Streven. Jaargang 60
(1993)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |||||||
Streven
| |||||||
[pagina 195]
| |||||||
Het recht en het ‘morele patrimonium’ van de mensheid
| |||||||
Morele waarden in het rechtRecht en moraal zijn al sedert geruime tijd uit elkaar gegroeid. Toch betekent dit niet dat de morele orde volkomen buiten de aandacht en de zorg van het recht zou vallen. In het strafrecht b.v. zit een stevig moreel besef verankerd. Aanslagen op de veiligheid van de staat, misbruik van vertrouwen, aantasting van de goede naam, van de eerbaarheid, van het leven, van de lichamelijke integriteit, van de familie, van de eigendom, worden door de meeste burgers ook moreel afgekeurd, en daarom strafwaardig geacht. Door het strafrecht worden dus al lang heel wat kostbare ‘waarden’ uit het morele patrimonium van een gemeenschap in belangrijke mate publiekrechtelijk beschermd. Tot het morele patrimonium behoort ongetwijfeld ook de zin voor rechtvaardigheid en voor verantwoordelijkheid. Ook deze morele kenmerken werden in het recht verwerkt. Telkens als de gelijkheidsvereiste in de rechtsregeling nageleefd wordt of wederkerigheid in de wederzijdse verbintenissen wordt ingebouwd, is het streven naar rechtvaardigheid daarin herkenbaar. Dat geldt ook waar in de rechtsregeling naar evenredigheid gezocht wordt tussen goederen en lasten, rechten en plichten, voor- en nadelen. En uit het omvangrijke aansprakelijkheids- | |||||||
[pagina 196]
| |||||||
recht blijkt hoe groot de aandacht is van het recht voor de verantwoordelijkheid van de menselijke persoon voor zijn daden. | |||||||
Individuele vrijheidSedert Kant wordt de vrijheid, de autonomie van de persoon als een wezenlijk aspect van het morele leven beschouwd. De vraag kan worden gesteld: hoe draagt het recht bij tot de bescherming van de vrijheid? Het is opvallend dat bijna gelijktijdig met de filosofische bewustwording van de morele autonomie of zelfbepaling van de mens, in de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger (1789) de publieke bescherming van de individuele vrijheden werd afgekondigd. Daarbij dient te worden aangestipt dat bij deze gelegenheid een laatste keer uitdrukkelijk en systematisch een rechtsvormende functie werd toegekend aan de natuurrechtsidee in de Westeuropese rechtscultuur. De morele autonomie van de menselijke persoon krijgt een juridische erkenning in de vorm van een aantal grondrechten die in de Verklaring van 1789 ‘rechten van de mens of natuurrechten’ worden genoemd. Bovendien worden deze natuurrechten opgevat als het doel van de politieke orde: ‘Le but de toute association politique est sa conservation des droits naturels et imprescriptibles de l'homme’ (art. 2). Ze worden de ‘reden van bestaan’ van het politieke genoemd. Als ze niet geëerbiedigd worden, dan heeft de staat geen ‘constitutie’, wat hier zowel ‘grondwet’ als ‘fundament’ of ‘reden van bestaan’ betekent: ‘Toute société dans laquelle la garantie des droits n'est pas assurée, (...) n'a point de constitution’ (art. 16). Aan de natuurrechten vermeld in de Verklaring kan voortaan het optreden van de wetgevende en uitvoerende macht worden getoetst. (cfr. Aanhef van de Verklaring). De natuurrechten verlenen dus een juridische vorm aan de morele autonomie van de persoon (de zogenaamde grondrechten en vrijheden) én legitimeren tevens de politieke orde. Een wezenlijke reden van bestaan van het politieke is voortaan het scheppen van een vrijheidsruimte voor elke burger. Deze vrijheid wordt gegarandeerd door een reeks individuele grondrechten die uiteraard aan de mens toebehoren (daarom spreekt men van natuurrechten), ze worden hem dus niet door de staat toegekend. Ze hebben alle betrekking op belangrijke persoonswaarden: zelfbepaling, vrijheid van mening, van godsdienst, bescherming tegen willekeurige strafrechtelijke vervolging. Onnodig erop te wijzen dat deze persoonswaarden kunnen worden beschouwd als een belangrijk bestanddeel van het morele patrimonium dat voortaan juridische bescherming krijgt. | |||||||
[pagina 197]
| |||||||
Het geweten van het rechtOmgekeerd kan men stellen dat deze grondrechten de uitdrukking zijn van belangrijke morele waarden. Als rechtsnormen hebben ze een hoog ethisch gehalte omdat ze aan die morele waarden een juridische bescherming verlenen. Zo komt het dat de eerste, maar vooral de meer recente mensenrechtenverklaringen steeds meer als ‘het geweten’ van recht en politiek worden beschouwd. Vanuit de grondrechten kan men immers oordelen en uitmaken in hoeverre rechtsregels beantwoorden aan het humaniteitsgehalte, dus aan het ethische gehalte dat door de grondrechten vereist is. De Europese mensenrechtenverklaring (Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, afgekort E.V.R.M.) b.v. heeft een bijzondere morele autoriteit t.a.v. de nationale wetgeving en rechtspraak van de Europese landen die het Verdrag hebben aanvaard. Het E.V.R.M. functioneert in de Europese beschaving als een plechtige belijdenis van het geloof in de mens en in zijn waardigheid. Tegelijk verleent het E.V.R.M. rechtsbescherming aan essentiële morele waarden zoals de vrijheid, de menselijke waardigheid, de lichamelijke integriteit, de vrijheid van geweten, enz. Op deze wijze krijgt het E.V.R.M. in de rechtsvorming en rechtsvinding steeds meer gezag als een rechtsethische instantieGa naar eind1. Deze ethisch-kritische functie van de mensenrechten - in 1789 voor een laatste keer ‘natuurrechten’ genoemd - ligt in het verlengde van het natuurrecht dat in de loop der eeuwen dikwijls gezorgd heeft voor een ‘ethisch-politisches Wertmass des positiven Rechts’Ga naar eind2. Als zodanig werd het natuurrecht de historische uitdrukking van de wil om de samenleving anders, beter te maken, d.i. op een hoger ethisch vlak te verheffen. Deze rol heeft het natuurrecht traditioneel gespeeld ‘von der sophistischen Aufklärung der griechischen Antike an bis zur humanistischen Aufklärung der beginnenden Neuzeit’Ga naar eind3. Deze ‘maatstaf’ (Wertmass) werd gezocht in ‘gegevenheden’ of ‘ordeningen’ (het natuurbegrip van de Stoa), of in doelgerichtheden van het menselijk handelen (het aristotelische en thomistische natuurbegrip). Voorbeelden van ‘doelgerichtheden’ zijn: de gerichtheid op het geluk in de Griekse stadsstaat (Aristoteles); de gerichtheid op zelfbehoud, op de andere, op creativiteit, op waarheid (Thomas van Aquino); de betrokkenheid op elkaar van individuen of mensengroepen en volkeren (het begrip ‘sociabilitas’ van Hugo Grotius). Locke evalueert het positieve recht aan de hand van een aantal persoonswaarden: leven, gezondheid, vrijheid, welzijn (to be happy), | |||||||
[pagina 198]
| |||||||
eigendomGa naar eind4. Bij nader toezien zijn dit diepe betrachtingen die in ons leven. Locke meent dat de mens er aanspraak op kan maken dat deze fundamentele waarden bescherming krijgen. Deze aanspraken noemt hij natuurrechten; vanzelfsprekend zijn het ook criteria om positiefrechtelijke regels te beoordelen op hun ‘menselijk’ gehalte. | |||||||
Van een handvol tot een hele korf grondrechtenIn de westerse wereld behoren de individuele vrijheden in de 20e eeuw tot het kostbaarste van het morele patrimonium. De beschermde morele waarden zijn in aantal toegenomen. Bij Locke ging het over vier of vijf waarden, in 1789 krijgen de vrijheid, de eigendom, de veiligheid een publieke bescherming, terwijl ook het verzet tegen onderdrukking als een recht van de mens wordt erkend. Gelijke kansen voor alle burgers om toe te treden tot de openbare ambten, een eerlijk proces, vrijheid van mening en meningsuiting, gelijkheid inzake fiscale lasten, worden in 1789 eveneens beschouwd als waarden die een publieke bescherming verdienen. Welke ‘morele goederen’ krijgen bescherming in het E.V.R.M.? In de eerste plaats het leven, de lichamelijke integriteit. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat folteringen, vernederende behandelingen of straffen, slavernij, als zovele aantastingen van boven genoemde ‘morele goederen’ moeten worden beschouwd. Persoonlijke vrijheid en veiligheid nemen een belangrijke plaats in in het morele patrimonium (art. 5, 6 en 7 van het Verdrag). Vervolgens zijn het privéleven, het gezinsleven, de woning en de briefwisseling, persoonswaarden die geëerbiedigd moeten worden. De volgende individuele vrijheden krijgen tenslotte nog publieke bescherming: de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, de vrije meningsuiting, het recht te huwen en een gezin te stichten. Samenvattend kunnen we stellen dat de vrijheid of autonomie van de persoon, sedert Kant als morele kwaliteit erkend, een juridische bescherming heeft gekregen in de vorm van een aantal individuele vrijheden: eerst een handvol, vandaag de dag een volle korf grondrechten. Zij beschermen de menselijke vrijheid, die steeds meer facetten heeft gekregen. | |||||||
Van bescherming tot beschikkingDe strijd om de mensenrechten is ontstaan ‘als de emancipatie van het individu tegenover de absolute macht van de staat. De mensenrechten verschenen daardoor als een zich afzetten tegen de staatsmacht, een zich losrukken uit een vorm van onderdrukking’Ga naar eind5. In die zin scheppen | |||||||
[pagina 199]
| |||||||
ze ruimten waar de burger vrij is van (free from, libre de) allerlei vormen van bevoogding of controle, of zelfs van geweld. Zo schrijft Locke in The second Treatise of Government: ‘Liberty is to be free from restraint and violence from others’ (§ 57). Deze eerste betekenis van bescherming hebben de mensenrechten ongetwijfeld behouden tot heden. Maar vanaf het begin is toch ook een tweede betekenis herkenbaar: niet alleen free from, libre de, maar ook free to, libre à, m.a.w. het vermogen aanspraak te maken op, een recht te doen gelden of te beschikken over een bepaalde persoonswaarde of morele waarde, ja zelfs een wijziging aan te brengen in het morele patrimonium. Bij Hobbes lezen we: ‘the jus naturule is the liberty to use his own power’ (Leviathan, I, chap. XIV), en verder ‘the right to every thing, even to one anothers body’ (ibidem). In de Verklaring van 1789 wordt de vrijheid ook reeds opgevat als een zelfbepalend handelen, (‘la liberté à pouvoir faire’, art. 4), en niet alleen als een afweerrecht. Dezelfde opvatting van vrijheid (in de zin van ‘beschikken over’) is duidelijk herkenbaar in de omschrijving van het begrip Liberté naturelle, in de Encyclopédie van Diderot en d'Alembert (verschenen in de jaren 1751-1772 in 28 delen): ‘Natuurlijke vrijheid. Recht dat de natuur aan alle mensen toekent, om te beschikken over hun persoon en over hun goederen, op een wijze die overeenstemt met het geluk (welzijn) dat men nastreeft, en onder voorbehoud dat het gebeurt overeenkomstig de natuurwet, en dat men er geen misbruik van maakt, ten nadele van anderen’Ga naar eind6. Voor welke waarden hebben de mensenrechten vandaag ook deze tweede betekenis van vrijheid (beschikken over) gekregen? Zeker m.b.t. (1) de lichamelijke integriteit, (2) de privacy, in de betekenis van ‘zelf beslissen in belangrijke aangelegenheden van het leven’, en zelfs (3) de waarde van het leven.
| |||||||
[pagina 200]
| |||||||
| |||||||
Grenzen aan de vrijheid?Bij het ontstaan van de mensenrechtenleer zijn de soevereiniteit van de staat en de ordenende functie van het recht zo vanzelfsprekend dat de hoofdvraag van de politieke filosofie op dat ogenblik luidt: hoe legitimeert men een beperking van deze soevereiniteit, van deze ordenende macht? M.a.w. hoe rechtvaardigt men dat het individu enige ruimte voor vrijheid krijgt? In dit legitimeringsproces vormt de mensenrechtenverklaring van 1789 een belangrijke stap ten gunste van de vrijheid. Het art. 4 bepaalt: ‘Het uitoefenen van de natuurlijke rechten heeft voor iedere mens geen andere grenzen dan die welke de andere leden der gemeenschap het genot van dezelfde rechten verzekeren. Deze grenzen kunnen alleen bij de wet worden vastgesteld’Ga naar eind9. En het art. 5 beperkt op directe wijze de | |||||||
[pagina 201]
| |||||||
ordenende bevoegdheid van de wetgever: ‘De wet heeft alleen het recht handelingen te verbieden welke schadelijk zijn voor de maatschappij’Ga naar eind10. In deze strijd voor de individuele vrijheid ten koste van de regulerende macht van de overheid is J. Stuart Mill ongetwijfeld een belangrijke auteur. In zijn beroemd werk On Liberty (1859) wordt het schadebeginsel, reeds verwoord in het art. 5 (zie hierboven), verder verfijnd: ‘Iemand is de maatschappij slechts verantwoording schuldig voor zover zijn gedrag anderen aangaat. Waar hij slechts met zichzelf te maken heeft is hij, met alle recht, volmaakt onafhankelijk’. En, ‘Zodra een deel van iemands handelen nadelig is voor de belangen van anderen, valt het onder jurisdictie van de maatschappij, en wordt het een punt van discussie of het algemeen belang al dan niet gediend zal zijn als men ingrijpt. Maar voor dergelijke overwegingen is geen plaats zolang iemands gedrag behalve zichzelf niemand raakt, of niemand hoeft te raken wanneer zij dat niet zelf willen (aangenomen dat alle betrokken personen volwassen zijn, en in het bezit van normale verstandelijke vermogens). In al deze gevallen moet men de volledige vrijheid hebben, wettelijk en maatschappelijk, om te doen wat men wil en daarvan de gevolgen te ondergaan’Ga naar eind11. Het pleidooi van J. Stuart Mill voor een zo ruim mogelijke vrijheid van de burger dient men te lezen in de Engelse politieke context van het midden van vorige eeuw. De Engelse overheid trad toen zeer paternalistisch op tegen haar onderdanen, en bezondigde zich vaak aan wat nu legaal moralisme genoemd wordt. Sedertdien is er in de rechtscultuur heel wat veranderd. Op het einde van de 20e eeuw is het voor de hedendaagse democratische rechtsstaat uiterst moeilijk in controversiële aangelegenheden één bepaalde morele opvatting te legaliseren t.a.v. een samenleving gekenmerkt door moreel pluralisme. Nu is de hoofdvraag van de politieke filosofie veeleer: hoe legitimeert men om het even welke rechtsordenende tussenkomst in de sfeer van het individuele leven? M.a.w. hoe rechtvaardigt men dat de vrijheid van het individu door de overheid beperkt wordt? Toch wordt in het mensenrechtendiscours de individuele vrijheid niet onbeperkt opgevat. Het beginsel van vrijheidsbeperking is telkens duidelijk herkenbaar in de tweede paragraaf van de artikelen 8 tot 11 van het Europees Verdrag van de Rechten van de MensGa naar eind12. | |||||||
Het morele patrimonium van de mensDe gangbare betekenis van patrimonium is: het hele vermogen van een persoon, met actief- en passiefzijde, dat als grondslag dient van zijn | |||||||
[pagina 202]
| |||||||
materieel welzijn. Het patrimonium bevat voor de persoon de mogelijkheden rijker of armer te worden. De laatste decennia is men het begrip op analoge wijze gaan gebruiken. Men spreekt dan van het genetische patrimonium, van het cultuurpatrimonium van de mensheid. Waarom ook niet van het morele patrimonium? Het omvat het hele morele vermogen van de mens, d.w.z. alles wat ertoe bijdraagt de mens als vrij, autonoom, zelfbepalend wezen op te bouwen en in stand te houden. De kern, de grondslag van dit vermogen is wellicht ‘de inherente waardigheid van de mens’ die onaantastbaar isGa naar eind13. Het patrimonium omvat meer bepaald: geen discriminaties (het gelijkheidsbeginsel), eerlijke en openbare behandeling van een zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechter, eerbied voor het leven en voor de lichamelijke integriteit, eerbied voor het privé-leven, het gezinsleven, vrijheid van gedachte, van geweten, enz. Kortom, alle morele waarden die in de mensenrechtenverklaringen zijn vermeld, alsook in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (1966), het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (1950), en het Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (1966). Zoals in het bezitspatrimonium is er ook in het morele patrimonium een actief- en passiefzijde: de persoon kan de vele rechten doen gelden t.a.v. de anderen maar is ze ook aan de anderen verschuldigd. Tot besluit kunnen we stellen dat een belangrijk aandeel van het morele patrimonium een juridische vorm heeft gekregen in de verklaringen en verdragen waarin de mensenrechten worden opgesomd. Maar ook buiten deze verklaringen en verdragen zijn bestanddelen van het morele patrimonium terug te vinden. Ik verwijs naar wat ik in de paragraaf Morele waarden in het recht heb aangestipt: rechtsregelingen waarin rechtvaardigheid, verantwoordelijkheid, goede trouw een vorm gekregen hebben. In deze rechtsregels is het morele patrimonium aanwezig als zuurdesem in de juridische massa, terwijl in de vermelde verklaringen en verdragen het deel van het morele patrimonium dat betrekking heeft op de zelfbepaling en zelfontplooiing van de menselijke persoon, zijn eigen juridische uitdrukking kreeg. |
|