Streven. Jaargang 60
(1993)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 595]
| |
Franciscus van den Enden,
| |
Een turbulent levenDrie steden spelen een centrale rol in Van den Endens leven. Op 9 februari 1602, zeventien jaar na de sluiting van de Schelde, wordt hij in Antwerpen, het toenmalige centrum van de contrareformatie, geboren. | |
[pagina 596]
| |
Zeventien jaar oud treedt hij toe tot de orde der jezuïeten. In 1624 wordt hij belast met een aantal onderwijsopdrachten, vervolgens studeert hij theologie. In 1633 wordt hij echter uit de orde weggezonden, officieel omdat hij zich niet kon verenigen met de orthodoxie van de rooms-katholieke kerk, volgens geruchten omdat ‘hij niet van vrouwen kon afblijven’ (p. 75). Over zijn activiteiten in het volgend decennium tast men in het duister. Vast staat dat hij in 1642 in Antwerpen trouwt met Clara Maria Vermeeren. Drie jaar later duikt hij op in Amsterdam, waar hij een boeken- en prentengalerij in de Nes uitbaat. Eén generatie na zovele Antwerpenaren zoekt ook Van den Enden, die intussen een diploma in de geneeskunde heeft behaald, zijn geluk in het Noorden. Aanvankelijk loopt het grondig mis. Zijn ‘Konstwinckel’ gaat in 1652 failliet en van de vier kinderen die in Amsterdam worden geboren, sterven er twee vroegtijdig. Om in het onderhoud van zijn gezin te voorzien, neemt hij zijn oude leraarsambt weer op en sticht hij aan de Singel een Latijnse privé-school. ‘Profiterend van de beste onderwijstraditie die er in Europa bestaat, die der jezuïeten’ (p. 8) krijgt hij al vlug de faam van een uitstekend didacticus (zijn geliefkoosde leermethode is het declameren van toneelstukken) en trekt hij de kinderen van de rijke kooplui en magistraten aan. Vanaf 1655 is ook Baruch de Spinoza één van zijn leerlingen. In de jaren '60 komen zijn politieke activiteiten meer en meer op de voorgrond. Hij onderhandelt met commissarissen van de Kolonieskamer van Amsterdam om gunstige voorwaarden te verkrijgen voor een groep mensen die naar Nieuw-Nederland willen emigreren. Die bemiddeling loopt uit op een frontale botsing. Van den Enden wordt beschouwd als een rabiate atheïst, die in politiek opzicht een ‘radicale’ democratie verdedigt en het bestaande regentensysteem zwaar bekritiseert. Uit die periode stammen de twee nu ontdekte geschriften, Kort Verhael van Nieuw-Nederlants (1662) en Vrye Politijke Stellingen en Consideratien van Staat (1665). De grond wordt hem echter vrij heet onder de voeten en in 1670 verhuist hij met zijn Latijnse school naar Parijs. Daar raakt hij, mede onder invloed van een Amsterdamse oud-leerling Lautréamont, betrokken in een samenzwering tegen Lodewijk XIV. De samenzwering wordt verraden door zijn huisgenoot en latere biograaf, Du Cause de Nazelle, en Van den Enden wordt gearresteerd en veroordeeld. Op 27 november 1674 wordt de dan 73-jarige grijsaard op de Place de la Bastille opgehangen. Du Cause de Nazelle, bij de arrestatie aanwezig, zag zijn onverschrokken koelbloedigheid: ‘Ik herinnerde me wat hij mij vaak had voorgehouden, dat de dood niets is en bijgevolg geen kwaad’ (p. 81). | |
[pagina 597]
| |
Van den Enden als politiek filosoofKlever is duidelijk in de wolken met zijn ontdekking. Nederland, zo arm aan filosofen met wereldfaam, krijgt, zo vertelt hij ons in zijn openingsbladzijde, er nu een grote figuur bij. ‘Niet alleen is (het pamflet) van kapitaal belang als achtergrond van Spinoza's politieke traktaten, ook zelf verdient het vanwege zijn originaliteit en onvergelijkbare rijkdom een plaats op het wetenschappelijke erepodium’ (pp. 13-14). Van den Enden zou namelijk de eerste politieke filosoof zijn die de democratie als de beste staatkundige organisatie naarvoren schuift. Tijdens de 17e eeuw werden politieke theorieën in de noordelijke Nederlanden druk besproken. De nuchtere psychologische analyses van de machtsuitoefening door de Florentijn Machiavelli werden ijverig bestudeerd. Spinoza had in zijn bibliotheek het verzamelde werk van de Italiaan, waaronder het beruchte werk over de vorst, Il Principe. Meer ophef nog maakten de theorieën van Thomas Hobbes. Zowel in De Cive (1642) als in Leviathan (1651) trachtte hij aan te tonen dat, om uit de natuurtoestand te raken - voor Hobbes is dat een voortdurende strijd voor zelfhandhaving - de enige uitweg die is van een contractueel verdrag met een alles aan zich onderwerpende staat. De politieke theorieën van Spinoza, uitgewerkt in Tractatus Theologico-politicus en in het postuum uitgegeven Tractatus Politicus, vormen een belangrijke schakel tussen die van Hobbes en die van Locke. Van Hobbes neemt hij een aantal uitgangspunten over. Allereerst de afwijzing van de klassieke opvatting over het natuurrecht ten voordele van een nieuwe visie waarin het natuurrecht wordt geïdentificeerd met het individuele streven naar zelfhandhaving. In het verlengde van die nieuwe opvatting ligt beider geloof in de verdragstheorie: de natuurtoestand kan slechts worden opgeheven, indien mensen zich verenigen en hun rechten via een contract overdragen. Zoals Hobbes vertrekt Spinoza bij de uitwerking van zijn staatstheorie van een analyse van de menselijke passies. De meeste mensen zijn niet in staat om volgens de rede te leven, om hun eigen leven in het perspectief van de eeuwigheid (‘sub specie aeternitatis’) te bekijken. Daarom zoekt Spinoza naar een evenwicht in het krachtenveld van de passies, met name door zoveel mogelijk gemeenschappelijke belangen voor regeerders en onderdanen te creëren. Daarbij ziet hij de zaken minder somber in dan Hobbes. Hij erkent namelijk ook niet-egoïstische krachten in de mens, stelt dat de liefde sterker is dan de haat, dat mensen elkaar nodig hebben om zich te handhaven en dat daarom niets zo nuttig is voor de mens als de medemens. Spinoza verlaat dan ook het Hobbesiaanse standpunt en ontwerpt een staatsleer waarin niet dwang en geweld maar vrijheid, vrede en veiligheid heersen. Tegen- | |
[pagina 598]
| |
over de pleitbezorgers van een absolute monarchie of van een regentenaristocratie (zoals die in de noordelijke Nederlanden) propageert Spinoza de rechten en vrijheid van het volk met zijn, voor die tijd, gedurfde stelling dat een democratische staatsvorm ‘het meest natuurlijk’ is en ‘het meest de vrijheid nabijkomt’. De staat moet zo worden ingericht dat de belangen van de regeerders en die van de onderdanen parallel lopen en dat zij door hun eigenbelang na te jagen toch het algemeen welzijn behartigen. Op die manier komt hij dicht in de buurt van de staatstheorie van John Locke, de gedoodverfde vader van de constitutionele parlementaire democratie, hoe verschillend beider opvattingen over het natuurrecht ook mogen zijn. Traditioneel wordt in het Spinoza-onderzoek gewezen op de invloed van het boek van de broers De la Court, Consideratien van staat (1661), waarin, eveneens vanuit een Hobbesiaanse inspiratie, een democratisering van de aristocratie wordt voorgesteld. Zij zouden de aanzet hebben gegeven tot de ideeën die Spinoza in Tractatus Theologico-Politicus (1670) verder uitwerkt. Juist in dit verband is Klevers ontdekking van de twee politieke manuscripten van Van den Enden revelerend. Er is immers een sterk contrast tussen Van den Endens concept van democratie en dat van de De La Court. In Consideratien van staat staan de mercantilistische belangen van Holland en zijn regenten centraal. De belangen van het arbeidersproletariaat, van armen en gebrekkigen vallen buiten hun perspectief. Bij Van den Enden is de stabiliteit van een samenlevingsvorm onlosmakelijk verbonden met de permanente aandacht voor het welzijn van alle minderbedeelden. Zijn model van democratie was bij uitstek dat van een sociale in plaats van een liberale democratie. Tegen die achtergrond was het politieke werk van Van den Enden zondermeer revolutionair. | |
Van den Enden en SpinozaVeel meer dan de broers De La Court is Van den Enden, zo meent Klever, in Vrije Politijke Stellingen een directe inspiratiebron voor Spinoza's politieke opvattingen. De leraar-leerling-relatie was gekend, maar nu we de teksten van de leraar in handen hebben, liggen de parallellen voor het oprapen. Beiden bouwen hun betoog op vanuit stellingen die als uitgangspunt dienen voor verdere deducties. Beiden propageren een democratische staatsvorm waarin de zorg voor de zwakken en gebrekkigen van essentieel belang wordt geacht voor de stabiliteit van een gemeenschap. Voor beiden vervangen staatsdienst en staatsburgerschap als godsdienst de kerkdienst met zijn ceremonieën | |
[pagina 599]
| |
en sacramenten. En allebei onderstrepen ze bij herhaling de noodzaak van volkomen vrijheid van meningsuiting. Klever gaat echter nog verder dan het politieke domein, wanneer hij de invloed van Van den Enden op Spinoza in kaart brengt. Met name zou het Van den Enden zijn die in zijn onderwijs Spinoza wees op de tekorten van het Cartesianisme. ‘Descartes was dus een oorzaak van Spinoza. Hij was echter een verwijderde in plaats van een naaste, een partiële in plaats van een adequate oorzaak. Tussen hem en Spinoza staat Van den Enden die als een tussenliggende oorzaak of bemiddelaar Spinoza's ogen opent voor de ongerijmdheden in de overigens voortreffelijke wetenschapsbeoefening van Descartes’ (pp. 100-101). Op basis van parallelle teksten wijst Klever ook een aantal gemeenschappelijke themata aan, die buiten het domein van het politieke vallen. Met betrekking tot de ontologie treft men bij beiden een naturalisme (‘God en natuur zijn identiek’) en een doorgedreven determinisme aan (zowel bij Van den Enden als in de voorrede tot Spinoza's Nagelate Schriften wordt het bekende gedicht van P.C. Hooft over het noodlot volledig geciteerd). Wat de antropologie betreft, anticipeert Van den Enden Spinoza's anti-dualisme door een parallellisme tussen lichaam en ziel te poneren. En op het gebied van de epistemologie vinden we reeds bij Van den Enden het onderscheid tussen de drie kennisvormen (zintuiglijke, mathematische en intuïtieve kennis), een onderscheid dat altijd werd beschouwd als hét kenmerk van het Spinozistische rationalisme. Klever gaat zeer ver in zijn conclusie: ‘Van den Enden moet worden beschouwd als het meesterbrein achter Spinoza's genie, het brein dat daar veel invloed op heeft uitgeoefend. Die invloed betrof voornamelijk de kritiek op Descartes' fideïsme, supernaturalisme, voluntarisme en dualisme alsmede de grondbeginselen van een radicale sociaal-democratische politieke theorie, afgeleid van de mechanismen van de menselijke natuur’ (p. 109). | |
VragenKlever voert inderdaad heel wat argumenten (vooral in de vorm van tekstuele overeenkomsten) aan om die conclusie te onderbouwen. Toch blijf ik met twee vragen zitten. Als er sprake is van een Socrates/Platorelatie, waarom vermeldt Spinoza zelf dan nooit Van den Enden als zijn filosofische leermeester? Klever stelt zelf die vraag (p. 100), maar beantwoordt ze nietGa naar eind4. Hij wijst er verder op dat ‘de aan de meester ontleende grondgedachten niet alleen op een kwalitatief en kwantitatief incommensurabele manier (door Spinoza worden) geformuleerd en | |
[pagina 600]
| |
afgeleid, zij worden ook op alle fronten verder ontwikkeld, vaak tot radicale posities die met opvattingen van de voorloper in strijd lijken te zijn’ (p. 101), maar in zijn vergelijking beperkt hij zich tot de parallellen tussen beide auteurs. Een tweede vraag betreft de interpretatie van beider werk. Klever beschrijft op een overtuigende manier een aantal uitgangspunten die beide auteurs gemeen hebben. Maar het centrale probleem blijft hoe die uitgangspunten moeten worden geïnterpreteerd. Natuurlijk is het een interessante vaststelling dat Van den Enden, zoals Spinoza, een deterministisch naturalisme huldigt. Waar het echter op aankomt, is hoe dat naturalisme moet worden geïnterpreteerd: als atheïstisch, pantheïstisch of zelfs panentheïstisch? Even boeiend is de vaststelling dat Van den Enden Spinoza anticipeert in zijn onderscheid tussen drie vormen van kennis. Maar nogmaals, de kernvraag is hier hoe de band tussen kennis van de tweede en van de derde soort moet worden geïterpreteerd. Er is over al die vragen aardig wat gebakkeleid in het wereldje van de Spinoza-interpretatoren. Om ons tot Nederland te beperken: aanvankelijk werd Spinoza gewoon doodgezwegen. Pas in de 19e eeuw begon er schot te komen in de Spinoza-exegese. De bibliothecaris Van der Linde stond een religieuze interpretatie van het spinozisme voor, de hoogleraar filosofie Van Vloten hield het bij een materialistische lezing. Zij waren de vroege vertegenwoordigers van twee stromingen in het Spinoza-onderzoek, waarvan de representanten elkaar nog jaren naar het leven zouden staan. Die stromingen organiseerden zich na verloop van tijd zelfs in twee verschillende Spinoza-verenigingen. De Rijnsburgse vereniging verdedigde de rationalistische interpretatie; de Haagse propageerde een mystieke lezing. Vandaag blijft alleen nog de Rijnsburgse vereniging Het Spinozahuis (onder het voorzitterschap van de Leuvense hoogleraar Herman De Dijn) over. Maar daarmee is de interpretatieve onenigheid niet verdwenen. Er zijn nu ook structuralistische, taalanalytische en deconstructieve lezingen van Spinoza's oeuvre voorhanden. Wim Klever neemt in deze een uitgesproken positie in. Begonnen als hegeliaan ontwikkelde hij zich tot een radicaal naturalistisch en deterministisch spinozist van strikt sciëntistische signatuur. In zijn geval moet de term spinozist letterlijk worden genomen: Spinoza's denken is voor hem niet alleen een bron voor historisch en interpretatief onderzoek, maar tevens een compendium waarin hij de antwoorden vindt op alle vragen die filosofen zich ook maar stellenGa naar eind5. Alhoewel Klever, zoals eerder aangestipt, zich in dit werk grotendeels beperkt tot een beschrijving van de verwantschap tussen beide auteurs, klinkt op de achtergrond zijn eigenzinnige interpretatie toch altijd mee door (vooral op pp. 102-109; voor het spinozistische aspect, zie p. 101). | |
[pagina 601]
| |
Ondanks die vragen: dit is een belangrijk werk. De uitstekend gedocumenteerde Klever haalt een uitermate boeiende, non-conformistische denker uit de schaduw, die, zoals zovele uitgeweken Vlamingen, mede gestalte heeft gegeven aan de intellectuele rijkdom en diversiteit in de Hollandse ‘gouden eeuw’. Door deze nieuwe informatie wordt de vraag nog pregnanter naar de eigenheid van de man die door de énen een ‘vuile godslasterlijke jood’ werd genoemd en door anderen iemand die ‘dronken was van god’. |
|