| |
| |
| |
Meer dan honderd miljoen verdwenen vrouwen
Amartya Sen
Er wordt vaak gezegd dat er meer vrouwen op de wereld zijn dan mannen. Dat is niet zo. De bewering berust op een extrapolatie van wat in Europa en Noord-Amerika geldt: dáár zijn er 1,05 en zelfs meer vrouwen per man. Maar in Zuid- en West-Azië daalt die verhouding tot 0,94 en zelfs lager. En elders in Azië, in Afrika en Latijns-Amerika varieert ze sterk. Hoe zijn die verschillen te verklaren? En hoe moeten we de situatie beoordelen?
| |
Grote verschillen van gebied tot gebied
Bij de geboorte komt er over de hele wereld ongeveer dezelfde meerderheid voor van 105 à 106 jongens voor 100 meisjes. De oorzaak daarvan is nog steeds onderwerp van discussie. Na de geboorte echter lijkt de natuur algemeen in het voordeel van de vrouwen te werken na de conceptie. Uitgebreid onderzoek wijst uit dat, bij gelijke voeding en medische zorg, de vrouwen beduidend langer kunnen leven dan de mannen. Zij lijken beter bestand tegen ziekten, meer gehard ook, en dit voordeel genieten ze niet pas na hun veertigste jaar maar ook in de eerste levensjaren, meer nog in de eerste maanden na de geboorte en zelfs al in de moederschoot.
Er zijn beduidend meer vrouwen dan mannen in Europa, de VS en Japan. Ofschoon ook in die landen vrouwen in meer dan één opzicht worden achtergesteld - mannen worden duidelijk bevoordeeld wat betreft hoger onderwijs, opleiding voor gespecialiseerd werk, promotie tot hogere functies - is er weinig discriminatie in basisvoeding en gezondheidszorg. Het grotere aantal vrouwen in deze landen is ten
| |
| |
dele het gevolg van sociale verschillen en verschillen in leefmilieu; mannen zijn er vaker het slachtoffer van geweldpleging en van ziekten die verband houden met roken. Maar naast deze factoren blijkt ook de betere weerstand van vrouwen tegen ziekte een rol te spelen. Of het overwicht van jongens bij de geboorte verband houdt met de grotere levenskansen van de vrouwen is op zichzelf een niet onbelangrijke vraag. Want het sterftecijfer van de vrouwen lijkt voor alle leeftijden lager te zijn overal waar mannen en vrouwen ongeveer gelijk behandeld worden in zaken van levensbelang.
Zo vergaat het de vrouwen echter niet in het grootste gedeelte van Azië en Noord-Afrika. Hier krijgen ze niet dezelfde medische verzorging als de mannen, worden niet zo goed gevoed en genieten niet dezelfde sociale voorzieningen. En daarom overleven minder vrouwen. In India b.v. ligt, in de periode onmiddellijk na de geboorte, het sterftecijfer hoger voor de vrouwen dan voor de mannen en het verschil blijft ongeveer constant tot op een leeftijd van ver in de dertig jaar. Vrouwen zijn er vaker ziek, maar de uiteindelijke reden is de relatieve verwaarlozing waaronder ze te lijden hebben, vooral m.b.t. gezondheidszorg en medische bijstand. Zo'n verwaarlozing komt ook voor op veel andere plaatsen ter wereld. Dat maakt dat het aantal vrouwen in Azië, Noord-Afrika en - in geringere mate - in Latijns-Amerika kleiner is dan het zou zijn als er even goed voor hen gezorgd werd als voor de mannen.
Dit geldt echter niet voor de hele derde wereld. In het gebied aan de zuidgrens van de Sahara, met zijn extreme armoede, honger en hongersnood, zijn er beduidend meer vrouwen dan mannen: de verhouding is ongeveer 1,02. We leggen de oorzaak dus beter niet bij ‘de derde wereld’, want er zijn te grote verschillen. Zelfs binnen Azië, waar toch de negatieve verhouding vrouwen/mannen de hoogste ter wereld is. Maar Zuidoost-Azië en Oost-Azië (buiten China) hebben een klein overschot aan vrouwen (verhouding 1,01). De verschillen komen zelfs binnen één zelfde gebied voor, soms zelfs binnen één land. Neem b.v. Punjab en Haryana, die tot de rijkste staten van India behoren: daar is de verhouding opmerkelijk laag (0,86), terwijl ze in de staat Kerala, in het zuidwesten van India, hoger is dan 1,03, even hoog als in Europa, Noord-Amerika en Japan.
Om enig idee te krijgen over het aantal mensen die betrokken zijn bij die verschillen in de verhouding tussen vrouwen en mannen, ramen we voor een bepaald land (China of India b.v.) het aantal ‘verdwenen vrouwen’. Veronderstel dat in China of India beide geslachten dezelf- | |
| |
de zorgen konden genieten, hoeveel meer vrouwen zouden er dan zijn? Als gelijke zorgen zouden resulteren in een gelijk aantal inwoners van ieder geslacht, dan zou de lage verhouding van 0,94 (in Zuiden West-Azië en in China) wijzen op een tekort aan vrouwen van 6 procent. Maar in landen met gelijke zorg voor beide geslachten is de verhouding ongeveer 1,05. Het reële tekort is dus 11%. Voor China alleen al geeft dit 50 miljoen ‘verdwenen vrouwen’. Zuid- en West-Azië en Noord-Afrika meegerekend komen we al ver boven de 100 miljoen. Deze nuchtere cijfers vertellen een vreselijk verhaal van ongelijkheid en verwaarlozing die de grotere sterfte bij vrouwen veroorzaken.
| |
De puur culturele verklaring
Voor de verwaarlozing van de vrouwen gelden er twee vaak gegeven en nog vaker impliciet aanvaarde simplistische verklaringen. De ene legt de nadruk op de culturele tegenstellingen tussen Oost en West en beweert dat de westerse samenleving minder seksistisch is dan de oosterse. Dat er in de westerse landen meer vrouwen dan mannen zijn lijkt deze bewering te staven, in de trant van Kipling (die was natuurlijk niet zelf begaan met seksisme en liet ‘the twain’ elkaar ontmoeten in romantisch-mannelijke omstandigheden: ‘Er is noch oost noch west, grens noch ras, noch afstamming, / waar twee sterke mannen tegenover elkaar staan, al komen ze van de uiteinden van de aarde!’).
De andere simpele verklaring rekent met niveaus van economische ontwikkeling; inferieure voeding en verzorging voor vrouwen is een kenmerk van arme, nog onderontwikkelde economieën.
Beide verklaringen bevatten wel enige waarheid, maar geen van beide overtuigt als algemeen geldende hypothese. Tot op zekere hoogte sluiten ze elkaar zelfs uit. Voor een sluitende verklaring is een combinatie van culturele en economische elementen vereist. Bovendien moeten er, naar ik wil aantonen, een hele reeks sociale factoren in betrokken worden.
Nemen we eerst de culturele verklaring: de tegenstelling Oost-West schiet duidelijk tekort, want binnen het Oosten of het Westen zijn er al grote verschillen. Japan heeft - in tegenstelling tot bijna de hele rest van Azië - een verhouding vrouwen/mannen die niet veel verschilt van die in Europa of Noord-Amerika. Dit suggereert - althans op het eerste gezicht - dat reëel inkomen en economische ont- | |
| |
wikkeling beter dan het oosterse of westerse karakter van de samenleving verklaren waarom de vrouwen minder levenskansen hebben. Bij de volkstellingen van 1899 en 1908 was er in Japan een duidelijk tekort aan vrouwen, maar tegen 1940 was hun achterstand bijna ingelopen en in de jaren na de oorlog - toen Japan een rijk, grotendeels geïndustrialiseerd land was geworden - was er helemaal geen tekort meer, maar een ruim overschot. Ook in andere landen van Oost- en Zuid-Azië, o.m. in Thailand en Indonesië, is er een overschot.
In de meest rudimentaire vorm van de verklaring Oost vs. West houdt men ook geen rekening met andere kenmerken van deze samenlevingen. Zo behoort in Zuid-Azië de verhouding vrouwen/mannen tot de laagste ter wereld (ongeveer 0,94 in India en Bangladesh en 0,90 in Pakistan, de laagste verhouding van alle grote landen), maar die streek liep voorop in het kiezen van vrouwen voor het hoogste politieke leiderschap. Zo hebben de vier grote Zuid-Aziatische landen ofwel een vrouw aan het hoofd van de regering gehad (Sri Lanka, India, Pakistan) of aan het hoofd van de voornaamste oppositiepartij (Bangladesh).
Het zijn uiteraard vrouwen uit de hoogste stand die zo hoog opgeklommen zijn en het feit dat een vrouw de regering leidde betekende op zichzelf nog geen voordeel voor de vrouwen in deze landen. Maar hier is het er ons alleen om te doen de idee te toetsen of de tegenstelling tussen Oost en West beperkt blijft tot een gradatie in seksisme. De verkiezingssuccessen van vrouwen in Zuid-Azië wijzen uit dat het om complexere factoren gaat.
Het is wel zo dat de afstamming van deze vrouwen een rol speelde in hun poltieke carrière: Indira Gandhi was de dochter van Jawaharlal Nehru, Benazir Bhutto de dochter van Zulfikar Bhutto, enz... Toch ontvingen zij hun mandaat van het volk en het belang hiervan mag men niet zo maar wegwuiven. Familiebanden zijn niets nieuws in de politiek en ze bepalen de politieke opvolging in tal van landen. Dat Indira Gandhi haar politiek gezag ten dele verwierf door de positie van haar vader weegt op zichzelf niet zwaarder dan het feit dat Rajiv Gandhi's politieke geloofwaardigheid in grote mate te danken was aan het politieke formaat van zijn moeder, of het wellicht minder bekende feit dat Indira Gandhi's vader, de eminente Jawaharlal Nehru, zijn eerste successen oogstte als zoon van Motilal Nehru, gewezen voorzitter van de Congrespartij. Familiale invloeden, typerend voor de Zuid-Aziatische politiek, hebben de vrouwen zeker een platform verschaft om via verkiezingen aan de macht te komen; toch lijkt Zuid- | |
| |
Azië een lengte voor te liggen op de VS en de meeste Europese landen inzake positieve discriminatie bij het winnen van verkiezingen.
Het is in dit verband ook zinvol de vergelijking te maken tussen de Amerikaanse en Indiase wetgevende kamers. In de VS zijn er onder de volksvertegenwoordigers 6,4% vrouwen; in India zijn het er nu 5,3% en het waren er 7,9% in het vorige lager huis. Slechts 2% van de Amerikaanse senatoren zijn vrouwen, terwijl er 9% resp. 10% waren in het vorige en het huidige hoger huis in India. En op een ander, maar toch ook verwant vlak: ik had veel meer vrouwelijke collega's toen ik aan de universiteit van Delhi doceerde dan ik er nu heb in Harvard. Het cultureel milieu beïnvloedt zeker de verschillen tussen mannen en vrouwen (m.b.t. overlevingskansen en andere factoren) maar het gaat niet op ze te herleiden tot een simpele tegenstelling tussen het ‘seksistische’ Oosten en het ‘neutrale’ Westen.
| |
De puur economische verklaring
Wat is de andere, de puur economische verklaring van de achterstelling van de vrouwen waard? Het is zeker waar dat al de landen met een groot deficit aan vrouwen in mindere of meerdere mate arm zijn, in termen van reëel inkomen. En er is geen land van enige omvang met een hoog hoofdelijk inkomen dat zo'n deficit vertoont. Men mag redelijkerwijze verwachten dat de economische vooruitgang de grotere sterfte onder de vrouwen mildert. Zo zal b.v. het sterven in het kraambed afnemen bij betere ziekenhuisverzorging en bij het dalen van het geboortecijfer dat gewoonlijk volgt op economische ontwikkeling. Toch geeft een economische analyse in zo'n rudimentaire vorm niet veel inzicht, want in veel arme landen bestaat er geen deficit van vrouwen. In gebieden aan de zuidrand van de Sahara b.v., zo arm en onderontwikkeld als ze zijn, is er een wezenlijk overschot van vrouwen. Ook Zuidoost-Azië en Zuid-Azië (buiten China) verschillen in dit opzicht van de relatief arme landen, zij het in geringere mate. Binnen India - het is al gezegd - hebben Punjab en Haryana, twee van de rijkste en economisch meest ontwikkelde staten van India, een heel lage verhouding vrouwen/mannen (rond 0,86), terwijl in de veel armere staat Kerala de verhouding boven 1,03 ligt.
Het blijkt dat bij economische ontwikkeling heel vaak een relatieve achteruitgang intreedt in de overlevingskansen van de vrouwen, ook als de levensverwachting in absolute cijfers toeneemt voor vrouwen zowel als voor mannen. Zo werd b.v. in India de kloof tussen de le- | |
| |
vensverwachting van de mannen en die van de vrouwen onlangs kleiner, maar dit volgde op tientallen jaren verbreding van die kloof. De verhouding vrouwen/mannen was geleidelijk kleiner geworden, van meer dan 0,97 in 1901 tot 0,93 in 1971, en ze is nu nauwelijks gestegen. De situatie van de vrouwen werd slechter omdat ze minder deelden in de medische en sociale vooruitgang. Economische ontwikkeling is niet automatisch een remedie tegen het hogere sterftecijfer van de vrouwen.
De verhouding vrouwen/mannen liep in China beduidend terug na de economische en sociale hervormingen die vanaf 1979 doorgevoerd werden. De Chinese Statistische Jaarboeken vermelden een aanhoudende vermindering van 0,9432 in 1979 tot 0,9342 in 1985 en 1986. Daarna is er een toename tot 0,9398 in 1989, wat altijd nog minder is dan in 1979. De levensverwachting was beduidend hoger voor vrouwen dan voor mannen vóór de economische hervormingen, maar is daarna blijkbaar gedaald. Het komt dus voor dat bij snelle economische ontwikkeling relatief meer vrouwen sterven.
| |
Een netwerk van factoren
De verklaring vanuit het zgn. contrast tussen Oost en West en de ongenuanceerde hypothese dat de noodsituatie van de vrouwen een kenmerk is van economische ‘onderontwikkeling’ kunnen op het eerste gezicht wel plausibel lijken, toch verschaft geen van beide ons enig adequaat inzicht in de mechanismen die de vrouwelijke achterstand m.b.t. sociaal welzijn en overlevingskansen veroorzaken. Daarvoor moeten we het ingewikkelde netwerk ontrafelen van de economische, sociale en culturele factoren die de regionale verschillen bepalen.
Er is b.v. van streek tot streek een groot verschil in de positie en zeggenschap van de vrouw binnen het gezin en er is alle reden om aan te nemen dat er een relatie bestaat tussen deze sociale factoren en de economische rol en zelfstandigheid van de vrouwen. Werk buitenshuis en/of bezittingen kunnen in belangrijke mate de economische onafhankelijkheid en macht van de vrouwen bepalen; en deze factoren kunnen verreikende gevolgen hebben voor de verdeling van de baten en lasten in het gezin en kunnen van grote invloed zijn op wat impliciet aanvaard wordt als de rechtmatige aanspraken van de vrouwen.
Man en vrouw hebben gelijklopende én tegenstrijdige belangen die meespelen bij de beslissingen in het gezin; beslissen kan een vorm
| |
| |
zijn van samenwerking zoeken, waarbij bepaalde oplossingen voor conflictueuze aspecten van het gezinsleven impliciet eensgezind aanvaard worden. Dergelijke ‘coöperatieve’ conflicten komen veel voor in groepsrelaties en de studie ervan helpt ons begrijpen wat er allemaal meespeelt in het bepalen van het aandeel van de vrouw in de baten van het gezin. Bepaalde stilzwijgend afgesproken gedragspatronen kunnen voor man en vrouw een hulp zijn. Maar er zijn veel afspraken mogelijk en sommige spelen in het voordeel van een van beide partijen. Kiest men er één uit, dan leidt dat tot een bepaalde verdeling van de gemeenschappelijke baten. De oplossing van gezinsconflicten bevat altijd niet ter sprake gebrachte gedragspatronen die de balans enigszins in evenwicht houden. Het gezinsleven - het samen wonen en leven - is overigens niet mogelijk als de aandacht sterk gericht is op de conflictstof (voortdurend gespitst zijn op de conflicten wordt veelal beschouwd als afwijkend gedrag). Soms zal de vrouw dan ook niet eens duidelijk beseffen hoe groot haar achterstelling is. Een belangrijke rol speelt ook de beoordeling of het werk van de partner ‘renderend’ is en ‘bijdraagt’ tot de welvaart van het gezin, al worden de criteria voor het afwegen van ‘bijdragen’ en ‘renderen’ zelden expliciet besproken. Dit zijn twee elementen van de sociale waardeschaal die, naar ik meen, doorslaggevend de ongelijkheid bepalen van de geslachten, zelfs in de rijke landen. Maar in de arme landen bestendigen ze in grote mate de achterstelling van de vrouwen.
De verdeling van het globale gezinsinkomen zal minder in het nadeel van de vrouwen uitvallen wanneer (1) zij buitenshuis verdienen; (2) hun werk renderend geacht wordt (dit is eerder het geval voor werk buitenshuis); (3) zij een of andere bron van inkomen hebben en daarover mogen beschikken; en (4) zij een duidelijk besef hebben van de vormen van achterstelling van de vrouwen en de kansen willen aangrijpen om hier wat aan te veranderen. Dit laatste punt wordt sterk beïnvloed door het onderwijs voor vrouwen en hun deelname aan politieke activiteiten.
Uit tal van empirische gegevens, meestal studies over lokale situaties, blijkt dat het lot van de vrouw wezenlijk kan verbeteren door een zgn. ‘renderende’ betrekking, zoals loonarbeid buitenshuis of een ‘produktieve’ arbeid in b.v. de landbouw. Huishoudelijk werk komt niet in aanmerking - hoe zwaar het ook mag zijn - omdat het noch bezoldigd noch gewaardeerd wordt. Heeft de vrouw een ‘renderende’ betrekking dan kan de oplossing voor de ‘coöperatieve conflicten’ in veel opzichten minder nadelig voor haar uitvallen.
| |
| |
In de eerste plaats kan een vrouw vrijer beschikken over een inkomen uit arbeid buitenshuis; het is bovendien vast, zodat ze minder kwetsbaar is. Ten tweede: het sociaal aanzien dat hoort bij ‘broodwinner’ zijn en ‘produktief bijdragen’ tot de gezamenlijke welvaart van het gezin, kan de positie van de vrouw binnen het gezin verbeteren en van invloed zijn op de heersende culturele patronen voor het verdelen van de gezamenlijke inkomsten. Ten derde: vrouwen die buitenshuis arbeiden in een vaste betrekking, met enige waarborg en juridische bescherming, plus de bijhorende rechten, leven in een minder precaire economische situatie. Ten vierde: arbeid buitenshuis brengt in contact met de buitenwereld en dat kan de positie van de vrouw binnen het gezin merkelijk ten goede komen. Zo kan arbeid buitenshuis ook nog ‘educatief’ zijn.
Mogelijk zullen door deze factoren de vrouwen een groter stuk van de koek toebedeeld krijgen in het gezin en zal de verwaarlozing van de opgroeiende meisjes afnemen. In veel landen wil men liever jongens, van wie verwacht wordt dat ze meer materiële zekerheid zullen bieden aan hun bejaarde ouders. Die voorkeur zal verzwakken als vrouwen net als mannen vaste bezoldigde arbeid kunnen verrichten. En als de positie van de vrouw in het algemeen verbetert en haar inbreng meer erkenning vindt, zal men beter voor de meisjes zorgen. En als vrouwen, door hun werk buitenshuis, meer deelnemen aan het openbare leven kan dit door zijn opvoedend effect de druk van de traditionele opvattingen en gedragspatronen verzwakken.
Studies over verschillende streken van Azië en Afrika tonen een correlatie aan tussen de levensverwachting van de vrouwen en de tewerkstelling van beide geslachten in ‘renderende’ arbeid. De rangschikking van die streken (buiten China) volgens de verhouding vrouwen/mannen geeft in dalende orde:
1. | de zuidrand van de Sahara; |
2. | Zuidoost- en Oost-Azië; |
3. | West-Azië; |
4. | Zuid-Azië; |
5. | Noord-Afrika. |
De rangschikking volgens de verhouding van de levensverwachting voor vrouwen tegenover die voor mannen, vertoont een opvallende gelijkenis:
1. | de zuidrand van de Sahara; |
2. | Zuidoost- en Oost-Azië; |
| |
| |
3. | West-Azië; |
4. | Noord-Afrika; |
5. | Zuid-Azië. |
Natuurlijk is hiermee nog niet aangetoond dat ‘renderende’ arbeid de levensverwachting doet toenemen. Er is misschien een andere factor die beide beïnvloedt. Het is zeer moeilijk conclusies te trekken uit zulke algemene correlaties. Maar dezelfde correlaties komen ook voor bij andere vergelijkingen. Zo is b.v. in Punjab (de rijkste Indische staat) de verhouding vrouwen/mannen het laagste van heel India (0,86); ook de verhouding van vrouwen tot mannen in ‘renderende’ arbeid is er het laagst. De invloed van arbeid buitenshuis op het welzijn van de vrouwen is ook aangetoond in een aantal studies over lokale gemeenschappen in verschillende plaatsen ter wereld.
| |
De Chinese crisis
De situatie in China is een geval apart. Het is een land waar de vrouwen traditioneel achtergesteld zijn. Maar na de revolutie hebben de Chinese leiders zich bijzonder ingespannen om de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen te milderen. Dit deden zij o.a. door (1) de basisgezondheidszorg en de verpleging uit te breiden tot de gehele bevolking; (2) meer vrouwen ‘renderende’ arbeid te verschaffen, waardoor ook de rol van de vrouwen in de economie en de samenleving sociaal meer gewaardeerd werd.
De algemene levensverwachting is opmerkelijk gestegen. Ondanks een daling tijdens de verschrikkelijke hongersnoden van 1958-1961 (toen de zgn. ‘Grote Sprong Voorwaarts’ jammerlijk mislukt was) is in China de levensverwachting bij de geboorte gestegen van niet veel meer dan 40 jaar omstreeks 1950 tot bijna 70 jaar bij het invoeren van de economische hervormingen in 1979. De scherpe daling van het sterftecijfer (algemeen, maar sterker bij de vrouwen dan bij de mannen) is des te verrassender daar ze optrad op het ogenblik van ernstige economische problemen, zoals vrijwel algemeen gebrek aan efficiëntie in de industrie; een vrijwel stagnerende landbouw en een relatief zwakke groei van de produktie per hoofd. De levensverwachting van de vrouwen bij de geboorte haalde de toch al gestegen levensverwachting van de mannen in en was beduidend hoger tegen de tijd van de economische en sociale hervormingen van 1979.
Door die hervormingen steeg de economische groei onmiddellijk en de landbouw stagneerde niet langer. Volgens officiële bronnen ver- | |
| |
dubbelde de landbouwproduktie tussen 1979 en 1986 en dit is - ook als we rekenen met een eventueel aandikken van de cijfers - nog altijd een opmerkelijke prestatie. Maar voor dezelfde periode vermelden de officiële cijfers een stijging van het algemene sterftecijfer dat constant hoger ligt dan wat bereikt was tegen 1979. Ook de relatieve levensverwachting van de vrouwen lijkt gedaald te zijn en de verhouding vrouwen/mannen is teruggelopen van 94,3 in 1979 tot 93,4 in 1985 en 1986. Het is moeilijk de beschikbare gegevens te interpreteren, maar de indruk dat de levensverwachting voor de vrouwen weer onder die van de mannen gedaald is wint veld. Zo rekent het meest recente World Development Report van de Wereldbank met een levensverwachting van 69 jaar voor de mannen en 66 jaar voor de vrouwen. (Hoe weinig zekerheid er overigens terzake is, blijkt uit het feit dat hetzelfde rapport een gemiddelde levensverwachting van 70 jaar aangeeft voor mannen en vrouwen samen).
Waarom daalde in China vanaf 1979 de levensverwachting voor vrouwen, zeker in verhouding tot die van de mannen? Een aantal deskundigen wijzen er op dat de Chinese leiders de laatste jaren in het algemeen niet meer opkomen voor de gelijkberechtiging van de vrouw; die is vaak geen discussiethema meer; het is, naar een uitspraak van de sociologe Margery Wolf, ‘een uitgestelde revolutie’. Dit is zeker geen onbelangrijke factor, maar hij verklaart niet waarom de daling optrad in de eerste jaren van de hervormingen, de periode van de snelle groei van de hele economische sector.
De dwangmaatregelen uit 1979 om het aantal kinderen per gezin te beperken zijn mogelijk van grote invloed geweest. In bepaalde delen van het land drong de overheid zelfs het gezin-met-één-enkel-kind op. Gezien de Chinese voorkeur voor jongens leidde deze beperking tot een vaak ernstige verwaarlozing van de meisjes. Er zijn zelfs aanwijzingen dat vrouwelijke babies gedood zijn. In de eerste jaren van de hervormingen bleek de kindersterfte bij de meisjes aanzienlijk te stijgen. Er waren ramingen dat ze opgelopen was van 37,7 per duizend in 1978 tot 67,2 per duizend in 1984. Volgens meer recente gegevens zijn dit overdreven cijfers. Niettemin is de levensverwachting van de meisjes zeker ongunstig beïnvloed door de beperking van het aantal kinderen per gezin. Met de latere versoepeling van de wet (o.m. toelating om een tweede kind te hebben als het eerste een meisje is) heeft de overheid trouwens impliciet toegegeven dat er problemen zijn.
Een tweede factor die de overlevingskansen van de Chinese vrouwen beïnvloedt is de algemene crisis van de gezondheidszorg na de
| |
| |
economische hervormingen. De landbouwbrigades en -collectieven, die vanouds voor een belangrijk deel de basis geleverd hebben voor de gezondheidszorg op het platteland, werden ontbonden en vervangen door het zgn. ‘systeem van gedeelde verantwoordelijkheid’ waarin het gezin de spil was voor de landbouw. De landbouwproduktie steeg, maar besnoeiingen in de gemeenschappelijke diensten waren een zware financiële handicap voor China's uitgebreide medische diensten op het platteland. De gecollectiviseerde landbouw had de produktie niet bijzonder bevorderd, maar was wel een basis voor China's innoverende en uitgebreide rurale gezondheidszorg. Met de beperkende maatregelen wilde de overheid wel niet het ene geslacht meer benadelen dan het andere, maar vanwege de achterstelling van de vrouwen op het Chinese platteland, werden uiteraard de vrouwen en de kinderen het hardst getroffen. (Ook de politiek van het éne kind was in haar opzet neutraal ten opzichte van de geslachten, maar door de achterstelling van de vrouwen, benadeelde ze tot nog toe de meisjes).
Ten derde mogen we veronderstellen dat het systeem van gedeelde verantwoordelijkheid minder plaats laat voor de vrouwen in wat ‘renderende’ landarbeid geacht wordt. Het nieuwe systeem keert terug naar een meer traditionele werkverdeling en het werk van de vrouwen in het huishouden zal allicht weer, zoals overal ter wereld, worden ondergewaardeerd. Dit kan een negatieve weerslag hebben op de status van de vrouw in het gezin, zoals hiervoor betoogd is. Dit effect kan in bepaalde streken wel ten dele opgevangen worden door een groter aanbod van arbeid buiten de landbouw voor de vrouwen. Maar de afbrokkeling van de gezondheidszorg betekent een groter risico voor de oude mensen en versterkt allicht de traditionele voorkeur voor jongens, zodat minder goed gezorgd wordt voor de meisjes.
| |
Onderwijs en eigendom in Kerala
Analyses die alleen steunen op contrasten tussen Oost en West of ‘onderontwikkeling’ helpen ons niet ver vooruit. Belangrijke variabelen - b.v. tewerkstelling en onderwijs voor vrouwen - hebben zowel een economische als een culturele weerslag. Nu kan het op het eerste gezicht lijken dat ook wij een economische verklaring zoeken als wij de weerslag van ‘renderende’ arbeid op de levensverwachting van de vrouwen onderzoeken. Toch is het niet zo. De diepere vraag is namelijk waarom zo'n arbeid buitenshuis b.v. meer voorkomt aan de
| |
| |
zuidrand van de Sahara dan in Noord-Afrika, meer in Zuidoost- en Oost-Azië dan in West- en Zuid-Azië. Cultuur én religie spelen zeker een rol in deze streken. Voor een grondige verklaring van de achterstelling van de vrouwen dient men het verband te leggen tussen de economische oorzaken en de sociale en culturele factoren. Er is meer in het spel dan ‘renderende’ arbeid. Ook onderwijs en economische rechten - inclusief eigendomsrechten - zijn mogelijke cruciale variabelen. Neem b.v. de reeds genoemde staat Kerala: de verhouding vrouwen/mannen is er hoger dan 1,03, dichter bij de 1,05 van Europa dan bij de 0,94 van het hele gebied van China, West-Azië en India. De levensverwachting van de vrouwen bij de geboorte was in Kerala al 68 jaar bij de laatste volkstelling in 1981 (nu geraamd op 72), duidelijk hoger dan de toenmalige 64 jaar van de mannen (nu 67). Vrouwen kunnen in Kerala over het algemeen ‘renderende’ arbeid vinden - zeker veel meer dan in Punjab - maar op dit punt is de staat geen uitzondering. Wel uitzonderlijk is er de hoge graad van alfabetisatie. Die is niet alleen hoger dan elders in India, maar ook beduidend hoger dan in China, vooral bij de vrouwen. Kerala heeft met fondsen van de staat het basisonderwijs veralgemeend, een experiment dat in de laatste decennia doorgevoerd werd door linkse regeringen, maar dat al bijna twee eeuwen geleden ingezet is door de vorsten van de koninkrijken Travancore en Cochin. (Deze twee inheemse staten behoorden niet tot Brits India; zij werden na de onafhankelijkheid samengevoegd met nog een klein stuk van het oude gebiedsdeel Madras tot de nieuwe staat Kerala). Reeds in 1817 vaardigde de jonge koningin van Travancore, Rani Gouri Parvathi Bai, kordate besluiten uit ter bevordering van het openbaar onderwijs.
‘Het rijk moet alle kosten op zich nemen van het onderwijs voor zijn inwoners opdat het hun niet aan kennis moge ontbreken en zij door de verspreiding van het onderwijs betere onderdanen en dienaren van het rijk mogen zijn en zo de goede naam van het rijk verhogen’.
Bovendien worden in een deel van Kerala eigendommen in de regel in vrouwelijke lijn overgeërfd. Deze factoren, plus het algemeen hoog niveau van de openbare gezondheidszorg, helpen mee verklaren waarom de vrouwen in Kerala niet achterop blijven in overlevingskansen. De weerslag van ieder van die factoren afzonderlijk afwegen is niet mogelijk, maar het zou een vergissing zijn ze niet allemaal te onderzoeken als potentieel belangrijke variabelen.
Gezien de enorme draagwijdte van de overlevingsproblemen van
| |
| |
de vrouwen in grote gedeelten van Azië en Afrika is het wel verbazend dat er zo weinig aandacht aan besteed is. Het aantal ‘verdwenen’ vrouwen is aanzienlijk. Meer dan honderd miljoen vrouwen ontbreken omdat zij meer verwaarloosd werden dan de mannen. Om de situatie te kunnen keren door politieke actie en openbaar beleid moeten de redenen daarvan eerst beter bekend zijn. Dit is duidelijk een van de meest belangrijke én meest veronachtzaamde problemen waar de wereld vandaag mee geconfronteerd wordt.
|
|