Streven. Vlaamse editie. Jaargang 58
(1990-1991)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 908]
| |
Waarom een katholieke universiteit?
| |
Het substantief: universiteitPolitici zijn in de regel geen mecenassen. Als de staat voor de universiteiten jaarlijks vele miljarden uittrekt en de verdere expansie van het universitair onderwijs veeleer aanmoedigt dan afremt, dan is het de bedoeling dat kapitaal met rente terug te krijgen. De staat doet dat geld niet cadeau: hij investeert het. De welvaart van een land hangt immers af van de graad van scholing van zijn burgers. Een universiteit is in de ogen van de investerende staat dan ook in de eerste plaats de hoogste van de beroepsscholen. Daar worden de specialisten opgeleid die voor het goed functioneren van het complexe en steeds complexer wordende maatschappelijk bestel nodig zijn. Geen universiteiten meer, en we vallen terug in de wereld van de ossewagen, de hamer en de sikkel. | |
[pagina 909]
| |
De opleiding tot specialisten die de processen en problemen van zo'n maatschappij aankunnen, veronderstelt een maximum aan kennis. En aangezien dat maximum nooit afgesloten is, moet die centrale denktank proberen de wetten van de werkelijkheid steeds beter te achterhalen. De universiteit is dan ook tegelijk onderzoeksinstelling en onderwijsinstelling. Als onderzoeksinstelling moet ze inzichten trachten te verwerven waarvan het directe nut misschien niet altijd in het oog valt, maar die een breed fundament kunnen vormen voor dat maximum aan nuttige kennis. Als onderwijsinstelling moet ze de resultaten van dat onderzoek vulgariseren ten gerieve van de studenten, om hen tot die hooggeschoolde produktiekrachten te ontwikkelen die voor de sociaal-economische toekomst van het land nodig zijn. Het parool is dus: nuttige kennis. Ik zal niet beweren dat vadertje staat alleen daarvoor zijn miljarden ophoest. Maar als men de verschillende faculteiten bekijkt, constateert men toch dat meer dan 9/10 van de studenten daar dát soort kennis komt zoeken en dat dus ook 9/10 van de miljardenstroom voor dat soort onderwijs gebruikt wordt. Die gerichtheid op zakelijk nut is vreemd aan de instellingen van hoger onderwijs uit de oudheid: de Academie van Plato of het Lycaeum van Aristoteles zochten kennis om de kennis. Maar ze tekent de moderne universiteit al vanaf haar prille jeugd. In Salerno doceert men in de 11e eeuw de geneeskunde, in Bologna in de 12e het recht: twee voor het leven van een maatschappij vitale vaardigheden; in Parijs, in de vroege 13e eeuw doceert men naast geneeskunde in de eerste plaats theologie en kerkelijk recht, onmisbaar in de toenmalige maatschappij, die immers op kerkelijke leest was geschoeid. Maar een universiteit die alleen maar de welvaart van de staat (en van haar eigen leden) zou behoeden en doen groeien, zou niets anders doen dan de lijn doortrekken van de chimpansee die een afgevallen tak leerde gebruiken om een banaan binnen te rijven waar hij anders niet bij kon. Het verschil tussen die chimpansee en de student die met zijn diploma een goed betaalde post binnenrijft of de staat die met behulp van die denktank een hoger welvaartspeil binnenrijft, is alleen een verschil in niveau - allerprimitiefst bij de chimpansee, oneindig geëvolueerd bij ons - en geen wezensverschil. Een universiteit die haar taak dáártoe zou beperken, zou dan ook niet meer zijn dan een superintelligente zoo, en een maatschappij die van haar alleen dát zou verwachten, niet meer dan een technologisch hoogontwikkelde apenplaneet. Maar gelukkig staat er meer op het spel: het domein van de kennis | |
[pagina 910]
| |
om haar zelfs wil. In de Sorbonne van de 13e eeuw heette dit domein de artes liberales. Etymologisch zijn dat de vaardigheden die de vrije mens kenmerken, de mens die niet meer bezig is met nuttige produktie, maar met vrije schepping. Het ging bij die artes om het trivium, de drie vakken die met het woord te maken hebben: grammatica, retorica, logica, en het quadrivium, de vier vakken die met het getal te maken hebben: aritmetica, geometria, astronomia, musica. Men noemt ze ook de studia humaniora, letterlijk: de interessegebieden die meer met het eigen menselijke te maken hebben, en niet met hetgeen ons verbindt met de chimpansee. In de moderne universiteit gaat het om b.v. filosofie, filologie, geschiedenis, archeologie, astronomie. Daar staat het kennen op zich centraal, niet meer het nuttige kennen. Wat niet betekent dat men ze zou mogen betitelen met het epitheton ‘nutteloos’; ze zijn voor onze menswording even nuttig als rechtspraktijk, economie of geneeskunde; alleen is hun nuttigheid geen direct meetbare nuttigheid meer. Dat de maatschappij ook daarvoor geld en zelfs veel geld overheeft, bewijst dat ze ook het kennen op zich belangrijk acht. Dat houdt de erkenning in dat het tot de roeping van de mens behoort om de kosmos en zichzelf te exploreren en antwoorden te vinden op de vragen die zijn bestaan in die kosmos hem stelt, dat de mens behoefte heeft aan een enigszins samenhangend beeld van de werkelijkheid, dus aan een levens-beschouwing. Daartoe behoren ook vragen over het waarom van zijn grote ijver om sociaal-economisch vooruit te ijlen, over de richting waarin dit overeenkomstig zijn eigen diepere wezen moet gaan en over de grenzen die hij in acht moet nemen, wil hij als mens verder groeien. Een universiteit mag zich aan die levensbeschouwelijke vragen niet onttrekken. Ze kán het niet eens, omdat zelfs de weigering om zich ermee bezig te houden al een levensbeschouwelijke keuze inhoudt, nl. de bevestiging dat er niets is om vragen over te stellen, dat de mens zelfs geen vragend wezen is, alleen een diersoort die tot technologische hoogstandjes in staat is, en dat zijn sociaaleconomische behoeften zijn enige echte behoeften zijn. Een basisfilosofie als deze - of als de tegenovergestelde - kan niet anders dan verstrekkende gevolgen hebben voor de uitbouw van het hele universitaire bedrijf. Onze universiteiten zijn dus instituten in dienst van de ontwikkeling zowel van de homo economicus als van de homo sapiens. Misschien spreken we dan beter van de homo intelligens. Want het Latijnse sapiens is het onvoltooide deelwoord van het werkwoord sapere, dat | |
[pagina 911]
| |
tegelijk ‘smaken’ en ‘wijs zijn’ betekent, en dat heeft te maken met innerlijke ervaring, een kennis van het waardevolle en goede door groeiende wezensverwantschap met dat goede. Onze westerse universiteit daarentegen is het paleis van de analytische rede, en die andere en nog rijkere kennisvorm mag al blij zijn als haar daar ergens nog een plaatsje als assepoester toebedeeld wordt. De totale suprematie van de ratio, zelfs in de letteren en wijsbegeerte vindt haar verklaring in de sociaal-economische rentabiliteit van die ratio: ze geeft het geïnvesteerde kapitaal met rente terug. Maar die investeringsmentaliteit, die de enorme opvlucht verklaart van het universitair onderwijs in het Westen, verraadt tevens hoezeer onze westerse maatschappij haar heil is gaan verwachten van haar materiële ontwikkeling en hoezeer ze dus de mens reduceert tot hetgeen hij geërfd heeft van zijn voorvader uit de tijd voor de hominisering. | |
Het adjectief: katholiekOndanks de indruk van vastheid en eeuwigheid die het adjectief ‘katholiek’ wekt, is het een zeer wispelturig en meerzinnig begrip geworden, iets zoals die moderne reflecterende plaatjes waarvan de kleur en zelfs de tekst en de afbeelding veranderen naargelang de lichtinval en de gezichtshoek van waaruit men kijkt. Daarom eerst deze hoofdonderscheiding, zonder welke het vervolg uiterst verwarrend zou zijn. Men kan katholiek nl. verstaan in een traditionele, voorkritische, middeleeuwse zin, als een belijdenis die nog niet door de smeltoven van Aufklärung en secularisatie is gegaan. Of men kan het verstaan in de zin van een geloof dat die secularisatie heeft verwerkt. De afstand tussen die twee is enorm. Wat kenmerkt het Christendom van vóór de secularisatie? Een spontane opdeling van de ene werkelijkheid in twee onderscheiden werelden: de onze en de andere, die van beneden en die van boven, en het absolute overwicht van die andere. De onze is namelijk maar tweederangs, zo al niet een tranendal, dan toch getekend door kwaad, onmacht, lijden en sterfelijkheid, terwijl de andere de hemel is, een wereld van licht, macht, eeuwigheid, volkomenheid op elk gebied. Onze wereld hangt totaal van die andere af, nog meer dan het licht van de maan afhangt van dat van de zon. Mens en kosmos zijn dus heteronoom: onderworpen aan de vrije beslissingen en het autonome ingrijpen van die andere wereld, aan de absolute en onbeperkte scheppingsmacht van God. Deze heft onze onwetendheid op door zijn | |
[pagina 912]
| |
openbaring, onze onmacht door zijn ingrijpen en onze morele blindheid door zijn geboden. Wat kan de mens dan beter doen, als hij heil wil vinden en eeuwig gelukkig wil zijn, dan zich daarnaar richten? En God zij dank, die andere wereld wil met ons in contact treden en ons schenken wat wij missen. Dat gebeurt in de christelijke voorstelling door bemiddeling van Jezus Christus, die tot beide werelden behoort en die zijn taak als tussenpersoon (als middelaar) aan de katholieke kerk heeft toevertrouwd. Dat is de christelijke vertaling van een visie die de mensheid altijd en overal eigen is geweest en die ook nu nog volop leeft, althans waar het westerse denken de beschaving nog niet heeft doordrongen. Want in het Westen zijn in de 15e-16e eeuw twee krachten in beweging gekomen, die vanaf de 18e eeuw deze spontane opdeling in twee werelden hebben ondermijnd en haar in de 19e en 20e doen ineenstorten. Die twee krachten zijn het humanisme en de exacte wetenschappen. Verduidelijken op welke manier precies die dat hebben bewerkt, zou ons te ver voeren. Hier volstaat het resultaat: voor de moderne westerse mens is er maar één wereld meer, de onze. De andere is onwerkelijk geworden, op zijn best nuttige beeldtaal, op zijn slechtst een gevaarlijke illusie. Mens en kosmos zijn dan ook niet meer heteronoom, niet meer onderworpen aan het dictaat van een andere wereld: ze zijn autonoom, hebben hun wet in zichzelf. Waar de Aufklärung doorbrak, werd het theïsme afgelost door het a-theïsme, dat onder invloed van allerlei historische factoren vaak de vorm aangenomen heeft van een virulent anti-theïsme. Op die nieuwe cultuur heeft de kerk gereageerd met paniek en afwijzing. Ze realiseerde zich niet dat haar hele geloofsvoorstelling en -formulering cultuurgebonden was, niet een voor eeuwig en onveranderlijk geformuleerde boodschap recht uit den hoge, zoals de moslim zich de Koran voorstelt, maar een poging om de bevrijdende godservaring van Jezus van Nazareth te verwoorden in de ontoereikende taal van een cultuur die in twee werelden denkt. Het kind (uit de legende over Augustinus) dat de zee in zijn schelp wilde scheppen. Ze dacht dat het opgeven van de heteronomie het opgeven van die God zelf was. Alle verworvenheden van het nieuwe denken werden met argwaan bekeken: evolutieleer, democratic, gewetensvrijheid, bijbelkritiek, om er maar een paar te noemen. Maar de kerkelijke reactie heeft zich niet beperkt tot die afwijzing. De kerk heeft ook geantwoord met hetgeen de sociologie ‘verzuiling’ is gaan noemen, een m.i. niet adequate term, die men beter zou ver- | |
[pagina 913]
| |
vangen door ‘defensieve frontvorming’. Ze heeft gepoogd haar leden voor de besmetting met die nieuwe, in haar ogen verderfelijke ideeën te beveiligen door hen zoveel mogelijk buiten aanraking ermee te houden. Een machtig netwerk van organisaties en diensten moest daarvoor zorgen: een eigen pers, een eigen partij, eigen vakbonden, een eigen culturele organisatie, eigen ziekenkassen en ziekenhuizen, eigen sportkringen en fanfares, eigen jeugdbewegingen, en vooral een eigen katholiek onderwijs, van kleuterschool tot universiteit. De bedoeling van dat alles kan men veroordelend afdoen met machtspolitiek en bevoogding. Dan vergeet men de oprechte zorg en onbaatzuchtige inzet van heel velen voor het eeuwig heil van de mens, dat voor hen niet los te denken was van een nauwe verbondenheid met de kerk. Want deze was de voedende navelstreng die de mens met de bron van heil en eeuwig leven in de andere wereld verbond; buiten die kerk was dan ook alleen onheil te verwachten. Die bezorgdheid om mensen daarvoor te behoeden, de zorg voor de mens, een zeer humanistische zorg dus, was de motor die de besten bewoog om zich met al hun kracht aan die werken te wijden. De katholieke school moest zorgen dat de opgroeiende generaties in die kerk en in dat geloof zouden leven en sterven. Ze deed dat op het niveau van kleuterschool en basisschool en zelfs nog op het niveau van het secundair onderwijs met middelen die wij nu zouden betitelen als indoctrinatie en conditionering. Indoctrinatie door alleen de ene katholieke klok te laten horen en door gedragingen te doen aannemen die met die 19e eeuwse kerkelijke visie in overeenstemming waren: in de eerste plaats religieuze praxis, gehoorzaamheid en hetgeen als kuisheid gold, maar meer een paniekerige afwijzing was van de seksualiteit. Het zou verbazend zijn als ook het katholiek hoger onderwijs niet daardoor getekend was. Katholieke universiteiten moesten de traditionele godsdienstigheid beveiligen of verdedigen. Maar geleidelijk is men binnen de kerk de secularisatie gaan verwerken; men heeft de relativiteit en dus de voorlopigheid van de traditionele voorstellingen, formuleringen en praktijken ingezien, en gezocht naar de oorspronkelijke ervaring die ze tastend en moeizaam en dan ook ontoereikend bedoelden te verwoorden. En men heeft gepoogd ze in de cultuurtaal van de eigen tijd te vertalen, door de waardevolle culturele verworvenheden van de moderne westerse mens erin te integreren, zoals de laatromeinse tijd en de middeleeuwen het hadden gedaan met hun waarden en culturele verworvenheden. Men is gaan beseffen dat God-in-de-hemel dood was, maar niet de werkelijke | |
[pagina 914]
| |
God, de scheppende God, die de diepste Grond is van het wonder waarin we bestaan en dat we zelf zijn. De God-daarbuiten mocht opgegeven worden, ook al sprak de hele traditie in die beeldtaal. Men vond Hem in de diepte, binnenin. Meteen werd vanzelfsprekend en doorzichtig hetgeen de humanist aanvoelde zonder het te kunnen funderen: dat mens en kosmos oneindig kostbaar zijn. Ze zijn namelijk de groeiende zelfuitdrukking van het onuitsprekelijke Oerwonder dat men God noemt. En de humanisering blijkt onze eerste en enige opdracht te zijn. Want de drang naar mens-wording, die in de loop van de kosmische geschiedenis via het ontstaan van het leven en het hominiseringsproces van de handen-hersendieren eindeljk de homo sapiens had voortgebracht, is de aandrang van dat Oerwonder zelf om zijn kostbaarheid en schoonheid uit te drukken. Daar ontmoeten heteronomie en autonomie elkaar in een hegeliaanse synthese die men met Paul Tillich theonomie kan noemen, om te zeggen dat hetgeen ons wezen transcendeert tegelijk de diepste werkelijkheid en wet van ons eigen wezen is. | |
Samengaan of tegenspraak van adjectief en substantiefMet het bovenstaande voor ogen, kan men in verband met de relatie tussen ‘katholiek’ en ‘universiteit’ twee stellingen formuleren: 1. Een katholieke universiteit is in de westerse wereld van vandaag een contradictie, als men katholiek verstaat in heteronome zin. Adjectief en substantief sluiten elkaar m.a.w. uit: ofwel katholiek en dan geen universiteit, ofwel universiteit en dan niet katholiek. 2. Een katholieke universiteit is in de westerse wereld van vandaag een utopie, als men katholiek verstaat in de theonome zin. Onder utopie versta ik dan een creatieve idee, die in die zuivere vorm nergens bestaat, maar actief is als een scheppende inspiratie, als een limietwaarde die aantrekt, maar nooit bereikt wordt; wel kunnen er beperkte maar reeds waardevolle benaderingen van bestaan. Katholiek is dan geen juridisch en exclusief begrip meer, met behulp waarvan de staat een instelling kan klasseren in verband met de subsidiëring. Het is veeleer een dynamisme dat in elke universiteit, ook in de juridisch niet-katholieke, anoniem aanwezig kan zijn, en waarvan men mag hopen dat het in de zogenaamde katholieke universiteit expliciet en dan ook intenser en voller aanwezig zal zijn. Om misverstanden te voorkomen wordt de term ‘katholieke universiteit’ verder gereserveerd | |
[pagina 915]
| |
voor de eerste soort, en heet de tweede soort hier ‘christelijk geïnspireerde’ of ‘gelovige’ of ‘modern-christelijke universiteit’. | |
1. Katholieke universiteit als contradictieZe is dat om te beginnen op grond van haar historische functie als sleutelstelling in het defensieve front van de kerk tegen de ideeën van de Aufklärung, en wel om twee redenen. Ten eerste omdat dat defensieve front al lang opgerold is; het gedachtengoed van de Aufklärung is via de moderne communicatiekanalen overal doorgedrongen. De studenten die men met behulp van de katholieke universiteit binnen de kerk zou willen houden, zijn er voor 90% al buiten. Samen met de realiteit van een sanctionerende instantie in een andere wereld hebben ook de conditioneringsmiddelen van geboden en verboden hun kracht verloren. Tenslotte is het docentencorps niet meer een Gideonsbende van ijveraars voor de waarheden van de kerk: ofwel hebben ze zelf de kerk al vaarwel gezegd ofwel zijn ze alleen nog wat praktizerend ofwel van dat heteronome geloof overgegaan naar het theonome. Een contradictie, ten tweede, hierom. De katholieke universiteit is gesticht om een bepaalde levensbeschouwing te beveiligen, de katholieke. Maar ‘katholiek’ duidt niet op zomaar een levensbeschouwing: het duidt op een geloof; en dit begrip, net zoals de Germaanse wortel ervan, dezelfde als in loven en het Engelse love, betekent iets dynamisch. Een echt geloof hoeft men niet af te schermen, evenmin als men de gist zou moeten afschermen van het deeg. Misschien geldt dat nog niet voor een kind (net zoals liefde is geloven een uiting van volwassenheid), maar dan toch voor de universiteitsstudent, die normaal reeds een eigen richting aan zijn leven heeft gegeven. Een universiteit die geloven opvat als een onzekere levensbeschouwing, omver te blazen door redeneringen, slogans of meningen van anders-denkenden, miskent wat geloof in de God van Jezus is en verdient in zoverre ook niet de naam katholiek. De samenstelling ‘katholieke universiteit’ houdt nog op een andere manier een tegenspraak in. Als universiteit is ze namelijk een onderzoeksinstituut, dat de werkelijkheid in alle richtingen zo grondig mogelijk wil exploreren en verstaan, zowel omdat we gemaakt zijn om te kennen als ook omdat die kennis de voorwaarde is voor een efficiëntere ordening van de samenleving. Universitair onderzoek mag geen voorafgegeven waarheden aannemen, die bij een conflict met de verworven wetenschappelijke inzichten het laatste woord zouden die- | |
[pagina 916]
| |
nen te krijgen. Maar wie als katholiek heteronoom denkt, kan menen dat hij uit gehoorzaamheid aan een andere instantie dan de rede, nl. aan een openbaring uit de andere wereld, op zeker ogenblik de conclusies van zijn wetenschappelijk onderzoek voor vals moet houden, dat hij rood moet noemen wat hij als groen ziet. Dat is de pijnlijke situatie geweest van de katholieke wetenschappers in de vorige eeuw, heel speciaal in de strijd om de evolutieleer en de bijbelkritiek. En dan begrijpt men het heftige protest van de anders-denkenden, vrij-denkers in de zin dat ze het vrije zoeken niet wilden laten versperren door slagbomen die uit een andere wereld zouden zijn neergelaten. En men begrijpt ook goed dat ze als antwoord op de stichting van de Université Catholique de Louvain de Université Libre de Bruxelles hebben gesticht, als belichaming van hun wil om het universitaire onderwijs volwaardig humanistisch te maken, niet bevoogd en gebonden, en bij het zoeken naar waarheid door geen andere wetten geleid dan door de eigen wetten van het denken zelf, gefundeerd op de principes van identiteit en contradictie. Het aannemen van waarheden, eens en voorgoed door een andere wereld meegedeeld, kan namelijk op zeker ogenblik meebrengen dat men het principe van contradictie moet opgeven, nl. doordat men hetgeen een ernstig onderzoek van de beschikbare gegevens heeft geleerd, tegelijk toch onjuist zou moeten achten. Zelfs al zijn zulke conflictgebieden nu even zeldzaam als witte vlekken op de landkaarten, er zijn er geweest, en ze blijven principieel mogelijk. En wie die mogelijkheid aanneemt dat het principe van contradictie al was het maar op één punt niet meer van kracht zou zijn, legt een tijdbom onder de moderne universiteit als onderzoeksinstelling. | |
2. De gelovige universiteit als creatieve utopieDe tweede stelling wordt duidelijker bij nadere beschouwing van wat een modern-christelijke of theonome visie inhoudt en welke betekenis ze heeft voor een universiteit. Zoals gezegd, schouwt dat moderne type van gelovige de werkelijkheid als de moeizame zelfuitdrukking en openbaring van een onuitsprekelijk Wonder. En zijn houding tegenover dat mysterie leert hij bij Jezus van Nazareth, op wiens spoor hij zich als christen heeft gezet. Die houding is er een van eerbied en van bereidheid om zich door dat mysterie te laten bewegen. Voor gelovigen op universitair onderzoeksniveau is het ook een houding van verlangen om de onuitputtelijke rijkdom van die zelfuitdrukking van God in mens en kosmos | |
[pagina 917]
| |
beter te doorgronden. Dat zet hen aan tot een wetenschappelijk onderzoek dat geen ander doel hoeft te hebben dan de verheugende ervaring een kruimel waarheid meer gevonden te hebben, een voetje verder te zijn doorgedrongen in het wonder. Zij zullen zo zuiver mogelijk de waarheid nastreven, niet hun eigen faam of materieel voordeel, en zullen dus zo goed mogelijke wetenschapsbeoefenaars zijn. Die ijver voor de wetenschap wordt bij moderne gelovigen niet meer verstoord door de dreiging van tegenspraak tussen geloof en rede. In hun visie zijn dat immers twee benaderingswijzen van de ene werkelijkheid en hoeven dus niet met elkaar in contradictie te komen. Dit laatste vindt men al wel bij Thomas van Aquino. Maar zou Thomas dat even resoluut gehouden hebben b.v. in de strijd om het Darwinisms? In elk geval kunnen wij dat heden onbeschroomd houden, op grond van het inzicht dat geloof niet een blinde beaming is van geopenbaarde waarheden, maar een vorm van schouwing-in-liefde, een verrijkende intuïtie, een ervaring van diepte. En als liefde en kennis elkaar inspireren en verrijken, veeleer dan elkaar uit te sluiten, dan geldt dat ook voor geloof en wetenschap. Een tweede kenmerk van de modern-christelijke universiteit is haar besef van verantwoordelijkheid. Geïnspireerd door Jezus van Nazareth, die zijn hele bestaan heeft samengevat in het begrip ‘dienen’, wil de docent in deze universiteit niet alleen de waarheid dienen, maar ook de intellectuele verrijking van de studenten en daarmee de opbouw van de toekomstige maatschappij. Hij of zij is een zo goed mogelijk docent, die voor de kwaliteit van zijn of haar onderwijs alles over heeft. Een gelovige universiteit is daarom in ieder geval een universiteit met hoogwaardig onderwijs. Maar dan moet men ook erkennen dat docenten aan een niet-katholieke universiteit die dezelfde zorg voor hun onderwijs aan de dag leggen, deze christelijke utopie ook realiseren. Boven genoemde verantwoordelijkheid reikt echter verder dan de studenten en hun hoogst mogelijke ontwikkeling. Gelovige docenten vragen zich ook af hoe hun kennis van zaken de hele samenleving ten goede kan komen, waarbij hun visie op wat goed is voor haar, duidelijk zal afwijken van die welke een aan winst en welvaart verhangen samenleving aankleeft. Van die visie getuigen hun occasionele levensbeschouwelijke uitspraken, occasioneel, omdat de meeste vakken geen directe levensbeschouwelijke implicaties hebben. In de wetenschap dat alle technieken en dus ook alle kennis die eraan ten grondslag ligt, door de sterkere misbruikt kunnen worden om de zwakkere | |
[pagina 918]
| |
te verdrukken, hebben gelovige docenten oog voor de gevaren voor het algemeen welzijn die uit een techniek voort kunnen vloeien. En door een soort geestelijke osmose gaat hopelijk iets van hun eigen afwijzing van elk misbruik over op hun toehoorders. Dat veronderstelt dat zijzelf met die vragen bezig zijn, dat zij zelf uitzien naar een betere wereld en ook zelf daarnaar handelen. Met katholieke docenten die zich voor de vragen van sociale rechtvaardigheid, vrede of natuurbehoud niet interesseren, realiseert men minder van de utopie van de gelovige universiteit dan met ongelovigen die zich wel daarvoor interesseren en inzetten. Aan een katholieke universiteit wordt die gelovige grondvisie met haar uitlopers naar het onderzoek en het onderwijs meestal geëxpliciteerd in een aparte cursus. Maar zo'n cursus veronderstelt dat er iets te expliciteren valt. En waar de docenten in hun leven, hun onderwijs en onderzoek niet door een christelijke geloofsvisie worden gedragen, valt er niets meer te expliciteren. Dan dient die cursus alleen nog om de jonge mensen disciplinair te dwingen een laatste keer een christelijke ideologie te aanhoren, te memoriseren en in een examen te reproduceren. Zo 'n cursus blijft een Fremdkörper in het universitaire leven, even weldoend als een pleister op een houten been. Erger nog, hij vergroot de onwaarachtigheid van een bedrijf dat zich katholiek noemt, maar dat is blijven steken in een verleden waarin niemand nog leeft. Een cursus daarentegen die vanuit een gelovige visie de implicaties van een vak voor mens en maatschappij nader onderzoekt, of een initiatief om studenten in contact brengen met de problemen van de derde wereld door hen een tijd erheen te laten gaan, zou aan een universiteit als evangelisch zuurdeeg kunnen werken. Tenslotte is het normaal dat die gelovige grondvisie wordt geactiveerd, beleefd en verwoord, zowel in de taal en in de tekens van het gebed als in het gesprek met gelijkgezinden, en liefst in een eenheid van de twee, m.a.w. in vieringen en gelovige bijeenkomsten. Geloven is immers een gemeenschappelijke zaak en samenkomen errond is sinds het begin van de kerk de meest vanzelfsprekende zaak ter wereld. Daar wordt het goede nieuws opnieuw ten gehore gebracht en vertaald in de taal en de vormen van deze tijd. Het is m.a.w. zinvol dat zich in de schoot van een gelovige universiteit iets als een kleine kerkgemeenschap vormt: universitaire parochie, pastorale dienst of hoe men het ook noemt. Maar ook dit veronderstelt weer dat er in het universitaire bedrijf iets is dat om uitdrukking en beleving in woord en teken vraagt. Anders wordt die parochie of dienst een | |
[pagina 919]
| |
schijnschoon alibi voor het ontbreken van de christelijke inspiratie waarvan ze de uitdrukking diende te zijn. Al komt de naam ‘universiteit’ voort uit de middeleeuwse formule Universitas magistrorum et scolarium (waarin universitas ‘belangengemeenschap’ en bijna ‘vakbond’ betekent), toch hebben zij het tot hier toe in feite alleen over de magistri gehad. Zijn die scolares, de studenten, voor het gelovige karakter van een universiteit dan van geen belang? Dat waren ze zeker in de katholieke universiteit van de 19e eeuw: deze diende juist om de toekomstige intelligentsia een katholieke levensvisie mee te geven. Maar theoretisch zou men een gelovige universiteit kunnen hebben zonder één katholieke student. De gelovigheid van de universiteit staat of valt immers met de gelovigheid van het academische personeel. Dat is duidelijk waar het gaat om het wetenschappelijk onderzoek; en dat is even duidelijk waar het de onderwijsinstelling geldt. Het ideaal wordt wel des te rijker benaderd als ook studenten en liefst veel studenten zich in de gelovige inspiratie van hun professoren zouden herkennen. Maar we moeten ons geen illusies maken. Vaak is zelfs voor studenten die zich gelovig noemen het geloof veel minder een inspiratiebron die hun levenskeuze en levensstijl kleurt, dan een religieuze vluchtheuvel voor hun momenten van persoonlijke nood. Een gelovige universitas magistrorum ét scolarium is daarom in de huidige westerse wereld ondenkbaar. Maar is misschien nog een gelovige universitas magistrorum denkbaar? Helaas, ook daar blijven we ver af van het ideaal. Niet het adjectief lokt de kandidaten naar een universitaire loopbaan, maar het substantief. Het feit echter dat zelfs een behoorlijk aantal gelovig niet geïnteresseerde docenten aan een universiteit werkzaam is, betekent nog niet dat we niet meer van een gelovige universiteit kunnen spreken. Hoeveel migranten moet een buurt tellen, wil men van een migrantenbuurt kunnen spreken? Uiteraard meer dan een of twee. Hoeveel dan wel? Het enige juiste antwoord is: heel wat, en ze moeten bovendien hun eigenheid bewaard hebben: hun taal, kleding, religieuze tradities en rituelen in huis en buitenshuis. Hoe meer dat het geval is, hoe vlugger men van een migrantenbuurt zal spreken. Hoeveel professoren van een universiteit moeten gelovig zijn om van een gelovige universiteit te mogen spreken? Ook hier geldt: hier of daar één of een klein groepje volstaat niet. Zij kunnen een universiteit geen gelovig aangezicht geven. Daarvoor is een sterkere en actieve kern nodig. Die kern kan toch al iets waar maken van de creatieve utopie die | |
[pagina 920]
| |
een gelovige universiteit blijft. Zelfs een klein stukje verwerkelijking daarvan is al een grote winst. Die winst wordt des te groter, naarmate het aantal van hen die zich op zo'n manier aan onderzoek en onderwijs wijden, groter is en naarmate ze dat doen met meer energie, onbaatzuchtigheid en gelovige zin. | |
BesluitOfwel houdt men vast aan de naam katholieke universiteit, maar blijft men steken in de opvattingen van een defensief Christendom, waarin dat katholieke karakter het in de eerste plaats moet hebben van uiterlijke religieuze geplogenheden en het hooghouden, minstens naar buiten toe, van de traditionele moraal. Maar dan huldigt men, zoals betoogd is, een contradictie. Overigens zijn die uiterlijkheden steeds verder aan het verdwijnen, zodat er op de duur haast alleen nog het vijgeblad van de godsdienstcursus over zal zijn om er de katholieke naaktheid mee te bedekken. Ofwel doet men aan onderzoek en onderwijs vanuit het inzicht - een vrucht van een gelovigheid die door de Aufklärung is gegaan - dat men als docent of student niet gelovig kan zijn als men deze aardse werkelijkheid, die immers Gods zelfexpressie is, met haar daarom nooit volkomen te achterhalen geheimen niet liefheeft en niet probeert te doorgronden en te ontsluiten voor de mensen van vandaag en morgen. |
|