Streven. Jaargang 59
(1991-1992)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 865]
| |
Streven
| |
[pagina 867]
| |
Tijd en ruimte in de technische wereld
| |
Techniek en industrialisatieDe belangrijkste gebeurtenis in de moderne tijd is het ontstaan en de ontwikkeling van de moderne techniek en de daarmee verbonden industrialisatie. Deze gebeurtenis is voorbereid in een lange geschiedenis. Allerlei kleinere gebeurtenissen hebben tot het ontstaan en de ontwikkeling van de moderne techniek en industrie bijgedragen. Gebeurtenissen zoals uitvindingen en ontdekkingen, gewoonlijk als antwoord op of oplossing van toevallige praktische en theoretische problemen. Gebeurtenissen ook van politieke en militaire, sociaal-economische en religieuze, wetenschappelijke en filosofische aard. | |
[pagina 868]
| |
De techniek is waarschijnlijk zo oud als de mensheid, maar heeft in de moderne tijd een grondige wijziging ondergaan. De moderne techniek, die waarschijnlijk pas in haar beginfase is, heeft alle menselijke verhoudingen veranderd en niet op de laatste plaats de verhouding tot tijd en ruimte. Het industriële tijdperk, begonnen aan het einde van de 18e eeuw, is door de meest recente ontwikkelingen van de techniek tot op zekere hoogte beëindigd en voltooid. Men spreekt reeds van een post-industrieel tijdperk. In dit nieuwe tijdperk krijgen bijna alle fundamentele noties uit de traditionele filosofie een andere betekenis. Dit is het geval voor noties zoals arbeid, maken en doen, schrift en communicatie, politiek en ethiek, oorlog en vrede, vrijheid en verantwoordelijkheid, natuur en geest, en ook rationaliteit. Sommige noties die kenmerkend waren voor de moderne tijd, zoals subject en object, verliezen zelfs hun betekenis. Vooral de verhouding tot tijd en ruimte, die voor al de zojuist genoemde noties van wezenlijk belang is, verandert fundamenteel. Techniek en industrie zijn enerzijds het produkt van menselijke inventiviteit en creativiteit, maar anderzijds zijn zij iets dat de mens overkomt, waarvan hij niet de oorsprong is en waarover hij evenmin heer en meester is. Om deze als het ware ‘dubbele’ oorsprong van techniek en industrialisatie te verduidelijken, wordt gewoonlijk een beroep gedaan op een traditioneel onderscheid of zelfs een tegenstelling tussen geschiedenis en evolutie en, in de geschiedenis, tussen creativiteit en overlevering of facticiteit. De geschiedenis zou het werk zijn van de mens, van de vrijheid en de geest, waarbij noodzakelijkerwijze wordt voortgebouwd op wat reeds gegeven en verwerkelijkt is. De evolutie daarentegen zou een natuurlijk proces zijn, dat gekenmerkt wordt door noodzaak en door natuurlijke selectie en mutatie. Voor het hedendaagse denken is dit dualisme van natuur en geest niet langer bevredigend. Mede hierom spreekt Heidegger van een geschiedenis van het zijn. Een geschiedenis die niet zonder meer het werk is van de mens, maar die zich ook niet voltrekt zonder de mens. Ontstaan en ontwikkeling van techniek en industrie zijn, aldus Heidegger, een aspect van deze zijnsgeschiedenis. Alles komt er dan op aan hoe deze zijnsgeschiedenis begrepen moet worden, waarbij de vraag gesteld kan worden of deze geschiedenis wel van de orde van het begrijpen en het weten is. Begrijpen en weten hebben voor Heidegger in ieder geval niet het laatste woord. | |
MisverstandenOm enig inzicht te verwerven in wat techniek en industrie in wezen zijn en wat hun plaats is in wat en door en met de mens gebeurt, moeten allereerst verschillende vormen van misverstand worden vermeden. Op de eerste plaats valt de techniek niet samen met het geheel van technische apparaten, instrumenten en machines, en is de industrie niet hetzelfde als het geheel van fabrieken, laboratoria en ondernemingen. Ongetwijfeld zijn deze instrumenten | |
[pagina 869]
| |
en ondernemingen van groot belang. Zij vormen als het ware de belichaming van de techniek en maken dat de techniek een wereld is. Met betrekking tot deze instrumenten en ondernemingen kan opgemerkt worden dat er meer en minder volmaakte en meer en minder ingewikkelde zijn. Zo is een gewone horloge of een schrijfmachine een betrekkelijk eenvoudig apparaat in vergelijking met de atoomklok of een personal computer en is een meubelfabriek heel wat minder ingewikkeld dan een kerncentrale. In de technische wereld is iets volmaakter in de mate dat het meer verwijst naar en meer aangewezen is op andere technische voorwerpen. Een herziening van de traditionele ontologie is dan ook noodzakelijk. Wanneer in de klassieke ontologie een zijnde een grotere volmaaktheid heeft in de mate dat het meer op zichzelf staat, een substantie is, dan geldt thans dat iets volmaakter is naarmate het een grotere afhankelijkheid vertoont van andere zijnden, waarnaar het verwijst en waarop het aangewezen is. Techniek en industrie zijn vervolgens ook geenszins toegepaste wetenschap. In ieder geval is het niet zo dat er eerst wetenschap was en vervolgens techniek. Het tegengestelde is eerder het geval. Bij de eerste stappen naar de moderne wetenschap, bijvoorbeeld bij Galilei en Copernicus, werd gebruik gemaakt van allerlei vernuftige technische apparatuur. Zonder techniek is moderne wetenschap eenvoudig onmogelijk. De moderne wetenschappen zijn zelf door en door technisch en dit geldt niet alleen voor de zogenaamde natuurwetenschappen, maar evenzeer voor de humane wetenschappen. Ten derde is de techniek geen middel dat men gebruiken kan en eventueel niet gebruiken, en nog minder een neutraal middel dat men goed of slecht gebruiken kan. De techniek is daarentegen een wereld, onze wereld, en een andere is er eenvoudig niet meer. Door de techniek zijn alle verhoudingen tussen de dingen, tussen de mensen en de dingen en tussen de mensen onderling grondig veranderd, en niet op de laatste plaats de verhouding tussen middel en doel, en ook de verhouding tot tijd en ruimte. Het gaat hier om een drievoudig misverstand, dat elk werkelijk begrijpen van wat techniek is in de weg staat. Men treft het nog veelvuldig aan in de literatuur over de techniek en het staat veelal nog op de achtergrond bij de ethische vragen die worden gesteld met betrekking tot de techniek. In veel vormen van bio-ethiek en business-ethics wordt de vraag naar wat techniek in wezen is niet eens gesteld. | |
Techniek: efficientie, interdependentie en uniformiteitMet het bovenstaande is slechts gezegd wat techniek niet is. Wat is zij echter wel? Techniek kan allereerst begrepen worden als een bepaalde wijze van min of meer verstandig omgaan met onszelf, onze medemensen en de dingen uit onze omgeving. Deze wijze van omgaan wordt in het technische tijdperk gekenmerkt door een heel specifieke vorm van rationaliteit. Men kan zelfs | |
[pagina 870]
| |
zeggen dat de techniek allereerst een tot op het uiterste gerationaliseerde praxis is. Rationaliteit betekent hier echter geenszins inzichtelijkheid of verantwoord zijn, maar allereerst efficiëntie. Het gaat hier niet alleen om de zogenaamde instrumentele rede, zoals Habermas zegt, maar eerder om een economische. Niet zozeer het ‘heer en bezitter zijn van de wereld’, dat Descartes zag als taak van de wetenschap, staat op de voorgrond, maar het grootst mogelijk effect bereiken met de geringste kosten. Dat is het grondbeginsel van de economie. Deze economische rationaliteit is misschien voor het eerst in al zijn radicaliteit verwoord door Leibniz in zijn Theodicee (1705), waarin de beste van alle mogelijke werelden - het effect - door God geschapen is met zo min mogelijk kosten, dat wil hier zeggen met zo min mogelijk vormen van kwaad. God heeft deze wereld geschapen door te rekenen. Dum deus calculat fit mundus. Het is dan ook niet toevallig dat voor Leibiz God een horlogemaker is, de maker van een technisch instrument, de klok, die in de 17e eeuw gold als het voorbeeld bij uitstek van technisch kunnen en weten en, zoals we nog zullen zien, het instrument bij uitstek is waardoor een rationed, d.w.z. economisch omgaan met de tijd mogelijk wordt. Het beroemde beginsel van Leibniz, niets is zonder rede, is het beginsel van de moderne techniek. Naast deze economische dimensie van de technische rede is er nog een ander aspect van de techniek dat hier nauw mee samenhangt en dat erop neerkomt dat in de technische wereld elk zijnde verwijst naar alle andere zijnden en op die andere zijnden aangewezen is om te kunnen bestaan en te functioneren. Verwees in de klassieke metafysica elk zijnde naar God, op wie het aangewezen was om te kunnen zijn, en verwees in de moderne filosofie sinds Kant en tot en met Husserl elk zijnde naar een transcendentaal subject, dat begrepen werd als mogelijkheidsvoorwaarde voor elke vorm van objectiviteit en uiteindelijk zelfs voor het zijn van het zijnde, zo verwijst in een technische wereld elk zijnde naar alle andere zijnden en is daarop aangewezen om te kunnen zijn wat het is. Hoe volmaakter, zeiden we reeds, een zijnde is, hoe groter het netwerk van verwijzingen waarin het opgenomen is. Dit betekent ook dat voor de technische rede het lineaire en in beginsel theologische schema van oorzaak en gevolg en het schema van subject en object, dat kenmerkend is voor elke vorm van subjectiviteitsfilosofie, niet langer geldt of bruikbaar is. In een technische wereld verwijst alles naar alles. Alles moet ook met al het andere verbonden kunnen worden en op al het andere kunnen worden aangesloten. Alles moet met alles kunnen communiceren. Om dit mogelijk te maken, zijn eenvormigheid, op elkaar afgestemd zijn en een algemene verspreiding van de technische apparatuur noodzakelijk. Dit geldt niet alleen voor de zogenaamde technische apparaten die door middel van stekkers en stopcontacten met elkaar verbonden kunnen worden en aangesloten op het elektriciteitsnet, maar ook voor het formaat van onze correspondentie, opdat deze door | |
[pagina 871]
| |
de sorteermachine kan worden verwerkt, en van het papier waarop wij schrijven, opdat wat geschreven is verveelvuldigd kan worden. Het geldt in feite voor alle communicatiemiddelen die op elkaar afgestemd moeten zijn en die bovendien de voorwaarden voor hun verspreiding in zich bevatten. Een telefoon of welke vorm van telecommunicatie ook heeft slechts zin wanneer in beginsel alle anderen eveneens over een telefoon of eenzelfde communicatiemiddel beschikken. Het geldt bij uitstek voor de klok, die overal in een bepaalde tijdzone dezelfde, door een politieke beslissing vastgestelde tijd aanwijst en die slechts zin heeft wanneer alle mensen in beginsel over een dergelijk apparaat beschikken. Niet alleen voorwerpen verwijzen naar elkaar en zijn op elkaar aangewezen in een technische wereld, maar ook de mensen. De hedendaagse mens is in heel zijn concrete bestaan tot in alle details afhankelijk van andere mensen. Nog nooit in de geschiedenis is deze onderlinge afhankelijkheid zo groot geweest. Door de techniek is de mens oppermachtig geworden, hij is als aan een god gelijk, maar de individuele mens is machtelozer dan ooit tevoren. Wanneer in het middeleeuwse Europa (en thans in nog niet geïndustrialiseerde landen) het nog mogelijk was voor mensen, voor een familie, een clan, een kleine groep op een behoorlijke wijze te leven zonder afhankelijk te zijn van anderen, in een technische wereld kan niemand overleven zonder op elk moment een beroep te doen op allerlei diensten die door anderen worden verleend en op voorzieningen die door andere in stand worden gehouden. De energievoorziening is daarvan natuurlijk het meest sprekende voorbeeld. Hoe groot het wantrouwen en de conflicten tussen de mensen ook mogen zijn, nog nooit hebben mensen elkaar zo vertrouwd. Wij leveren ons bestaan voortdurend vol vertrouwen uit aan de goodwill van anderen in het verkeer en in het netwerk van diensten en voorzieningen en we vertrouwen het beheer van wat we hebben en zijn, voortdurend toe aan ons onbekende personen. Wij vinden dat redelijk. Het is in ieder geval efficient en economisch verantwoord. Dit alles vraagt van ons een grote mate van aanpassing en eenvormigheid, die door onderwijs, disciplinering en systemen van uitsluiting worden bewerkstelligd en in stand gehouden. Onderwijs is in een technische wereld niet langer allereerst een zaak van het meedelen en verwerven van kennis en nog minder het samen zoeken naar waarheid, maar een effectief systeem dat gericht is op aanpassing en uniformiteit, die noodzakelijk zijn voor het goed functioneren in de samenleving. Ondanks de zogenaamde atomisering van de samenleving en fragmentatie van ons bestaan - twee aspecten die kenmerkend zijn voor de technische wereld - moeten de atomen (individuen) wel perfect op elkaar gelijken, en voor elk fragment van ons bestaan moet een afzonderlijk netwerk van diensten en voorzieningen fungeren. Nog nooit is de mens zozeer de gelijke geweest van de andere als in onze tijd. Het is dan ook niet toevallig dat de opkomst van de democratie en allerlei bewegingen voor gelijkheid en gelijke rechten samenvalt met de opkomst van de techniek en dat | |
[pagina 872]
| |
alle nog niet geïndustrialiseerde en technisch nog niet hoog ontwikkelde landen nogal wat moeilijkheden hebben met de democratic en de gelijkheid. | |
Techniek en tijdsbelevingTechniek is, zo zeiden we, een zo rationed mogelijk omgaan met onszelf, de medemens en de dingen, en rationed betekent hier allereerst efficiënt, economisch en aangepast. Techniek is vóór alles een heel specifieke wijze van omgaan met de tijd. Een wijze van omgaan die opnieuw gekenmerkt wordt door efficiëntie, economie en eenvormigheid. Een wijze van omgaan met de tijd van leven die ons is toegemeten en die wezenlijk eindig en beperkt is; de tijd die we hebben en die constitutief is voor ons wezen. Het gaat hier niet om de kosmische tijd of de wereldtijd, noch over de tijd die in de epistemologie van Kant de begrenzing vormt van ons kennen, noch om de tijd die in de klassieke metafysica het zijn van het zijnde aantast, maar over de tijd die een mogelijkheidsvoorwaarde is voor het zijn van de zijnden en voor het voltrekken van ons mens-zijn: de tijd van leven die ons gegeven is tussen geboorte en dood. Wanneer de mens in de technische wereld op een andere wijze dan vroeger omgaat met de tijd, met zijn tijd, dan impliceert dat ook dat hij zich op een andere wijze verhoudt tot zichzelf en tot het zijnde. Het gaat hier om een verandering die niet zonder meer het werk is van de mens, maar die hem overkomt, zelfs zonder dat hij het weet. In de technische wereld gaat de mens op een uitermate rationele, d.w.z. efficiënte, economische en eenvormige wijze om met de tijd en deze wijze van omgaan behoort tot het wezen van de techniek. Drie dingen zijn daarin bijzonder opvallend: ten eerste, het overwinnen van de traagheid en het voortdurende pogen tijd te winnen en tijd te sparen. Ten tweede, de noodzaak de tijd zo nauwkeurig mogelijk te meten en vast te stellen, en ten derde, het zich strikt houden aan de vastgestelde tijd en de universeel aanvaarde tijdmaat en tijdsindeling, waartoe ook behoort het gebruik maken van eenzelfde kalender, eenzelfde indeling van het jaar, de maand, de week en de dagen en het uur. Voor de drie zojuist genoemde aspecten, is de klok een wezenlijk instrument, misschien wel het meest wezenlijke instrument van de technische wereldGa naar eindnoot1. Lewis Mumford, die m.i. het diepst is doorgedrong en in het wezen van de techniek, schrijft in zijn Technics and Civilization (1934): ‘The clock not the steam-engine, is the key-machine of the modern industrial age’. De klok die niets produceert en geen energie opwekt, maar alles regelt en organiseert, is het apparaat waardoor de technische wereld mogelijk gemaakt wordt, gedragen en in stand gehouden. Het is dan ook niet toevallig dat in Samuel Butlers roman Erewhon (een anagram van Nowhere), die handelt over een land waar de techniek van na 1600 verboden is, heel het drama zich afspeelt rond het horloge van Higgins, de hoofdpersoon van het boek. | |
[pagina 873]
| |
ParadoxenBijna alle technische uitvindingen en apparaten zijn erop gericht tijd te winnen of te sparen. Het gaat erom de traagheid te overwinnen en de snelheid te vergroten. Dit geldt voor de gewone huishoudelijke apparaten, voor alle verkeers-, transport- en communicatiemiddelen, voor de computer, die in een fractie van een seconde berekeningen kan maken waar anders verschillende mensenlevens voor nodig zouden zijn, voor de produktieprocessen en het opwekken van energie en natuurlijk ook voor allerlei vormen van oorlogstuig. Snelheid is de nieuwe god die overal aanbeden wordt en aan wie soms, bijvoorbeeld in het verkeer, zware offers gebracht worden. Leven met de techniek betekent allereerst tijd proberen te winnen en te sparen, waardoor de paradoxale situatie ontstaat dat de moderne mens nog nooit zo weinig tijd heeft gehad, maar anderzijds ook allerlei zaken nodig heeft en produceert die hem helpen de tijd te doden. Een modern mens heeft geen tijd meer, zeker niet om ergens bij stil te staan, maar hij heeft ook te veel tijd die op een of andere manier vernietigd moet worden. Geconfronteerd worden met te veel tijd is beangstigend en een bron van verveling. Een andere paradox is dat snelheid de neiging heeft te ‘imploderen’. Wanneer het hoogste ideaal is, ergens zo vlug mogelijk te zijn om dan weer zo vlug mogelijk terug te keren, heeft het dan nog zin om te vertrekken? En wanneer berichtgeving, bijvoorbeeld de beursberichten, het nieuws of welke informatie ook, zo snel mogelijk, en dat betekent in dit geval onmiddellijk, altijd en overal verspreid wordt, verliest deze berichtgeving haar betekenis. Snelheid heeft klaarblijkelijk slechts zin tegen een achtergrond van traagheid, zoals informatie slechts zin heeft tegen een horizon van onwetendheid. Vanwege de overwinning van de traagheid en het toenemende vermogen een grote snelheid te ontwikkelen, is ook de verhouding tot de ruimte een andere geworden. Van oudsher is de ruimte waarin de mens zijn bestaan voltrekt, begrepen vanuit de afstand die je binnen een bepaalde tijdspanne met je lichaam kunt afleggen. Ver is datgene waar veel tijd en dichtbij waar weinig tijd voor nodig is om er te komen. Door de enorme snelheid die ontwikkeld kan worden, zijn de afstanden ineengeschrompeld en raakt wat ons het meest nabij is steeds verder verwijderd. De aarde is klein geworden, overzichtelijk en overal bereikbaar, het kleine en geringe daarentegen ontoegankelijk. Mede vanwege het feit dat snelheid een streefdoel geworden is in de technische wereld, is tijd een economisch goed geworden. Tijd is namelijk een van de belangrijkste kosten en deze kosten moeten zo laag mogelijk gehouden worden. Dus moet de snelheid worden opgevoerd, waardoor de tijd nog kostbaarder wordt en de snelheid opnieuw moet worden vergroot. Time is money. Beter nog: tijd is koopwaar geworden, kan gekocht en verkocht worden. In loondienst zijn - en in de technische wereld is bijna iedereen op een of andere manier in loondienst - betekent zijn tijd verkopen. Omdat de | |
[pagina 874]
| |
tijd beperkt is, schaars, probeert men de tijd die men heeft zo duur mogelijk te verkopen, maar degene die de tijd koopt probeert deze zo goedkoop mogelijk te verwerven. Het compromis tussen deze twee tegengestelde posities wordt vastgelegd in een arbeidscontract. Voor de mens van de Middeleeuwen zou dit godslasterlijk zijn. De tijd is van God en wordt ons niet gegeven. Tijd is in de Middeleeuwen principieel niet verhandelbaar. Men mocht zelfs geen rente vragen voor een lening, een rente die, zoals bekend, gekoppeld is aan de tijdsduur van die lening. Voor de moderne mens is de tijd echter niet langer de tijd van God, maar de tijd van de mens. Omdat deze weet, gewoonlijk zonder dat de implicaties en consequenties hiervan werkelijk tot hem doordringen, dat die tijd beperkt is, wil hij deze zo goed mogelijk benutten, zo efficient en economisch mogelijk. Vandaar ook de haast. Deze haast, die kenmerkend is voor de technische wereld, kan ook een vlucht zijn voor een ernstige confrontatie met de eindigheid en ontaarden in een buitengewoon onefficiënte en oneconomische wijze van omgaan met de tijd. | |
De klokOpdat tijd verkocht en gekocht kan worden, en meer algemeen, om met de tijd zo rationed mogelijk om te kunnen gaan, moet deze ook met grote nauwkeurigheid gemeten kunnen worden. Daarvoor dient de klok. Deze klok dient echter niet alleen om de duur van een handeling of een proces, een gebeuren of een verloop vast te stellen, maar ook om vast te stellen wanneer een handeling of proces precies begint en eindigt. Zonder dit nauwkeurig vaststel- len van begin- en eindpunt zouden de meeste technische processen eenvoudig onmogelijk zijn. Bij deze processen moet iets op een tot op het uiterste exact bepaald moment beginnen en ophouden. De kleinste afwijking kan enorme consequenties hebben. Wanneer iets te vroeg of te laat begint of stopt - en soms gaat het hier om fracties van een seconde - kan het gebeuren dat het beoogde effect niet optreedt of dat de gevolgen desastreus zijn. Vandaar ook de noodzaak om steeds nauwkeuriger klokken te construeren, die op hun beurt weer steeds subtielere processen mogelijk maken. Nog nooit heeft het zogenaamde kairos, het geschikte moment waarop iets moet gebeuren, een zo grote betekenis gehad als in onze tijd. Het nauwkeurig vaststellen van wanneer iets begint en eindigt is in onze technische wereld ook van wezenlijk belang voor de organisatie van ons dagelijks leven, vanaf het bereiden van ons voedsel, het gebruik maken van het openbaar vervoer, het geven van een lezing, het beleggen van een vergadering tot het maken van afspraken en het ontmoeten van vrienden en kennissen. Alles heeft zijn tijd, kan men reeds lezen in het Boek der spreuken, maar in onze tijd gaat het om een precies bepaalde en afgebakende tijd. In een technische wereld moet de tijd die ter beschikking staat, nauwkeurig worden ingedeeld en vastgelegd. Timing of planning heet dat, en zonder deze timing | |
[pagina 875]
| |
en planning verliest men te veel tijd. Wij voelen ons verplicht ons aan deze tijdsindeling en het vastgelegde begin- en eindpunt te houden en verwachten van de anderen dat zij dit eveneens zullen doen. Er blijft weliswaar soms een zekere marge, maar deze wordt kleiner naarmate de verantwoordelijkheden toenemen en de organisatie perfecter is. Op sommige domeinen van het leven en in bepaalde landen is deze marge - de marge waarin de tijd dat men moet wachten niet als storend of als beledigend wordt ervaren - groter dan op andere domeinen en in andere landen. Hoe beter een domein georganiseerd en hoe hoger de technische ontwikkeling van een land is, des te kleiner wordt deze marge. Dit betekent ook dat in de technische wereld een nieuwe deugd, die nog niet voorkomt bij Aristoteles of Thomas van Aquino, zeer hoog staat aangeschreven: de punctualiteit of stiptheid. Plato heeft ooit opgemerkt dat een samenleving niet mogelijk is zonder schaamte en zonder eerbied voor de wet. Een technische samenleving is niet mogelijk zonder stiptheid. Bij dit alles speelt de klok een centrale rol. Zij dient echter niet alleen om de tijd te meten, de duur en het begin- en eindpunt van een handeling of proces vast te stellen, maar zij duidt ook aan hoe laat het is. De tijd die door een klok wordt aangeduid - hoe laat het precies is - is het resultaat van een decreet, van een politieke beslissing. In de technische wereld wordt op een tot op zekere hoogte artificiële wijze vastgelegd dat het in dit of dat land of in deze of gene tijdzone, en wel in heel het land of heel de tijdzone op dit moment precies zo laat is. Wanneer wij zeggen dat het nu precies tien uur is, dan is dat geen constatering van onze kant, maar een mimetische herhaling van een performatieve uitspraak, waarin vastgesteld is hoe laat het is. Hoe belangrijk hier de politiek is, blijkt onder andere uit het feit dat aan het einde van de 19e eeuw een heftige discussie is gevoerd tussen Engeland en Frankrijk over welk land het recht heeft de tijd officieel vast te stellen. De uitkomst van deze discussie was een compromis. Het Verenigd Koninkrijk zou de tijd vaststellen en Frankrijk de lengtemaat (de meter). Frankrijk en alle andere landen hebben zich daaraan onderworpen. Engeland heeft echter de lengtemaat (nog) niet aanvaard. Naast de officiële of planetarisch vastgestelde tijd moet ook de indeling van het jaar in 365 (366) dagen, van de week in 7 dagen, de dag in 24 (gelijke) uren en het uur in 60 minuten algemeen worden aanvaard. Vanzelfsprekend is dat niet. Zelfs een universeel geldende kalender is voorgeschreven. Overal ter wereld is het vandaag dinsdag 7 januari 1992. Vanwege de rotatie van de aarde verschuift dit enigermate, maar principled staat de datum vast. Het is bij wijze van een decreet vastgelegd. Niet door iemand, maar door de technische wereld. Lokale gebruiken en gewoonten kunnen misschien hier en daar nog een eigen kalender volgen, maar deze functioneert niet in het technische, commerciële en economische circuit. Niet alleen alle technische apparaten moeten op elkaar aangesloten worden, maar ook alle klokken en kalenders moeten op elkaar zijn afgestemd. | |
[pagina 876]
| |
Dit alles impliceert dat de mens in de technische wereld een heel specifieke verhouding heeft tot de tijd. Omdat de tijd allereerst de tijd van leven is die de mens is toegemeten en het wezen van de mens uitmaakt, heeft hij derhalve een heel specifieke verhouding tot zichzelf, tot zijn eigen zijn. Verhouding is hier misschien niet het juiste woord. Tijd is namelijk niet iets waartoe men zich verhoudt maar datgene wat elke verhouding mogelijk maakt. Het is een mogelijkheidsvoorwaarde voor elk zich verhouden tot het zijnde dat hij niet is. In ieder geval is het niet zo dat de mens in de technische wereld in beginsel dezelfde zou gebleven zijn en alleen maar een andere verhouding heeft gekregen tot de tijd. De mens zelf is radicaal veranderd. Bovendien is het ook niet zo dat de mens weliswaar veranderd is maar dat de tijd in beginsel dezelfde gebleven zou zijn. De tijd zelf is in onze wereld een andere. | |
Techniek: een totalitair systeemDe techniek heeft dan ook betrekking op alle aspecten van het menszijn. Niets ontsnapt eraan, noch de prive-wereld, noch de publieke wereld. Het onderscheid tussen het private en het publieke verliest zelfs zijn betekenis. De techniek verspreidt zich bovendien over de gehele aarde, zij is planetarisch en wezenlijk overal hetzelfde. Zij eist een volledige gelijkvormigheid van alles wat in haar bereik valt en veronderstelt een volkomen transparantie en homogeniteit. Doordat zij alle aspecten van het mens-zijn raakt - en last but not least ook geboorte en dood - en doordat zij tegelijkertijd planetarisch is, heeft de techniek iets van een totalitair systeem. Een systeem dat alle menselijke verhoudingen bepaalt, ook de familiale, sociale, economische, militaire, politieke en zelfs religieuze verhoudingen. Een systeem dat niet langer door de politiek wordt bepaald, maar dat bepalend is voor het politieke, waardoor de politiek meer en meer aan betekenis verliest. Niet ten onrechte spreekt men van een ‘retrait du politique’. Een systeem dat ook geen enkele beperking van buiten af en geen enkel oordeel verdraagt, ook geen moreel oordeel, waardoor naast de politiek ook de ethiek meer en meer aan betekenis verliest. Natuurlijk is er meer dan ooit sprake van een nood aan ethiek en daarmee wordt dan vooral iets dergelijks bedoeld als bio-ethiek, medische ethiek, business-ethics, etc. Maar deze maken als zodanig deel uit van de techniek en zijn zelf technisch. Ook het nogal moralistische geklaag over het zogenaamde ‘consumerisme’ heeft m.i. weinig te maken met echte en ernstige ethische vragen. Was de ‘Grundstimmung’ van de Grieken misschien de verwondering, en van de moderne tijd die van de twijfel, de ‘Grundstimmung’ van de hedendaagse mens is de verontrusting. Was het een aantal jaren geleden nog mogelijk de uitspraak ‘Door de techniek is alles mogelijk’ te begrijpen als een teken van hoop, thans wordt diezelfde uitspraak in veel milieus beluisterd als een bedreiging. Het meest verontrustende is wel dat de techniek wordt gekenmerkt door een afwezigheid van uitwendige doelstellingen. Zij is slechts | |
[pagina 877]
| |
gericht op haar eigen vervolmaking. De bewering dat de techniek uiteindelijk toch in dienst staat van de mens, kan ook omgekeerd worden. De mens staat meer en meer in dienst van de techniek. In ieder geval is de mens niet langer de vrije, autonome en soevereine oorsprong en meester van de techniek. Hij is slechts de drager van een zich versnellende beweging waarin de tussenkomst van de mens hoe langer hoe geringer wordt. Beweren dat de techniek uiteindelijk toch in dienst zou staan van de mens, veronderstelt dat wij zouden weten wat goed is voor de mens en wat hem werkelijk dient. Wat goed is voor de mens, wordt in de technische wereld door de techniek zelf bepaald. Vanwege het totalitaire karakter van de techniek, dat zich op de meest radicale maar tegelijkertijd op de meest verborgen wijze manifesteert in de wijze waarop wij omgaan met de tijd, is het grote probleem niet langer de tegenstelling tussen socialisme en kapitalisme, maar tussen totalitarisme en democratie, in de veronderstelling dat de democratie een systeem is waarin de differentie wordt erkend en waarin principieel plaats is voor een exterioriteit. Men kan daarover twisten. Zeker is echter dat de techniek grote gevaren in zich bergt: de progressieve verwoesting van het milieu en de enorme toename in de wereldbevolking. Deze gevaren zijn misschien met behulp van de techniek te bedwingen. Men moet echter wel vlug zijn! Ook hier is snelheid, timing en planning klaarblijkelijk van belang. Een heel andersoortig gevaar is dat de techniek uiteindelijk geen ruimte meer laat voor het andere dan zichzelf, voor een wezenlijke exterioriteit, voor het andere dat niet van technische aard is, en dat niet door welke techniek dan ook geïntegreerd kan worden. Politiek gesproken denk ik dat een democratisch stelsel ons nog de enige garantie biedt dat dit andere, deze exterioriteit, niet radicaal wordt uitgesloten. Zoals ik reeds opmerkte kan men daarover discussiëren, omdat democratie en techniek op een bepaalde manier nauw met elkaar samenhangen. Wat hier verder ook van zij, de meest fundamentele vraag in onze tijd luidt misschien: Is de democratie sterk genoeg om aan de bedreiging die uitgaat van het totalitaire karakter van de techniek weerstand te bieden? Het is in ieder geval een vraag die toekomstige generaties van filosofen zal bezighouden. |
|