Streven. Vlaamse editie. Jaargang 58
(1990-1991)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 988]
| |
IVlaanderen. Het beroemde mistige, poëtische landschap zoals dat door Bruegel geschilderd werd, is grotendeels verdwenen. In de plaats daarvan rijen huizen. De stijlen ervan zijn eclectisch, maar het kleine uniforme rijtjeshuis wordt gaandeweg afgebroken en vervangen door een groter. De bebouwing strekt zich haast zonder onderbreking uit van Hasselt tot Oostende. Meer en meer treedt er een neutrale stijl naar voren: een breed uitgemeten modern huis, een grote tuin, een keurig geknipte gazon, coniferen en heesters. De grote ramen zitten altijd achter witte ondoorzichtige gordijnen: het soort gaas waarmee expressionistische dansers zich uitdosten wanneer zij een of ander abstract concept wilden uitbeelden. De wortels van deze vorm van wonen liggen in het Germaanse ideaal van orde. Het effect is dat van een geordende privacy, maar de visuele indruk die van een mausoleum. Het huis wordt een soort van langwerpige grafzerk, een grote languitgerekte doos die in een stille tuin neergezet wordt en die doet denken aan een modern crematorium. Het is de ultieme manifestatie van het individualisme, een droom die tastbaar geworden is. Een anticipatie van ons aller onafwendbare eindtoestand: de individuele dood. Een zichzelf respecterende Vlaming kan niet leven op een oppervlakte kleiner dan 100 m2. Voor een echtpaar moet je die oppervlakte verdubbelen en dan tel je de kinderen niet eens mee. Een Vlaams architect, die een huis van 240 m2 had ontworpen voor een echtpaar | |
[pagina 989]
| |
met twee kleine kinderen, vertelde me eens dat hij te horen kreeg dat hij niet genoeg plaats had voorzien voor kleerkasten. Vlamingen schijnen een eindeloze zucht naar ruimte te hebben. Maar de exploratie van het wilde onbekende of verre horizonten is niets voor hen. Het verlangen is instinctief, en verbindt het huis met een hang naar privacy. Indentiteit wordt op die manier onlosmakelijk verbonden met territorium, de zin voor het particuliere waardoor het ik zich onderscheidt, wordt verward met ‘privé-ruimte’. | |
IIIn een wereld waarin over andere landen alleen maar in clichés wordt gesproken, wordt België vaak vergeleken met een epicurische ervaring: bier, chocolade, eten, frieten op iedere hoek van de straat. In een Engels boek over België lees ik voor de zoveelste keer: ‘Een Belg vindt dat lekker eten een van de werkelijk belangrijke dingen in het leven is - en wie zou hem willen tegenspreken? (...) Hij houdt van zijn beroep of werk, maar even ijverig geniet hij van zijn vrije tijd en viert hij feest’. Hoe reëel ook, het beeld is niet meer dan een vertederende beschrijving van hoe het leven en de traditie aanmodderen en hun schijnbaar onveranderlijk patroon laten zien. En toch: dat gebrek aan nieuwsgierigheid! Dat vreemde aspect van het Vlaamse leven vind ik ook in dit boek weer niet terug. Ik heb veel Europese landen bezocht en er korte tijd verbleven, maar ik heb nooit mensen ontmoet die meestal vergeten dat ze je al eens eerder hebben gezien. Je mag een Vlaming verscheidene keren ontmoet hebben, hij kent je niet meer en legt wat jou betreft ook geen enkele nieuwsgierigheid aan de dag. Denk niet dat ik dit persoonlijk opvat. Geloof me, ik heb het vaak genoeg meegemaakt, ze hebben dat vooral in hun contacten met buitenlanders. Het is misschien een kwestie van keuze, maar ik vermoed dat Vlamingen de details, de trekken van de persoon die zij ontmoeten, niet goed in zich opnemen. Toch beroepen zij er zich op dat zij Europeanen zijn, goede Europeanen zelfs. Zij spreken dan ook vier talen en halen de nieuwe tijd met vlag en wimpel in. Maar voor ervaringen die buiten hun dagelijkse routine liggen, hebben zij blijkbaar geen belangstelling. In cynische momenten zou een observator kunnen beweren dat dat, naast de katholieke traditie, de reden is waarom foto's van doden zo populair zijn op kerkhoven: Vlamingen hebben geen geheugen voor iemands gezicht of zelfs voor zijn persoonlijkheid. | |
[pagina 990]
| |
Paul Delvaux, La voix publique
| |
IIIDicht bij de dood ligt de seksualiteit. Daar hebben de Vlamingen een robuuste kijk op. Niets van de inhibities of het puritanisme dat je bij Britten vindt. En hun moderne kunstenaars, Rops, Delvaux, Magritte, Masereel, laten dat ook zien. Meer nog, zij leggen de affiniteit tussen dood en seksualiteit helemaal bloot. Naakte lijken van vrouwen, op een divan in een spoorwegstation, zoals bij Delvaux. De mechanische mannen en vrouwen van Masereel, verloren in een anonieme seksualiteit, in een volkomen onpersoonlijk stadsgezicht. Rops wist het verband tussen seks en dood, onder gaslicht, zelfs om te buigen in perversiteit. Centraal in de thematiek van deze kunstenaars staat de vertrouwde leegte. De schilderijen van Magritte zijn vaak gezellig huiselijk, zoals je zo goed ziet in L'empire des lumières, een schilderij dat hij in het midden van de jaren '50 nog eens overdeed. Een huiselijke scène, een zicht op het leven van alledag. Maar allesoverheersend is het gevoel van onpersoonlijkheid: de popperige vrouwen wonen in een lege wereld, hun schaamhaar lijkt vaak hun meest betekenisvol karakteristiek. Een droom die naar het oneindige reikt, maar dan wel in een vertrouwde setting. Uiteindelijk wordt het moeilijk de levenden te scheiden van de doden. Dat ziet je volop in de grote carnavalscènes van Ensor, eindeloze processies waarin seks en dood in elkaar verstrengeld zijn. De figuren leven er in een vreemd isolement: samen vormen zij een sociale groep, maar ze zijn bezeten door een individueel ideaal of project. Het decor blijft stevig gegrondvest in het dagelijkse leven, maar het isolement is intens. Het land leeft in toeschietelijk comfort, de sociale context is relatief rustig, en toch komen de Vlamingen over als een behekst volk. | |
[pagina 991]
| |
Je komt ze overal tegen, in alle lagen van de bevolking: de intellectueel die weet wat hij wil en ongelooflijk gereserveerd is, de huisvrouw uit de lagere middenklasse die in haar grote huis een uigestrekt persoonlijk imperium creëert... in ieder café om de hoek kom je ze tegen. Het decor is vertrouwd, niet vijandig of antagonistisch, en toch vertonen deze figuren, die vaak zo gemoedelijk zijn, een vreemde eigenaardigheid: ze hebben iets in de zin dat hen van elkaar isoleert. In een recente film van een Vlaamse regisseur, Dominique Deruddere, wordt dit tot in het extreme doorgetrokken: een kleine, doodgewone stadsjongen vat een passie op voor necrofilie. Het scenario is een bewerking van een roman die zich niet in Vlaanderen afspeelt, maar vertaald naar een Vlaamse achtergrond komt het vreemde idee op een of andere manier heel natuurlijk over. Wat er in die hoofden omgaat hoeft niet eens wereldschokkend te zijn, maar het oefent een psychologische fascinatie uit die in scherpe tegenstelling staat met de huiselijke en kleinsteedse Vlaamse sfeer. Dit is beslist geen exclusief Vlaams fenomeen, maar de intensiteit ervan lijkt dat wel te zijn. Vlamingen lijken eigenlijk weinig echte interesse voor elkaar te hebben. In de plaats daarvan hebben zij een onderlinge verzekering afgesloten en slijten zij hun leven volgens een gemeenschappelijk aanvaarde gedragscode. Toch zit het individualisme heel diep geworteld. De combinatie van deze twee volkstrekken zorgt voor een griezelige en tegenstrijdige cocktail. Binnen bepaalde grenzen kan het individualisme zich onbeperkt uitleven. Vlaanderen is een wereld waarin het individu zich kan verliezen in het dagelijks leven. En wat voor een dagelijks leven: wafels eten in Blankenberge, koffie drinken op een late herfstmiddag in Gent, door de prachtige buurten van Antwerpen slenteren, van een aperitief nippen in Café Cirio aan de Beurs in Brussel, en dan naar huis wandelen waar, in een comfortabele woning, lekker eten en bier te wachten staan. Ik vermoed dat het dagelijks leven in andere Europese landen niet half zo aangenaam is. En toch schijnt het allemaal erg onpersoonlijk te blijven: op de gebruikelijke beleefdheidsbetuigingen na, een soort van desinteresse in andere mensen. De boven vermelde Belgische kunstenaars mogen dan al universele thema's uitbeelden, zij doen dat met een bijzonder soort intensiteit. Zij zouden wel eens op iets typisch Vlaams gestoten kunnen zijn: het gezellige leven verbonden met een diepe ader van onpersoonlijkheid. | |
[pagina 992]
| |
IVDe autowegen. Magritte zou er dol op geweest zijn: ze hebben een soort sublieme schoonheid met hun verlichting, met de fabrieken er vlak naast, waarop je in neonlicht het uur van de dag en de temperatuur ziet verschijnen. Misschien komt een Vlaamse neorealistische schilder wel eens op het idee naast een van deze autowegen een barak neer te zetten om van daar uit de verschillende soorten auto's die er passeren, de accidenten, de mensen die voorbijrazen, de mensen die stoppen om de zonsondergang te bekijken, op doek vast te leggen. En als ultieme fantasie een vrijend paartje bovenop de motorkap van een auto terwijl de anderen ongeïnteresseerd voorbijrazen. Het weer, de seizoenen - de onderwerpen zijn eindeloos. België heeft blijkbaar meer kilometers autostrade per oppervlakte dan welk ander Europees land ook en ze bewijzen goede diensten: het zijn naadloze eenheden in een reis door een dichtbevolkt land waar je bijna nergens meer nog een onbelemmerd zicht op iets landelijks kunt vinden. De paradox blijft bestaan. Een volk dat drie prachtige steden heeft gebouwd - Antwerpen, Gent en Brussel -, moet behalve een zin voor stadsleven toch ook het vermogen hebben om het sublieme te creëren. Is het mogelijk dat het dezelfde mensen zijn die blijkbaar geen geheugen hebben? De paradox is echter een illusie, een historische gril van het lot. Een stad als Gent die iedere vrijdagavond via het Sint-Pietersstation leegloopt van studenten en allerlei burgers die zich naar huis begeven, op weg naar Zonderdonk of Donderdonk, je moet het gezien hebben. Ieder ander volk - zelfs de Engelsen! - zou stormlopen naar dit juweel van een stad: klein en ordentelijk maar met een zekere grandeur. Maar Gent is zo goed als verlaten als de bohémiens de droge takken bijeenscharrelen in hun mausoleumtuinen in Zonderdonk. Antwerpen is een geval apart, dat blijkt al uit de arrogantie van de Antwerpenaar tegenover de rest van Vlaanderen. En toch is er één Antwerpen. Brussel van zijn kant laat alles zien wat Gent tracht te suggereren. Maar de Vlamingen hebben het aan de Walen, de Spanjaarden, de Turken, de Grieken en nu de Eurocraten verkwanseld. De volle treinen bewijzen dat hier veel Vlaamse mensen werken, maar om een of andere reden kunnen zij zich niet voorstellen te leven in wat een schitterende stad zou kunnen zijn. Het is blijkbaar geen bewuste keuze, meer een hang naar veiligheid. Ze leven liever in dorpen tussen ergens en nergens met een café twee kilometer verderop en een bakker waar ze 's zondags taartjes kunnen | |
[pagina 993]
| |
kopen en dorpsgenoten treffen die zich net als zij erop beroepen dat hun grootvader nog een boer was. Nu is alles wel veranderd, maar let wel, nog niet zo heel lang. De veiligheid die zij zoeken is die van een valse nationale identiteit. Instinctief weten zij dat zij een rijke cultuur hebben, maar vaag beseffen zij dat zij de samenhang ervan kwijt zijn. Als zij die samenhang zagen, zou dat betekenen dat ze een geheugen hadden, dat ze over een doorlopend verhaal beschikten. Ergens tegen het einde van de 18e eeuw zijn de Vlamingen ondergedoken en pas eind 19e, begin deze eeuw zijn ze weer boven water gekomen. De geschiedenis ligt in stukken uiteen. En zoals iemand die uit een lange droom ontwaakt, kunnen zij de flarden ervan niet aaneenrijgen. Ze houden er dan maar een gepersonaliseerde, individuele visie op na. En aangezien een historisch bewustzijn nauwelijks aanwezig is, wordt die visie gedeeld en geaccepteerd door het grootste deel van de bevolking. Een proces waarvan zij zich nauwelijks bewust zijn. | |
VDe Verlichting heeft Vlaanderen nauwelijks geraakt. Het wetenschappelijke denken dat in die periode het grootste deel van Europa beheerste en de geschiedenis op een ander spoor zette, schijnt op het grootste deel van de Vlaamse bevolking slechts een oppervlakkige indruk te hebben gemaakt. Vlaanderen heeft een rijke middeleeuwse geschiedenis, die wordt bij elke gelegenheid graag van stal gehaald. De Vlamingen hebben een mimetische kracht ontwikkeld waarmee zij met welk modern deuntje ook in de pas kunnen lopen. De 19e eeuw is gehuld in een diepe duistere mist, en een gemeenschappelijk cultureel bewustzijn ervan schijnt niet aanwezig te zijn. Toch werkte de bevolking toen in het hart van de industriële revolutie (België was na Engeland het eerste land waar treinen reden). Maar hun geest verwijlt bij een verder verleden, de dagen van de grote kermissen, de dorpstorens, de landelijke geneugten. Hun verstand is nauwelijks aangetast door een wetenschappelijke mentaliteit. Die periode van de Europese ideeëngeschiedenis bekijken zij van op afstand. Vlaanderen is beslist een zeer geciviliseerd land, maar diep beïnvloed door de Verlichting, dat kun je niet zeggen. Dat brengt mee dat de verbeelding van sommige individuen een hoge vlucht kan nemen, maar het merendeel van de bevolking lijdt aan een gemis van zelfbewustzijn en uiteindelijk aan historisch inzicht. Met als gevolg bijvoorbeeld een overdreven mythevorming over ar- | |
[pagina 994]
| |
moede en boeren. Voor de Tweede Wereldoorlog was België een van de rijkste naties van Europa. De herinnering aan ontbering, hoe reëel die voor sommigen ook was, is dan ook een nationale illusie. Als de Vlamingen beseften wat in een recent verleden de woningtoestanden in andere landen waren, zouden ze versteld staan. En in Parijs bijvoorbeeld kom je vandaag nog tot de ontdekking dat mensen er in kamers hokken die Vlamingen niet eens groot genoeg zouden vinden voor hun hond. Deze illusie is geen bewuste misleiding. Het is alleen maar een gebrekkige kijk op de geschiedenis: alle vergelijkingen vallen weg, de mythe gaat bloeien, uiteindelijk transcendeert het lot de realiteit. Neem bijvoorbeeld de relatie van België met zijn vroegere kolonie. Terwijl andere imperialistische landen prat gaan op hun vroegere successen of delen van de bevolking er zich over doodschamen, erkennen de Belgen nauwelijks dat zij een Afrikaans verleden hebben. Alles kan op de schouders van Leopold II worden geladen. Maar de rijkdom die tijdens deze periode, direct of indirect, van Afrika naar België verhuisde was immens, en per slot van rekening werden er weinig kolonies in Afrika in een meer belabberde toestand achtergelaten dan Zaïre. Een bezoek aan het Museum voor Midden-Afrika in Tervuren, het vroegere Koloniaal Museum, geeft een exotisch, in de tijd bevroren beeld te zien. Mij herinnert het aan een bezoek dat ik als kind bracht aan het huis van David Livingstone in het sombere Schotland. Het is een beeld van Afrika waarvan ik dacht dat het al lang achterhaald was; een postzegelalbum-evocatie van een wereld waarin zelfs een rhinoceros er vriendelijk uitziet. Het lijkt wel alsof het reële geheugen van de gebeurtenissen uitgewist is, of gewoon nooit bestaan heeft. | |
VIOp een of andere manier hebben voor de meeste Vlamingen de historische gebeurtenissen inderdaad geen werkelijk bestaansrecht. Zij zijn blijven voortleven als geciviliseerde boeren in een of ander klein grootdorp. Ze zijn zich niet ten volle bewust van de culturele krachten en de dialectische processen die in de geschiedenis aan het werk zijn. Ik heb het idee dat in Vlaanderen meer mensen zich op een ongecompliceerde en onvervalste manier als individuen zien dan in de meeste andere Europese landen. Zij zijn niet blind royalistisch zoals de Engelsen, of openlijk trots zoals de Fransen, over het algemeen besteden ze hieraan niet eens aandacht. Je wordt geboren in Vlaan- | |
[pagina 995]
| |
Pieter Bruegel, De val van Icarus
deren, je emigreert zelden, zoals andere nationaliteiten wel lijken te doen, en je sterft in Vlaanderen. Je bent gehecht aan een plaats of een dorp of een plek, en daarmee uit. Het is het instinct van de boer die ploegt, die zo weergaloos is uitgebeeld door Bruegel in De val van Icarus: hij ploegt maar voort en merkt niet eens dat er iemand uit de lucht valt... De wereld draait en het individu maakt geen keuze. Verbazingwekkend blijft het dat de Vlamingen overkomen als een gesofistikeerd, meertalig Europees volk dat in het hart van het continent leeft. En toch schijnen hun nieuwsgierigheid, hun aanvoelen van persoonlijke veranderingen, geen gevoelige plek in hun lichaam te raken. Misschien heeft een land dat constant te lijden heeft gehad van invasies en bezettingen uiteindelijk de bittere les geleerd om zichzelf nooit bloot te geven aan een vreemdeling en nooit het onbewuste patroon te doorbreken dat hen zo lang van dienst is geweest. Een patroon dat teruggaat op een periode die zelfs de Vlamingen zich moeilijk kunnen voorstellen. In dit proces raakt het geheugen bevroren en het verstand verliest fantasie. Toch is het zelden een nachtmerrie om in Vlaanderen te slaapwandelen. Gewoonlijk heeft het een happy end: je valt er nooit van de klippen. |
|