| |
| |
| |
Streven November 1993
| |
| |
| |
Het migrantendebat in Nederland
Harry Hamersma
De twintigste eeuw wordt de eeuw van de vluchteling genoemd. Wereldwijd zijn er in 1993 meer dan honderd miljoen mensen ontheemd. Tegelijk is 1993 het jaar van de inheemse volkeren. Meer dan driehonderd miljoen mensen zijn vreemdeling in eigen land. Ontheemden en inheemse volken lijken elkaars tegenpolen, maar ze hebben veel met elkaar gemeen. Migratiebewegingen produceren twee soorten minderheden: nieuwkomers die in een vreemde maatschappij een plaats moeten veroveren, en - wanneer het om heel veel nieuwkomers gaat - een oorspronkelijke bevolking die in de verdrukking komt.
Bij inheemse volken denken we meestal aan de Indianen in Noord- en Zuid-Amerika, aan de Maori's, de Aboriginals en andere oude minderheden in verre landen. Wie inheemse volken zoekt in Europa komt niet veel verder dan de Lappen. De meeste andere zijn blijkbaar opgegaan in de grote smeltkroes van de Europese beschaving: een mengsel van Griekse, Romeinse, Semitische, Keltische, Germaanse en Slavische elementen.
Tenminste, zo leek het tot voor kort. Want nu Europa opnieuw een immigratiegebied is geworden, nadat het eeuwenlang vele miljoenen had zien emigreren naar nieuwe continenten, blijkt het amalgaam minder goed in staat nieuwe elementen in zich op te nemen. Het beeld van het amalgaam staat trouwens ter discussie. Sommigen zien de nieuwe maatschappij die op ons afkomt liever niet als een smeltkroes van culturen, maar als een lappendeken. Minderheden zouden hun eigen culturele identiteit moeten behouden.
Net als in de buurlanden, wordt er in Nederland een discussie gevoerd over de vraag hoe men moet omgaan met de nieuwe feiten.
| |
| |
Ook al is lang niet iedereen daar gelukkig mee: Nederland is een immigratieland. Volgens een in het voorjaar van 1993 gehouden enquête vindt meer dan de helft van de Nederlandse jeugd dat er ‘teveel’ migranten komen. Nauw verweven met de discussie over de aantallen nieuwkomers die de samenleving al dan niet kan opnemen, is de vraag waar het met die samenleving naartoe moet. Het antwoord op die vraag bepaalt in feite of het aantal immigranten als groot, te groot, niet groot genoeg of betrekkelijk klein wordt ervaren.
Wat de discussie ingewikkeld maakt, zijn niet zozeer de aantallen, alswel de meningen daarover. Tot voor kort was Nederland een sterk verzuild land. Het mocht dan opgesplitst zijn in hervormden, katholieken, gereformeerden en vrijzinnigen, in socialisten en liberalen, over een aantal belangrijke zaken was men het grondig eens. De verzuiling stelt weinig meer voor, maar dat betekent helemaal niet dat er uniformer gedacht wordt.
| |
Nederland als immigratieland
Ongeveer zes procent van de Nederlandse bevolking is allochtoon. Dit totale percentage zegt weinig. Wanneer zes procent van de bevolking van een land miljonair is of werkloos, dan betekent dat ook niet dat men hen in deze concentratie tegenkomt. In bepaalde dorpen is meer dan de helft van de inwoners miljonair, in sommige stadswijken is de meerderheid werkloos.
Hetzelfde geldt in Nederland voor het percentage migranten. Het landelijk gemiddelde kom je nergens concreet tegen. Op het platteland en in de meeste provinciesteden wonen weinig migranten. De helft van hen woont in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Daar vormen ze een aanzienlijk percentage van de bevolking. In Amsterdam gaat het om 27,5%, in de drie andere grote steden om 18%, en hier dan ook weer vooral geconcentreerd in bepaalde wijken. In een aantal wijken vormen migranten de meerderheid en voelen de autochtone Nederlanders zich soms een - in de steek gelaten - minderheid.
Een discussie over aantallen heeft alleen zin wanneer de spreiding erin wordt betrokken. Spreiding heeft immers alles te maken met de mogelijkheid tot integratie en de bereidheid daartoe. Daar hoort dan meteen de vraag bij waarin migranten moeten integreren: moeten ze opgaan in een maatschappij die zoveel mogelijk haar identiteit behoudt? Of moeten de oude en de nieuwe bestanddelen samen toewerken naar een nieuwe identiteit? Zulke vragen hebben in een stadswijk die nog maar gedeeltelijk Nederlands is een heel ander gewicht dan op een comfortabele afstand.
| |
| |
| |
Wanneer is een land vol?
Nederland geldt als het dichtstbevolkte land van Europa. Wat zegt dat eigenlijk? De honderdvijfentwintig miljoen inwoners van Japan wonen op een zevende deel van hun totale grondgebied, en dat is dan vrijwel even groot als het bewoonbaar oppervlak in Nederland. Afgewezen asielzoekers krijgen in Nederland te horen dat het land al ‘erg vol’ is, en dat er alleen om klemmende humanitaire redenen asiel kan worden verleend.
Behalve ruim vijftien miljoen mensen wonen er tussen de Nederlandse duinen, terpen en donken ook nog negentig miljoen stuks grooten kleinvee. Voor de teelt van het voedsel voor deze dieren is een gebied nodig dat vele malen groter is dan Nederland. Wat betekent ‘vol’ dus precies? Het zou kunnen betekenen dat er in economisch opzicht geen extra ruimte meer is, of dat alle voorzieningen maximaal zijn opgerekt. Dat heeft dan weer te maken met keuzes. Meer met opnamebereidheid dan met opnamecapaciteit.
Wanneer het over immigranten gaat, worden de cijfers meestal gekleurd gepresenteerd en lijkt het gesprek al gauw op een Babylonische spraakverwarring. Wie wil aantonen dat het migrant-zijn niets bijzonders is, kan gebruik maken van het gegeven dat één op de zes Nederlanders een niet-Nederlandse achtergrond heeft. Of dat er strikt genomen maar 700.000 ‘echte’ buitenlanders zijn, ongeveer evenveel als er Nederlanders in het buitenland wonen.
Wie wil wijzen op spectaculaire ontwikkelingen, kan gebruik maken van de cijfers in de vier grote steden. Om welke cijfers gaat het nu eigenlijk?
| |
Definities en cijfers
De begrippen allochtoon, immigrant, buitenlander en lid van een etnische minderheid, worden in Nederland vaak door elkaar gebruikt, maar overlappen elkaar slechts gedeeltelijk. Uit het kluwen van gegevens kunnen verschillende selecties te voorschijn komen, al naargelang de stelling die men wil verdedigen.
In 1993 leven er in Nederland ruim 900.000 geregistreerde allochtonen. Dat zijn mensen die buiten Nederland uit niet-Nederlandse ouders zijn geboren, plus de eerste generatie van hun in Nederland geboren kinderen. Tot deze allochtonen behoren dus niet alleen Surinamers, Antillianen, Marokkanen en Turken, maar bijvoorbeeld ook Duitsers, Belgen, Fransen en Britten.
Een gedeelte van deze allochtonen bezit de Nederlandse nationaliteit (rond de 200.000 in 1992) en is dus geen buitenlander. Vreemdelin- | |
| |
gen in de zin van ‘niet de Nederlandse nationaliteit bezittend’, waren er in 1992 officieel 692.000.
Van de 15.240.000 inwoners die Nederland op 1 januari 1993 telde, hadden er 2.300.000 een buitenlandse achtergrond. Dat wil zeggen dat zij zelf in het buitenland geboren zijn, of minstens een van hun ouders. De grootste groep in deze categorie is die met een Indische (Indonesische) achtergrond (473.000). Daarna komen de inwoners met een Duitse (444.000), een Surinaamse (245.000), een Turkse (207.000), een Marokkaanse (170.000), Belgische (150.000), Antilliaanse (84.000), Engelse (38.000) of Chinese (20.000) achtergrond. Over de meeste van deze mensen gaat het nóóit in het migrantendebat. Het gaat over de allochtonen, of die nu een Nederlands paspoort hebben of niet. Het gaat ook nooit over de Chinese tandarts, de Hindoestaanse advocaat, de Creoolse topvoetballer, de Japanners of Koreanen. Het gaat in feite alleen maar over een gedeelte van 900.000 allochtonen, dus over minder dan zes procent van de bevolking. Daarbij moet dan nog wel de - per definitie - onduidelijke groep niet-geregistreerden worden opgeteld. De staatssecretaris van Justitie schatte deze groep in 1992 op ongeveer 150.000. In Amsterdam wordt vaak een aantal van 50.000 genoemd, in Den Haag een aantal van 28.000. In Amsterdam zou men het aantal allochtonen dan met 25% niet-geregistreerden moeten vermeerderen, in Den Haag met 30%. Het blijven grove schattingen, want het kenmerkende van de niet-geregistreerden is juist dat zij niet in de statistieken zijn verwerkt.
Het minderhedenbeleid in Nederland richt zich volgens de staatssecretaris van Justitie op 865.000 personen. Dat zijn 245.000 Surinamers (van wie verreweg de meesten Nederlander zijn), 207.000 Turken, 170.000 Marokkanen, en leden van allerlei andere etnische minderheden, maar bijvoorbeeld geen Duitsers of anderen die zich goed kunnen redden, en die zich meestal ook helemaal geen ‘lid van een etnische minderheid’ voelen.
Het gaat om mensen voor wie extra aandacht nodig is bij het proces van integratie in de Nederlandse samenleving: degenen die binnenkomen in het kader van gezinshereniging en gezinsvorming, de uitgenodigde vluchtelingen en de asielzoekers.
Gezinshereniging is een recht. De legale migrant heeft op een gegeven ogenblik het recht vrouw en kinderen te laten overkomen. De laatste tijd gaat het in Nederland echter vooral om gezinsvorming: niet het laten overkomen van vrouw en kinderen, maar van een aanstaande partner uit het buitenland. Verzoeken hieromtrent komen voor het grootste deel van autochtone Nederlanders, pas daarna van allochtonen. Toch is het een heet hangijzer. Sommige politici proberen aan te tonen dat via deze openstaande deur alsmaar meer mensen Nederland
| |
| |
binnenkomen die moeilijk werk zullen vinden en dus aangewezen zijn op een uitkering.
| |
De standpunten
Er wordt niet alleen verschillend geteld, de genoemde aantallen worden ook telkens in een ander licht gepresenteerd. ‘Nederland verkleurt’, wordt er gezegd. ‘Nederland is juist te bleek en wordt nu verrijkt met een veelkleurige bevolking’, vindt de ander. Tegenover de stelling dat Nederland te vol is, wordt aangevoerd dat we tot voor kort uitgingen van twintig miljoen inwoners rond de eeuwwisseling. Dat aantal wordt niet gehaald, dus zou er ruimte genoeg zijn. Die ruimte is echter opnieuw een gegeven dat per plaats verschilt. De invulling ervan is in sommige grote-stadswijken een hele opgave voor zowel de autochtone als de allochtone bewoners. Sommige scholen worden helemaal of bijna helemaal bevolkt door migranten-kinderen. Het vestigingsoverschot in Nederland is in verhouding tot het geboorte-overschot aanzienlijk. In 1992 werden er 197.000 kinderen geboren. Daartegenover stonden 130.000 sterfgevallen. In hetzelfde jaar vestigden zich officieel 117.000 mensen door immigratie in Nederland, en vertrokken er 59.000. Het aandeel van de etnische minderheden in het vestigingsoverschot en in het geboorte-overschot is groot.
| |
De no-nonsense benadering
De benadering van de immigratie door de Nederlandse overheid wordt meestal geschetst als een no-nonsense beleid. Drie categorieën immigranten zijn welkom: degenen die direct bescherming nodig hebben, degenen die recht hebben op toelating op grond van internationaal aangegane verplichtingen, en degenen wier toelating een wezenlijk Nederlands belang dient. Kort samengevat heet dit een stringent toelatingsbeleid, dat gepaard gaat met een actief integratiebeleid. Volgens de overheid is het een hele opgave om voor alle nieuwkomers woonruimte, werkgelegenheid en ruimte in de sociale voorzieningen te vinden. Degenen die pleiten voor een ruimhartiger toelatingsbeleid zouden maar eens moeten aantonen dat ze een dergelijk beleid ook waar kunnen maken. Sober maar rechtvaardig, wordt het overheidsbeleid wel genoemd. Zowel van links als van rechts wordt het aangevallen.
Opvallend is dat er ook bij allochtonen zo nu en dan gepleit wordt voor een no-nonsense opstelling. Nadat een Nederlandse ex-partner van een Surinamer haar hart had gelucht, ontstond er een verhit debat. Sommige Surinamers voelden zich gekrenkt door de uitspraken van
| |
| |
‘Pamela’ en de journaliste die haar verhaal vertelde. Anderen vonden juist dat het gezeur maar eens moest ophouden. Voor integratie is nu eenmaal extra inspanning nodig. Mensen zouden niet zo snel moeten schermen met grote woorden als stigmatisering en discriminatie, maar ook eens toegeven dat een migrant zelf de oorzaak van een aantal problemen kan zijn.
De zaken bij hun naam noemen, is wat een aantal hoge politiefunctionarissen graag doen. Sommigen van hen wijzen op een vicieuze cirkel: jongere migranten zonder opleiding maken weinig kans op de arbeidsmarkt. Ze vervallen dan gemakkelijk tot crimineel gedrag. Dat slaat dan weer terug op de hele etnische groep. Die wordt gestigmatiseerd en de geneigdheid mensen uit deze groep in dienst te nemen wordt dan weer kleiner. Van alles roepen helpt hier niet. Het enige dat helpt is de kansarme jongeren een opleiding geven en tegelijk deuren naar arbeidsplaatsen voor hen openzetten.
| |
Stemmingmakerij
Het jargon van degenen die zich zorgen maken over de immigratiecijfers, is in Nederland doorspekt met scheepvaart- en dijkenbouwerstermen. De vloedgolven moeten worden ingedamd. Het land wordt overstroomd. De boot is vol. De toevloed is onbeheersbaar geworden. De vangnetten raken overbelast en de maatschappij is vol verstekelingen.
Er wordt toegegeven dat, om de kip van de welvaart aan de leg te houden, beperkte immigratie eigenlijk wel gewenst is. De verleiding is natuurlijk groot om mensen selectief toe te laten, zoals dat bijvoorbeeld in Canada en de Verenigde Staten gebeurt. Mensen moeten de taal kennen, bij voorkeur een goede opleiding hebben genoten, jong en gezond zijn, gemakkelijk integreren. Zouden er voornamelijk immigranten binnenkomen die aan deze eisen voldoen, dan zou er vermoedelijk veel minder dan nu worden gedebatteerd.
Een pikant detail is dat immigratie heel wat werkgelegenheid schept. De een zijn nood is de ander zijn brood. Erg veel Nederlanders profiteren van de immigratie. Niet alleen werkgevers die goedkoop personeel nodig hebben en die in besloten kring wel eens toegeven dat illegale immigranten de smeerolie van de economie vormen. Veel mensen hebben aan de immigratie hun baan te danken. Er zijn veel hogere ambtenaren benoemd bij de dienst vreemdelingenzaken. Ten behoeve van asielzoekers zijn er opvangcentra nodig, tolken en advocaten. Pensions die niet meer rendabel waren, onverkoopbare kloosters, overbodig geworden kazernes, bungalowparken die slechts een gedeel- | |
| |
te van het jaar gebruikt werden, zitten nu twaalf maanden per jaar vol. Zeer veel extra-leerkrachten konden aan het werk in het taalonderwijs. De Marechaussee, die zich bedreigd voelde omdat de Europese binnengrenzen opengaan en er dus minder voor hen te doen valt, hebben er een taak bijgekregen: toezicht op vreemdelingen.
Daarnaast wordt er ook op minder fraaie wijze geld verdiend aan immigranten. De politie kan niets doen tegen asielmakelaars. Sommigen van hen kennen ze zeer goed. Ze komen geregeld aan met een groep bezoekers van exposities en vakbeurzen, die nooit meer vertrekken. Ambtenaren van de burgerlijke stand zijn getuige van de meest onwaarschijnlijke charterhuwelijken. Nederlanders of legaal in Nederland verblijvende vreemdelingen trouwen tegen betaling van tien- tot vijftienduizend gulden met mensen die ze soms nauwelijks hebben gezien. Vrouwen uit vooral de Dominicaanse Republiek zitten jaren achter het raam om het geld voor hun paspoort en overtocht terug te betalen aan hun ‘weldoener’. De produktie in illegale naai-ateliers is zo groot dat de reguliere textielindustrie er niet meer tegenop kan. De arbeiders van de illegale ateliers zien hun produkten fors geprijsd terug in keurige winkelbedrijven. Wordt een illegaal atelier opgerold, dan komen er al de volgende dag per vliegtuig nieuwe bezoekers van een beurs of tentoonstelling, die in werkelijkheid illegale arbeider worden.
Het partiële meedoen aan de samenleving als illegaal biedt uiteraard geen werkelijk perspectief. Het gaat een keer mis. Je wordt ziek of je wilt een gezin stichten en dan blijven er deuren gesloten die open zouden moeten kunnen. Soms gaan die deuren echt open. Iemand die kan aantonen dat hij of zij enkele jaren zonder verblijfsvergunning heeft gewerkt, premies en belastingen heeft betaald, kan vaak alsnog een legale status krijgen.
| |
Het eigenlijke discussiepunt
Waar het uiteindelijk om gaat in het hele debat, niet alleen in Nederland, is de vraag hoe groot de bereidheid tot delen is. Vanuit gebieden waar geen of nauwelijks toekomst is, zullen mensen blijven migreren naar gebieden waar ze wel een toekomst verwachten. Zijn zulke gebieden bereid nieuwkomers op te nemen, en zo ja, in welke aantallen? Zijn de rijkere landen in het Westen en in Azië bereid een grotere inspanning te leveren om de oorzaken van de migratiedrang weg te nemen? Zo niet, dan zullen ze blijvend rekening moeten houden met mensen die op drift raken. Het is uiteraard niet alleen de schuld van welvarende landen dat in sommige delen van de wereld de bevolking
| |
| |
veel groter is dan het land kan voeden, dat een dictator of kleine elite zich schaamteloos verrijkt ten koste van miljoenen, dat er zinloze oorlogen worden gevoerd en dat er grote gebieden onbewoonbaar worden door toedoen van de mens. Maar op verschillende niveaus kan de burger van de zogenaamde rijke landen meer doen dan nu het geval is. Het gaat dan niet om het indammen van vloedgolven en dergelijke. Het gaat om het maken van een keuze. De keuze voor het genoeg. Zo lang zeer veel mensen lijden onder een tekort lijkt verdere verrijking van wie al ruim voldoende bezitten een verkeerde weg.
Dat lijkt nogal voor de hand te liggen, maar hoeveel mensen zijn bereid dit uitgangspunt te onderschrijven? In 1992 discussieerde de hoogbejaarde econoom en nobelprijswinnaar Tinbergen met Nederlandse studenten. Zijn stelling luidde dat economische groei niet ten koste mag gaan van arme landen en ook niet ten koste van toekomstige generaties. Een deel van de studenten wilde dit niet van hem aannemen. Zij kiezen voor groei, ook als die ten koste gaat van anderen.
Wie niet wil delen moet er zich niet over verbazen dat mensen die niets te verliezen en te delen hebben, iets komen halen. Dat allerlei problemen een lange termijn-aanpak vragen en een wereldwijde inspanning, neemt niet weg dat iedereen ook dicht bij huis iets moet doen. Misschien ook een heel klein beetje inschikken. Daarbij gaat het in feite niet om zoveel mensen die een plaatsje vragen. Veel migranten kunnen zich prima redden, integreren gemakkelijk en betalen belasting. Daar hoor je nooit een klacht over. Problemen ontstaan daar waar zulke grote concentraties kansarme migranten wonen, dat er weinig te integreren valt. Dan is er weer geen toekomst. Wil een maatschappij nieuwkomers werkelijk opnemen, dan moet er ook sprake zijn van gespreid opnemen.
Het meest dodelijk is de stelling: ‘Migranten moeten terug’. Waarheen moeten mensen terug die in Nederland geboren zijn, die geen ander vaderland meer hebben of dat zelfs nooit hebben gehad. Ze moeten terug betekent dan: ‘Ze mogen niet opgenomen worden’. In het verlengde van een dergelijke mentaliteit liggen reservaten, thuislanden, apartheid en getto's.
In meerdere landen tegelijk is er op het ogenblik sprake van een kentering in het immigratiebeleid. Frankrijk telt miljoenen immigranten, maar nu vindt een Franse minister dat zijn land geen immigratieland kan blijven. Duitsland nam honderdduizenden nieuwkomers per jaar op. In 1992 een half miljoen. Sinds 1 juli 1993 kan het land dit ineens niet meer aan. De Verenigde Staten stonden altijd open voor alle verdrukten en verworpenen der aarde. In 1993 zegt het land voor het eerst dat het onmogelijk enkele miljoenen immigranten per jaar kan opnemen.
| |
| |
Om te verduidelijken wat er gaande is, worden soms de volgende twee beelden gebruikt: dat van de treincoupé en dat van het pleeggezin. Is er in een treincoupé plaats voor zes of acht personen, dan is er voor de eerste passagiers die binnenkomen uiteraard geen probleem. Nummer drie en vier worden kritisch opgenomen, maar gaan ook zonder problemen tot de gevestigde orde behoren. De laatsten die binnenkomen voelen zich enigszins een indringer. Zodra ze zitten is dat voorbij. Is de coupé theoretisch vol, dan blijkt er voor een erg aantrekkelijk iemand toch ook nog wel plaats te zijn. Betreft het echter iemand die men er liever niet bijheeft, dan is de coupé absoluut vol.
Behalve fysieke, ruimtelijke opnamecapaciteit en opnamebereidheid, is er ook zoiets als inwendige spankracht. Ook die kan bepalend zijn voor wat een groep aankan. Is een gezin hecht en gelukkig, dan kan het gemakkelijk één of meer pleegkinderen opnemen, ook wanneer die allerlei problemen meebrengen. Maar wanneer er te veel pleegkinderen komen, dan gaat het gezin er aan te gronde.
De opnamecapaciteit en opnamebereidheid van immigratielanden zouden afnemen omdat de elasticiteit van de samenleving daar afneemt. Allerlei vertrouwde verbanden en netwerken raken ontregeld. Tegelijk met de globalisering groeit de regionalisering. De grote ideologieën zijn als bindmiddel minder belangrijk geworden, en nu in Europa het staatsverband minder gaat betekenen, worden de regio's en de eigen etnische groep misschien weer belangrijker.
Veelvolkerenstaten vallen uit elkaar. De lappendeken scheurt. Daar hoort dan bij dat wat overblijft, het eigen kleine stukje, ook echt ‘eigen’ is. Functioneert het grotere verband niet meer, dan wil men het liever ook niet meer tegenkomen op het eigen erf. Soms verloopt die regionalisering soepel, soms is het een regelrecht drama.
Die regionalisering kan werken als een pas op de plaats. Zoals in tijden van verwarring oude beproefde recepten worden geprobeerd, en zoals oude stijlen worden gebruikt wanneer in de architectuur niets nieuws wil lukken, zo kan men ook tijdelijk terugvallen op het beproefde oude verband. Daarna is er misschien weer nieuw elan en nieuwe speelruimte voor experimenten met grotere netwerken.
In hoeverre is dit terugvallen op het kleinere verband echter nog mogelijk? Op sommige niveaus kun je nog spreken van het eigen volk. Op steeds meer terreinen is de grens van het eigen volk echter niet meer aan te geven. Nadat in vele landen eerst de eigen kaste, stand of klasse is verdwenen, gaan nu ook religieuze-, culturele- en staatsverbanden minder betekenen. Wanneer het over werkelijk belangrijke zaken gaat, telt het eigen volk tegenwoordig ruim vijf miljard zielen. Wie van een kleiner aantal uitgaat, raakt op een gegeven moment de tel kwijt.
|
|