een hoogbeschaafde natie alle juridische, administratieve, psychische en morele barrières tegen volkenmoord opzij kon zetten? Deze ‘afstandelijke’ optiek, bijna door de ogen van de daders, wordt weerspiegeld door het destruction in de titel, in plaats van het destijds gebruikelijke catastrophe en holocaust (brandoffer) die meer het perspectief van de slachtoffers weergeven. Hilbergs benadering stuitte (en stuit) op veel weerstand omdat ze volgens sommigen het verwijt impliceert dat de slachtoffers lijdzaam en apathisch warenGa naar eind[1]. Wie nog mocht twijfelen aan Hilbergs respect en inlevingsvermogen voor de slachtoffers leze zijn nieuw boek Perpetrators, Victims, BystandersGa naar eind[2]. Het is een even beknopte als heldere status quaestionis van de historische kennis over de judeocide, ingedeeld volgens de drie grote groepen van participanten. Bijgevolg geen destruction meer in de titel, wel catastrophe in de ondertitel. Destruction komt alleen nog voor in het deel over de daders. De indeling van het Holocaustonderzoek in een drieluik van deelnemers, de vraag wat elk van hen bewogen heeft en overkomen is, deze drieledige optiek, die in de voorbije vijftien jaar steeds meer vorm kreeg, biedt een goed overzicht en inzicht en zal het onderzoek waarschijnlijk nog vele jaren in banen leidenGa naar eind[3]. Hilberg belicht de daders, slachtoffers en omstanders in al hun verscheidenheid. Hij personifieert ze, wekt ze door middel van boeiend vertelde levensverhalen tot leven. Het worden weer mensen van vlees en bloed, met karakters en eigenaardigheden, die op hun wijze respondeerden op structuren en gebeurtenissen (beschreven in The Destruction) waarin ze verstrikt en verzeild geraakten. Door hen een gezicht te geven bevordert Hilberg de inlevingsmogelijkheid. Het boek begint uiteraard met de dadersGa naar eind[4], Adolf Hitler op kop, het enige individu dat een hoofdstuk krijgt. Dan volgen establishment, ambtenarij, partijlui, niet-Duitse vrijwilligers en collaborerende overheden, in al hun schakeringen, de perfectionisten, de dwepers en de bureaucraten. Het deel over de slachtoffers begint met de joodse leiders, Joodse Raden en andere instanties die verwikkeld geraakten in wat sommigen als collaboratie en (mede)daderschap veroordeelden. Dan volgt het ganse spectrum van slachtoffers: zij die nog tijdig konden emigreren, de gemengd gehuwden, de christelijke joden, kinderen, doden en overlevenden. Hilberg schenkt ook aandacht aan sociaal-economische ongelijkheden tussen joden en dat alles levert een schaal van gedragsalternatieven en kwetsbaarheid op die verder onderzoek verdient. Tot slot de omstanders, zij die de joden in de mate van het mogelijke, soms het onmogelijke, geholpen hebben; zij die tijdig getuigden, boodschappen van de slachtoffers overbrachten, soms vanuit de vernietigingskampen; zij die zich machteloos waanden of andere prioriteiten hadden, de geallieerden, de neutrale landen, de joden in de VS en Palestina, de kerken. Hilberg geeft meer dan ooit zijn grote persoonlijke betrokkenheid | |
[pagina 558]
| |
bloot. Dit is empatische geschied-schrijving in de beste zin van het woord. Elk aspect wordt van verschillende kanten bekeken en genuanceerd besproken. De bladzijden over de Pools-joodse verhoudingen - een heet hangijzerGa naar eind[5] - zijn wat dat betreft verhelderend. Soms gaat Hilberg naar mijn smaak iets te ver in zijn inlevende en verzoenende houding. Wat bijvoorbeeld de rol van de kerken betreft, is het toch de vraag of ze in de jaren dertig en veertig reeds de ‘ondergeschikte structuren waren, die het leven van burgers voornamelijk 's zondags regelden en dan alleen op een ceremoniële wijze’ en dat ze daarom geen standpunt konden innemen dat tegen de heersende politieke orde indruiste. Merkwaardig is Hilbergs standpunt over het langdurige en ingewikkelde beslissingsproces dat tot de jodenuitroeiing leidde. Van gematigd intentionalist (de uitroeiing lag lang voordien vast, het plan werd uitgevoerd toen de tijd rijp was) evolueerde hij geleidelijk tot een structuralistische (of, moderner, functionalistische) visie, maar het intentionalisme bleef steeds doorklinken. Ook Perpetrators, Victims, Bystanders klinkt vaak intentionalistisch (‘met dat doel’, ‘om dat te realiseren’) maar expliciet beweert Hilberg het tegenovergestelde. Hitler zou nimmer een politieke theorie omhelsd of geformuleerd hebben, nooit een doelstelling op lange termijn geuit hebben. Er was, dixit Hilberg, alleen een natie in beroering, waardoor op een of andere manier krachten werden gemobiliseerd en dreigementen - toch een voorwaardelijke doelstelling op korte of lange termijn! - ten uitvoer werden gebracht. Dit lijkt een slingeruitslag. In elk geval kan over dit extreme functionalisme lang en breed gediscussieerd wordenGa naar eind[6]. Hilbergs benadering is judeocentrisch. Hij licht de judeocide uit haar historische context. Antisemitisme en genocide lijken wel geïsoleerde fenomenen. Geen woord over de evolutie van jodenhaat tot antisemitisme of over ermee samenhangende politieke fenomenen, nationalisme en zionisme. Niets ook over de evolutie van antisemitisme tot jodenuitroeiing, concentratiekampen voor politieke en andere gevangenen, gedwongen sterilisatie en euthanasie om economische redenen en, als laatste maar niet als minste, de oorlogscontext. Wie een leesbaar overzicht wil brengen voor een breed publiek moet zijn onderwerp natuurlijk ergens afbakenenGa naar eind[7]. Als nestor van de holocaustonderzoekers was Hilberg de aangewezen persoon om zo'n overzicht te maken. Het onderzoek is de laatste twintig jaar dermate toegenomen dat slechts weinigen de grote lijnen onderscheiden en kernachtig onder woorden kunnen brengen. Het resultaat mag er zijn: een glashelder betoog, boordevol boeiende en verantwoorde informatie. Gelukkig werd het boek in het Nederlands vertaald (het lijvige en specialistische The Destruction nog steeds niet), maar wie kan, leze toch beter de Engelse tekst. De vertaling is wel vlot leesbaar maar ze wijkt connotatief te sterk af van de oorspronkelijke tekst. ‘Anti-Jewish actions’ wordt bijvoorbeeld vertaald als ‘optreden tegen de joden’, en de november-pogrom (Reichskristallnacht) wordt een ‘oproer’ genoemd. En, storender, de hierboven geschetste dubbelzinnigheid wat betreft het beslissingsproces | |
[pagina 559]
| |
van de jodenuitroeiing wordt door de vertaling nog benadrukt. □ Gie van den Berghe | |
Lezen als vrouwToen Pegasus de Helicon bereikte, deed hij door zijn hoefslag een bron ontstaan die vanaf dat moment overvloedig stroomde. De bron als beeld van dichterlijke inspiratie is inmiddels bijna een cliché. Annelies van Heijst maakte me echter duidelijk waarom de Muzen ook de wetenschappen kunnen symboliseren. Haar dissertatie Verlangen naar de valGa naar eind[1] is vanwege de rijkdom van de studie, de helderheid van betoog en het steeds weer opborrelende enthousiasme, een prestatie waar de bewoners van de Helicon zich niet voor behoeven te schamen. Er komen in het boek van Van Heyst veel zaken aan de orde, maar de grote kracht ligt vooral in de interdisciplinariteit van de studie. Van Heijst behandelt hermeneutische aspecten van het lezen en verbindt die met ethiek, en dus met de vraag naar goed en kwaad. De niet zo vanzelfsprekende combinatie hermeneutiek/ethiek blijkt noodzakelijk bij de wijze waarop de auteur de relatie van een lezer met een tekst problematiseert. Met de termen ‘autonomie’ en ‘zelfverlies’ typeert ze verschillende leeswijzen: wordt een tekst ervaren als een verleidelijk verhaal dat de lezer meesleept, of bewaart de lezer afstand | |
[pagina 560]
| |
en schept de tekst een mogelijkheid tot confrontatie, waarbij de autonomie van het lezend subject gegarandeerd blijft? Is het trouwens de tekst of is het uiteindelijk de auteur die de relatie met de lezer tot stand brengt? De mogelijke antwoorden op deze vragen dienen vervolgens met aandacht voor de gepositioneerdheid van lezers beantwoord te worden: vanuit welke plaats in de maatschappij zet de lezer de interpretatie in en is zij of hij zich bewust van die plaats, zodat het mogelijk blijft de eigen lezing weer kritisch te bezien? Van Heijst kiest sekse als basis voor haar uitleg van gepositioneerdheid, maar maakt duidelijk dat lezen als zwarte of als lesbo eveneens aspecten van interpretatie zijn. Voor haar overwegingen ten aanzien van tekstinterpretatie en van de relatie lezer/tekst/auteur is Van Heijst te rade gegaan bij vele voorgangers. Zij weet hun gedachten steeds helder en sprankelend te presenteren. De lezers van Verlangen naar de val krijgen daardoor de gelegenheid kennis te nemen van het werk van Toulmin, Ricoeur, De Lauretis, Culler en vele anderen. De grootste aandacht wordt besteed aan de hedendaagse feministische literatuurtheoreticus Maaike Meijer en aan de filosoof-historicus Robin Collingwood voor wiens werk uit de eerste helft van deze eeuw de belangstelling nog steeds groeit. In het hoofdstuk ‘Kruisverhoor van een heer door een dame’ confronteert de auteur hun methodes van (tekst-)onderzoek. Hierdoor maakt zij de ruimte vrij om hun werk en zelfs de inconsequenties daarin vruchtbaar in te zetten bij de hermeneutische arbeid. Het blijkt een grote verrijking voor een vrouwelijke lezer als zij ontdekt dat teksten vanuit haar eigen situatie beoordeeld mogen worden. Dit kan leiden tot een herwaardering, maar het kan ook wezenlijk nieuw inzicht verschaffen. De kaft van het boek van Annelies van Heijst is geïllustreerd met een als graffiti gepresenteerde tekst: ‘Ne perdez pas votre vie à la gagner.’ Men kan dit lezen als een variatie op een uitspraak van Jezus: ‘Wie zijn leven verliest, zal het winnen’. Van Heijst gaat met deze tekst aan de gang om, geïnspireerd door Paul Ricoeur, die de uitspraak binnen een psycho-analytische duiding toepast op het leesproces, het paradoxale karakter ervan eveneens in relatie tot het lezen uit te werken. Verliezen om te winnen blijkt alleen dan vruchtbaar als er sprake is van een proces waarin zowel het subject en als de interpretatie beide betrokken zijn. Hoezeer ook deze visie op lezen ingang heeft gevonden in (post)moderne leestheorieën en de rijkere oogst voor de zich in de tekst verliezende lezer een winstpunt kan zijn, toch ziet Van Heijst in Ricoeurs beschrijving van zelfverlies ook gevaren. Ricoeur stelt zich namelijk weinig achterdochtig op ten aanzien van de geseksueerdheid van het interpreterend subject. En Van Heijst maakt duidelijk dat voor vrouwen zelfverlies iets anders is dan voor mannen. Niet alleen voor de lezer geldt geseksueerdheid. Teksten scheppen evenmin een sekse-neutraal lezend subject. Zij creëren gender door het toewijzen van subject- en objectposities. Er is veelal sprake van een penetratie of verovering. De narratieve structuur produceert verschil tussen de seksen. Teksten geven te denken, maar ook hebben ze in een patriarchale cultuur sekseposities toegewezen die voor vrouwen schadelijk zijn. Dit maakt het noodzakelijk te zoeken naar | |
[pagina 561]
| |
een feministische leesvariant van zelfverlies. Er zal, aldus Van Heijst, een vorm van lezen moeten worden ontwikkeld die de mogelijkheid biedt de ‘vrouwelijke’ zelfverloren positie van het moderne (als mannelijk gedachte) subject te onthullen en die een wegwijzer vormt naar een principieel heteronome oriëntatie van interpretatie (p. 177). Het blijkt een nieuwe paradox: enerzijds moet de vrouwelijke lezer zich niet laten verleiden om geheel met de tekst mee te gaan, anderzijds leidt behoud van autonomie die vrouwen in onze cultuur zich pas vaak in tweede instantie hebben eigen gemaakt na een ontworsteling aan het alles doordringende patriarchale erfgoed, tot ongewenste verarming. Van Heijst heeft een heel ander boek geschreven dan zij zich had voorgesteld. Zij had onderzoek willen doen naar literaire teksten van vrouwen vanuit de veronderstelling dat dit nieuwe perspectieven zou bieden op de dubbelzinnigheden en tegenstrijdigheden waarmee het spanningsveld tussen autonomie en zelfverlies is beladen (p. 18). Het materiaal daarvoor heeft zij kennelijk gebruikt voor haar nieuwe boek Leesbaar lichaamGa naar eind[2]. Daarin geeft zij een analyse van De verliezers van Anna Blaman (1960) en Het perpetuum mobile van de liefde van Renate Dorrestein (1988). Dit leidt tot een vergelijkende beschouwing tegen de achtergrond van het culturele waardepatroon dat ons denken over lichaam en zin stempelt (p. 45). Voor mij heeft Van Heijst zich aan het materiaal vertild. Hoe prachtig de romans ook zijn, het blijkt te hoog gegrepen om een hele cultuurkritiek op te hangen aan twee romans die dertig jaar na elkaar zijn verschenen. Daarbij miste ik in het hoofdstuk over Dorrestein de scherpte en vooral de bijtende ironie van het boek zelf. Het lezen van de analyse betekende slechts een omweg om me weer in Dorrestein te verdiepen. Bij De verliezers maakt Van Heijst zelfs fouten. Van de tweede hoofdfiguur, Bertha, wordt verteld dat ze vroeger verpleegster was, terwijl ze dat vak nog steeds uitoefent. Het lijkt een kleinigheid, maar ik wantrouw een interpretatie als er kennelijk niet goed gelezen is (vgl. Blaman pp. 21, 98). De duiding van de figuur van de verpleegster als beeld voor de zelfloze medelijdende liefde en de uitgebannen zinnelijkheid en van de persoon van Bertha verliest hierdoor haar tekstbasis. Van Heijst stelt de situatie van de moderniteit voor als het ‘streven naar de greep’, terwijl de postmoderne situatie getypeerd kan worden als ‘verlangen naar de val’. We hebben evenwel inmiddels geleerd tweedelingen te wantrouwen. Het menselijk bestaan, ook het lezen, kan op veel meer manieren getypeerd worden. Pegasus, die de bron opensloeg, was een paard met vleugels. Wie weet willen we wel vliegen. Paradoxaal genoeg kunnen we Verlangen naar de val heel goed gebruiken om dat te oefenen. □ Agnes Sneller |
|