Streven. Vlaamse editie. Jaargang 58
(1990-1991)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 943]
| |
ForumJong en katholiek. De Vlaamse jeugdbewegingen doorgelicht
| |
[pagina 944]
| |
kering, ligt dit bij 15-jarige jeugdbewegingsleden anders. Zij koppelen intieme betrekkingen veel minder aan een vaste relatie. In beide leeftijdsgroepen hechten de meisjes wel meer belang aan een vaste relatie en trouw in een relatie vooraleer betrekkingen aan te gaan. De leiders van jeugdbewegingen blijken katholieker te zijn dan leeftijdsgenoten die niet aangesloten zijn (44% t.o.v. 33%). 55% van de leiders praktizeert regelmatig (t.o.v. 35% van de modale 19-20 jarige). Een opvallend verschijnsel is wel dat de gemiddelde jongere positiever tegenover het kerkelijk instituut staat dan de leiders en leidsters. Die blijken dus kerkkritischer te zijn. In vergelijking met leeftijdsgenoten valt op dat de leiding ‘geloven’ voornamelijk verbindt met dienstbaarheid en inzet voor een betere wereld en minder met het ‘volgen van Christus’ (slechts 17,6%). De bewegingen mogen, volgens de leden, best oproepen tot een christelijke levenshouding, maar in dit opzicht stellen de leden geen hoge eisen aan de leiding. De pastorale verantwoordelijkheid van de beweging wordt door de leden niet zo hoog ingeschat; de leiding wenst die toe te vertrouwen aan een volwassen buitenstaander (een priester of een volwassen begeleider). Geloofsaspecten worden op zijn minst als ‘vreemd aan de groep’, en ‘iets van buitenaf’ ervaren. ‘Gelovig zijn’ kan best, maar dat doe je dan wel buiten de groep. Welke signalen zendt dit onderzoek naar de brede gelovige gemeenschap? Enkele maanden voor de publikatie van de onderzoeksresultaten organiseerde de Katholieke Jeugdraad Jeugdpastorale Dagen, waarvan de referaten in een recent nummer van het Tijdschrift voor Geestelijk Leven werden gepubliceerdGa naar eindnoot3. Eén van de deelnemers was de Nederlandse dominicaan en jeugdwerker Theo Koster. Hij stelt vast dat de kerk nog erg moet wennen aan het idee dat jongeren (ook die afkomstig uit een ‘katholiek’ milieu) er wonderwel in slagen de eindjes aan elkaar te knopen zonder de kerk. In de kerk dient er een andere visie te groeien: ‘pretentieloos maar met een hart voor jongeren’. Op het terrein van de schoolpastoraal en het onderricht wordt enorm veel werk verricht door heel wat enthousiaste leerkrachten, maar het blijft een onloochenbaar feit dat de mogelijkheden van de kerk om aansluiting te vinden bij de wereld van jongeren vooralsnog zeer klein zijn. Iemand verzuchtte bij de voorstelling van de onderzoeksresultaten: ‘Arme godsdienstleerkrachten!’. ‘Niet dat de kerk niets te bieden heeft, maar wat ze te bieden heeft is op zulke onaantrekkelijke manier en plaats weggestopt dat jongeren niet op het idee komen daar nog te gaan zoeken’, schrijft KosterGa naar eindnoot4. De jongeren die toch aansluiting vinden bij het kerkelijk leven, blijven een minderheid. Sommigen klampen zich vast aan structuren en beelden die de nodige veiligheid en geborgenheid bieden, anderen slagen er wonderwel in hun gelovig engagement in evenwicht te brengen met hun dagelijks leven. Meer en meer komen jeugdwerkers tot de vaststelling dat dit evenwicht (of het bewust-zijn van de wens dat evenwicht te vinden) op latere leeftijd plaatsvindt. Jongere generaties verschillen relatief weinig van de ouderen, behalve inzake kerksheid - en daarmee worden niet de religieuze opvattingen bedoeld - en seksuele permissiviteit (wat ook in het jeugdbewegingsonderzoek aan het licht kwam). Het staat vast dat belijdend christendom in Europa nog slechts een optie is van een minderheid, daarnaast is er sprake van een socio-culturele christenheid. Pastoraal werk zal in deze context rekening moeten houden met drie verschillende groepen: ten eerste de kleine kern van mensen die zoeken naar geloofs- en levensverdieping en van daaruit de kans krijgen een eigen stijl te ontwikkelen, ten tweede een grotere groep die zoekt naar concrete waardenbeleving, maar zich afzijdig houdt van kerkelijkheid en een derde groep die eer- | |
[pagina 945]
| |
der narcistisch is ingesteld maar toch open staat voor een aantal waardenGa naar eindnoot5. Vanuit deze vaststellingen zouden we drie niveaus in (jeugd)pastoraal werk kunnen voorstellen: het eerste niveau bestaat uit het in stand houden van een public religion, een ‘zingevend uitspansel’ voor onze huidige samenleving. Dit zingevend geheel zou men aanwezig moeten brengen door middel van symbolen en een taal die geworteld zijn in de ervaring en de traditie van een grotere gemeenschap in de vorm van duidingsmomenten, vieringen bij het begin van het schooljaar, een stille ruimte op school of op bivak, enz. Het tweede niveau omvat activiteiten en gespreksmogelijkheden waar jonge mensen rust en vertrouwen kunnen vinden en waar ze krachten kunnen opdoen. Dit betekent dat er op school en in bewegingen vertrouwensfiguren moeten zijn die in individueel contact of in gespreksgroepen jongeren de kans geven zichzelf te zijn. Op het derde niveau staan die plaatsen en groepen waar jongeren kunnen ‘zwemmen’, d.w.z. tegelijkertijd zichzelf-zijn en toch aansluiting vinden bij een brede gemeenschap van mensen. Op dit derde niveau is de individuele zoektocht van iedere mens gesitueerd naar wat hem/haar in diepe zin gelukkig kan maken. Hier is ook weer plaats voor een religieus discours, voor het persoonlijk omgaan met geloofsverhalen, voor zoekend-bidden. Pastoraal is in de eerste plaats een cultuur, waarbij er een dialogale relatie wordt geschapen tussen mijn verhaal en dat van de andereGa naar eindnoot6. De resultaten van het onderzoek van de KJR zijn niet wereldschokkend voor wie vertrouwd is met de maatschappelijke werkelijkheid. Toch biedt het verslagboek voldoende gegevens om nieuwe visies op het (pastoraal) werk met jongeren te onderbouwen. Laten we hopen dat met dit rapport het onderzoek naar de sociaal-culturele identiteit van de jongeren niet afgesloten is. | |
[pagina 946]
| |
De charme van het oponthoud
| |
[pagina 947]
| |
glisserais une dans vos cheveux. Allebei zullen ze hun verhaal kwijt kunnen en de bladzijden zonder woorden worden evenmin overgeslagen. Hun prille idylle baadt in een sfeer van tijdeloosheid: de inderhaast verlaten villa, de stoutmoedige februarizon, de immobiliteit van de personages, de alomtegenwoordigheid van de jazzmuziek... De tijd is een vriend geworden en houdt eventjes op te bestaan. Zoals bij elke roes het beeld van de zandloper durft te vervagen, zo zal ook dit interludium Wolf en Lena niet aangerekend worden. Immers, pas wanneer alles is verteld gaat het leven verder. Geen verbintenis, hoogstens één fijne herinnering kan het stel jaren later nog eenmaal bij elkaar brengen: een hemel ‘beau comme la peau du ventre d'un bébé léopard’ (p. 122). Wanneer blijkt dat Jean definitief van het huwelijk afziet, komt abrupt een einde aan hun amourette. De warmte wordt er niet minder om, maar de liefde, die is voor morgen, voor die ander, de ware... Wolf en Lena besluiten elk hun eigen verhaal te voltooien. Het oponthoud, de confidenties, de affectie: het was net voldoende om het tracé van de hartstocht terug te vinden. Q.E.D. ‘Un roman, s'il n'est pas long, c'est peut-être pour qu'il puisse être lu comme on regarde un film: d'une traite. Ce n'est pas un conseil, tout au plus le point de vue d'un écrivain qui aime le cinéma’, stelt de auteur bij de aanvang van zijn roman. Door zijn hele oeuvre heen worstelt Dannemark met het gegeven van de tijd. Het geheel van de evoluties wordt immers steeds meer ongrijpbaar, de schrijver kan hoogstens een paar keer op de ‘freeze’-toets drukken, misschien wel een kleine episode vastleggen uit een verhaal dat eigenlijk niet te vertellen is. Idealiter immobiliseren de protagonisten zelf hun verhaal. In zeker opzicht zijn het Wolf en Lena die zelf besluiten een pauze in te lassen. Dat ieder zijn eigen traject dra vervolgt, is van meet af aan duidelijk. Het is er Dannemark enkel om te doen het razen van de tijd heel even te stoppen om aldus een minuscuul deeltje van het onbespreekbare weer te geven, een min of meer afgesloten bedrijf. Flarden, brokstukken, snippers, schijnbaar willekeurig plaatst hij ze naast elkaar. De schrijver is de maker van een vrijblijvende, heterocliete compositie (fragmentatie is immers inherent aan elk discours...) die bestaat uit een minimum aan gegevens met een minimum aan raakvlakken. Alles is toch van voorbijgaande aard. Het is nog de vraag of deze constellatie van herinneringen, stiltes, dromen, reflecties, bekentenissen, wel het verhaal van Wolf en Lena is. Of zijn ook zij eerder toevallige aanwezigheden? Het beeld dat de auteur van de gebeurtenissen ophangt is het maximale en tevens het meest boeiende dat hij heeft kunnen selecteren: een passage, een confrontatie, een ‘moment magique’. Veel van wat voorafging en van wat volgen zal, wordt ons onthouden. Choses qu'on dit la nuit entre deux villes is het relaas van een aantal onbepaalden, waarvan er slechts weinig ingekleurd worden. Precies daardoor wint het verhaal aan overtuigingskracht en staat Dannemark verbazend dicht bij het leven. Daarom kiest deze auteur steeds weer voor de korte roman. Twee jaar geleden liet Dannemark in een interview noteren: ‘Je n'hésite pas une seconde à dire la vérité: c'est parce que j'aime la difficulté, justement, que j'écris des romans courts...’, niet zonder daar evenwel onmiddellijk aan toe te voegen: ‘Si je me mettais à évoquer certains détails sans importance (le fait par exemple, que je suis absolument incapable d'écrire quelque | |
[pagina 948]
| |
chose de long), cela risquerait de prêter à confusion, et ce serait regrettable’. Dannemark bewandelt niet de moeilijkste weg, veeleer lijkt hij zijn enige haalbare kaart uit te spelen, die van de eigenzinnig geëncadreerde momentopname. Vast staat echter dat hij op dat terrein steeds meer als een talent moet worden beschouwd. Het momentane karakter van zijn onderwerp werkt een zeker realisme, een herkenbaarheid in de hand en draagt bij tot de onmiskenbare charme van dit verhaal dat op geen enkel ogenblik de werkelijkheid zoekt te overstijgen. Deze roman vraagt niet om in één ruk uitgelezen te worden. Dit boekje gunt ons een korte blik in wat komen kan: de verrukking, de bekoring in een te vroege lente, naar de zomer toe. |
|