Streven. Vlaamse editie. Jaargang 58
(1990-1991)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 921]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Paz brandschoon vertaald?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 922]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
futuro, p. 64) loopt telkens uit op een diep gevoel van mislukking en verlatenheid. De boog en de lier, zijn monumentaal vertoog (uit 1956) over het wezen van poëzie, is schandelijk slecht vertaald. Eén voorbeeld zegt genoeg. Paz citeert enkele verzen van de door hem zeer bewonderde Peruaanse dichter César Vallejo: Ya va a venir el día, ponte el saco. / Yava a venir el día, ten fuerte en la mano a tu intestino grande... / Ya va a venir el día, ponte el alma... / has soñado esta noche que vivías de nada y morías de todo. Aart Van Barnevelt vertaalt: ‘De dag begint al te komen, pak de zak op’. Hoezo, welke zak? Nou ja, denkt de modale poëzielezer, is dat niet een beeld voor de last van het leven die ieder mens torst? Maar ponerse el saco betekent gewoon: je jasje aantrekken. ‘De dag begint al te komen, houd je grote ingewanden stevig in je hand’: pak je dikke darm, je buik dus, stevig vast. ‘De dag begint al te komen, neem de ziel op’: welke ziel? - trouwens, hoe doe je dat, een ziel opnemen? Vallejo maakt een woordspeling (trek je jasje aan, hou je buik stevig vast, trek je ziel aan), die suggereert dat kleren, lichaam én ziel maskers van 's mensen ware ik zijn. Dat ik komt enkel tot leven in de droom: ‘vannacht heb je gedroomd dat je nergens van leefde en overal aan doodging’. Dat was in 1984. Ik heb toen geen opmerkingen over de vertaling gehoord. Trouwens, Paz is een dichter, nietwaar, die leeft van ‘paradoxen’ en die ‘sprong na sprong’ maakt. Je mag al blij zijn als je een ‘indruk van schoonheid en betekenis’ aan je lectuur overhoudt. Als je ergens een verband niet snapt, mag je dat aan je ondermaatse begripsvermogen wijten: anders had je de ‘transparantie’ van 's dichters bedoelingen meteen onderkend. Zo kan je je als criticus en als vertaler indekken, door alles op rekening van de wonderen van de poëzie te schrijven. ‘De woorden zoals ze er staan’ zijn immers secundair ten opzichte van de poëtische impressie? Zo simpel ligt dat evenwel niet. Elk woord dat Paz gebruikt past in zijn poëtische strategie; je moet hem dan ook heel nauwkeurig vertalen. Een discussie over de vertaling kan verhelderend zijn voor wie deze bloemlezing gebruikt. De Nederlandse critica Aafke Steenhuis schrijftGa naar eindnoot5: (Paz') poëzie is prachtig, zijn literaire essays zijn erudiet; zijn politieke boeken zijn voor de helft uitdagend, en voor de andere helft breedsprakerig, of zelfs slordig. (...) Steen, vuur, licht, bloed, boom, nacht, dag, huid, haar en blik zijn de mythische woorden die voortdurend terugkeren in zijn poëzie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 923]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In die woorden concentreert zich het proces dat hij in zijn bundel BlancoGa naar eindnoot6 (1967) als volgt omschreef: El habla
irreal
da realidad al silencio
De onwerkelijke taal / maakt de stilte / werkelijk: taal vult de stilte met werkelijkheid, maar ook, terzelfder tijd: taal maakt de stilte nog dieper dan ze al was. Presencia(s) is ook zo'n ‘mythisch’ woord; schijnbaar is het meer abstract, maar het staat nog centraler in Paz' poëtisch universum dan de voorbeelden die Steenhuis citeert. Vanaf het begin tref je het erin aan en het krijgt gaandeweg een heel eigen geladenheid, door de echo's die het oproept binnen en buiten zijn werk (Voor wat dit laatste betreft, hoeven we maar te denken aan Sor Juana Inés de la Cruz en via haar aan de mystici waaraan de Spaanse traditie zo rijk is). Dus mag je presencia niet de ene keer ‘aanwezigheid’ noemen (12, 72), de andere keer ‘verschijningsvormen’ (44), en tenslotte ‘presenties’ (sic, 61). Zo kan de Nederlandstalige lezer er nooit achter komen hoe centraal dat begrip staat in Paz' dichtwerk. Nog een paar voorbeelden. Una transfiguración is geen ‘herschepping’ (73), maar een gedaanteverandering; Delhi en zijn rode stenen se transfiguran, nemen een andere gedaante aan (niet: een andere gedachte, 26). Wat zich anders aan ons voordoet, dat neem je uiteraard anders waar. Dat geldt ook voor de poëzie zelf. ‘Poëzie / wordt, zoals de waarheid, ingezien’, vertaalt K. Michel. Nee, Paz is veel concreter: la poesía, / como la verdad, se ve: poëzie zie je, zoals je de waarheid ziet (Nocturne van San Ildefonso, p. 45). In zijn poëzie maakt hij op heel directe, bijna pijnlijke wijze dingen zichtbaar, de dubbelzinnigheid van de liefdesrelatie bijvoorbeeld: nuestra pareja / es nuestro abismo, onze partner (niet: ‘onze paring’!Ga naar eindnoot7) is onze afgrond. Het slotgedicht uit Arbol adentro, zijn laatste bundel (1987), dat tevens de afsluiting vormt van de hier besproken bloemlezing, is haast een samenvatting van zijn poëtische visie. Het heet ‘Geloofsbrief’, tenminste volgens vertaler K. Michel. Zou de winnaar van de Nobelprijs Literatuur 1990 zich beschouwen als vertegenwoordiger van een hogere instantie of zich door een of andere achterban belast weten met een mandaat? Zo iemand moet een carta credential (geloofsbrief) voorleggen. Laten we eens van dichterbij bekijken of je een carta de creencia mag gelijkstellen met een geloofsbrief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 924]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ondertitel (‘Cantate’) heeft niet direct iets te maken met diplomatie. Een ‘ik’ schrijft en praat, met zichzelf en met een ‘jij’. Geen gezang dus, en toch een cantate? ‘Woorden zijn bruggen’, zegt het ‘ik’ (p. 70). ‘Laat je dragen door deze woorden / naar jezelf toe’. Maar de aangesprokene (‘jij’) is zelf niet veel meer dan een woord: ‘jij, ik en het lot maakten het’ (niet: ‘dat deden jij, ik en het lot’). En het contact zelf bestaat uit woorden: ‘ook ik, / pratend met jou, / word (niet: “wordt”!) tot gefluister, / lucht en woorden, een zucht, / een schim geboren uit deze letters’. De coda die Carta de creencia afsluit gaat als volgt: Tal vez amar es aprender / a caminar por este mundo. / Aprender a quedarnos quietos / como el tilo y la encina de la fábula. Aprender a mirar. / Tu mirada es sembradora. / Plantó un árbol. / Yo hablo / porque tú meces los follajes: ‘Misschien is liefhebben leren / om door deze wereld te lopen. (niet: om lopend en niet (??) door deze wereld te gaan) / Leren om rustig te blijven / zoals de eik en de linde in de fabel. / Leren kijken (niet: leren om te zien). / Jouw blik (niet: jouw ogen) strooit zaadjes. / Hij heeft een boom geplant. / Ik spreek (niet: ik praat) / omdat jij het gebladerte beweegt’. De dichter krijgt het woord van een ‘jij’; op het eerste gezicht is dat zijn geliefde, maar die staat kennelijk voor iemand die de concrete vrouw transcendeert. In Kleine variatie (65) ‘hoort’ de dichter weer ‘zonder klank / de opgedolven syllaben: / en in het uur van onze dood, amen’, die hij zo vaak heeft gezongen in de kapel van zijn school. Die woorden klinken ‘als muziek die herleeft / - wie wekt haar daar, aan de andere kant, / wie leidt haar door de spiralen / van het mentale gehoor? - / als het vervlogen / moment dat terugkeert / en nogmaals dezelfde / verdwijnende dreiging is’ (Como el desvanecido / momento que regresa / y es otra vez la misma / disipada inminencia). Hier stoten we op een ander ‘mythisch woord’ van Paz: inminencia, een woord dat je niet los kan zien van presencia. Inminencia: dreiging? Ja en nee: zoals in het Frans betekent dat woord: wat op het punt staat te gebeuren, wat nakend is, wat zich aankondigt, wat verwachting opwekt, wat nog niet helemaal bekend is en daarom bedreigend kan zijn, maar wat ook een magische aantrekkingskracht uitoefent. Wie eraan mocht twijfelen dat het dát is wat Paz met inminencia bedoelt, leze er zijn prachtige essay (uit 1965!) over Fernando Pessoa op na. De bekende vertaler August Willemsen heeft deze vertaling van een nawoord voorzien, waarin hij, zonder zijn lof voor het essay in zijn geheel te sparen, bepaalde in- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 925]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terpretaties van Paz op de korrel neemt. Echter, je mag nooit vergeten dat in dit essay Paz evenzeer schrijft over... Paz als over de door hem zeer bewonderde Portugese meester; je kan het lezen als een commentaar bij Het vuur van iedere dag. Op de laatste bladzijde staat een schitterende meditatie over poëzie. ‘De wereld van Pessoa is niet deze wereld, noch de andere. Men zou haar (sic) kunnen definiëren met het woord afwezigheid. (...) De afwezigheid is niet alleen het ontbreken, maar ook het voorvoelen van een aanwezigheid (presencia) die zich nooit helemaal laat zien. (...) Wat verschijnt, heimelijk opkomt, is het andere, wat geen naam heeft, wat niet gezegd wordt en waarop onze povere woorden zich beroepen. Is het de poëzie? Nee: poëzie is wat blijft en ons vertroost, het besef van de afwezigheid. En opnieuw, bijna onwaarneembaar, een gerucht van iets: Pessoa of de dreiging van het onbekende’ (27-28), la inminencia de lo desconocido. Als het slotakkoord van een symfonie vals klinkt, gaat al het plezier dat je eraan hebt beleefd de mist in. A. Willemsen beknibbelt sommige Pessoa-vertalingen van Paz, maar heeft niet de enorme fout in de laatste zin van de - overigens uitstekende - Nederlandse vertaling opgemerkt. Pessoa was bezeten door het onbekende, dat voor hem niet alleen een dreiging inhield, maar ook de fascinatie van de steeds opgeschorte epifanie, de immer uitgestelde onthulling van het heilige. ‘Elk louter esthetisch oordeel over Pessoa's oeuvre is ontoereikend. Ook al is het waar dat niet alles wat hij geschreven heeft van dezelfde kwaliteit is, alles, of bijna alles, draagt de tekenen van zijn zoeken. Zijn oeuvre is een pas naar het onbekende. Een passie’ (una pasión: geestdrift en lijdensweg!), zegt Paz terecht (27). Deze woorden gelden ook voor zijn eigen werk: Paz-Pessoa of de nadering van/tot het onbekende. Dat onbekende is aanwezig: Paz is dus allerminst een nihilist. Er is ‘iets’ buiten ons; alles speelt zich niet uitsluitend af ‘in de grot van onze schedel’ (Arbol adentro, 147). Wat hij in een flits meent te zien, ontsnapt hem op datzelfde ogenblik, omdat het wordt aangevreten door het woord dat zijn doel-wit mist. Dan wint twijfel weer veld, maar: hay corredores invisibles entre la duda y la fe, er lopen onzichtbare gangen tussen twijfel en geloof (Arbol adentro, 78). Wat Paz wil verwoorden is hoogstens una creencia, une croyance, wat een trapje lager staat dan een echt geloof. Over wat hij heeft ‘gezien’, schrijft hij ‘brieven’. Geen geloofsbrieven die zijn woorden moeten legitimeren, want hij zaagt voortdurend de tak af waarop hij zit, door de na- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 926]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
druk te leggen op de stilte die aan de basis ligt van zijn spreken. De dichter is op zoek naar ‘de vergeten lettergreep van het Begin’ (let op de hoofdletter!) die ook de geheime code van de existentie is. Antes del Comienzo is een liefdesgedicht, maar ook een mystieke dialoog met een ‘jij’ die alle woorden te boven gaat. Stefaan van den Bremt hertaalde het zo (romein); vergelijk met de vertaling van Michel (cursief):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 927]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De poëzie van Octavio Paz ligt mij na aan het hart; daarom vind ik dat zij recht heeft op een zo zorgvuldig mogelijke vertaling. Dat acribie geen hinderpaal vormt voor sierlijkheid en welluidendheid, moge blijken uit de meesterlijke versie van Stefaan van den Bremt. |
|