Streven. Vlaamse editie. Jaargang 58
(1990-1991)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 777]
| |
Een waanidee?
| |
[pagina 778]
| |
ten lijkt al even problematisch als i.v.m. de Type II-verzorging. Wat te denken van deze complicaties? Ook de ‘zuiver technische’ verzorging is dus niet helemaal beheersbaar en controleerbaar. Iedereen weet dat er goede en minder goede mechaniciens, chirurgen, kinesitherapeuten zijn, al hebben ze allemaal een min of meer gelijke opleiding gehad en gebruiken ze dezelfde technieken en instrumenten. Er zijn meesters en knoeiers, vluggen en tragen. De meesters herken je onder meer aan de vindingrijkheid waarmee ze onverwachte complicaties en moeilijkheden oplossen. Sommigen hébben het, anderen niet. Het verschil heeft te maken met ‘kwaliteit’, met dat ‘méér’ dat niet uitsluitend van opleiding en technische middelen afhangt. Zou er dan toch geen rigide onderscheid bestaan tussen twee aparte types van technieken en behandeling en is het probleem van kwaliteitscontrole bijgevolg in wezen overal hetzelfde? Deze gevolgtrekking zou echter al te overhaast zijn. Zelfs al speelt ook in meer technische vormen van behandeling en verzorging een zekere ‘know how’ mee, in Type I beschikken we over een onafhankelijke maatstaf voor het succes van de verzorging: het specifieke te verwachten resultaat. De verzorger kan wat stug en onvriendelijk zijn, wat traag, niet echt gemotiveerd, maar het enige wat telt is het resultaat. Kan ik mijn arm weer gebruiken, ben ik van mijn tandpijn of mijn lispelen afgeraakt, werkt die prothese goed? Wat ik onlangs las in een brochure voor permanente vorming voor geneesheren en tandartsen-alumni, lijkt me dan ook onzin. Daar werd een practicum ‘Gespreks- en Motivatietechnieken’ als volgt aangeprezen: ‘Een patiënt hecht meer belang aan de aanpak, gespreksvaardigheid van de tandarts, dan aan een reeks technische vaardigheden’. Dat haalt me een aantal situaties met goedbespraakte tandartsen voor de geest die cartoonisten dankbaar zouden kunnen gebruiken. Omdat de verzorging hier op een specifieke nood gericht is, waarvoor duidelijk aangepaste technieken bestaan, kan kwaliteitscontrole hier een precieze betekenis hebben: is het resultaat er, wordt het op de minst pijnlijke en meest economische wijze verkregen? In niet-technische vormen van verzorging (Type II) is de situatie helemaal anders. Laat ik een vergelijking maken met de opvoeding. Onderdelen daarvan hebben een duidelijk omschreven doel, b.v. vlot Engels praten, bekwaam zijn een handelsbrief op te stellen, foutloos typen... De kwaliteit van de opleiding en de gebruikte methodes kunnen heel goed aan het bereikte resultaat afgelezen worden. Maar er | |
[pagina 779]
| |
zijn aspecten van de opvoeding waar dat niet mogelijk is. Wie weet precies (in een technische zin) hoe je kinderen tot verantwoordelijke en zelfstandige individuen moet opvoeden? Let wel: bepaalde psychologische klachten, al dan niet verbonden met lichamelijke ziektetoestanden of behandelingen, kunnen soms op afdoende wijze met bepaalde middelen of methoden verholpen worden (ik denk hier aan afdoende geneesmiddelen tegen b.v. bepaalde vormen van depressie, of aan effectieve ontspanningstechnieken tegen bepaalde vormen van pijn, enzovoort). De tegenstelling Type I-II beantwoordt dus niet zondermeer aan de tegenstelling lichamelijk - geestelijk (of psychologisch). Ten onrechte wil men alle vormen van verzorging - ook de niet-technische - over één kam scheren. In alle domeinen wil men tot hanteerbare regels en aanbevelingen komen. Die berusten echter in Type II-gevallen vaak alleen maar op intuïtie; ze zijn dan ook naïef of zelfs ronduit onuitvoerbaar. Meestal zijn het niet veel meer dan systematiseringen van voor de hand liggende activiteiten en houdingen. Dat je in het contact met patiënten aandacht voor hen moet hebben, dat je je op bepaalde momenten op hun standpunt moet proberen te plaatsen, enz., dat spreekt toch vanzelf. Waarom lijken dergelijke aanbevelingen voor integrale-kwaliteitspromotoren dan toch nieuw en interessant? Beslist niet omdat ze op nieuwe inzichten in menswetenschappen als psychologie, psycho-analyse, sociologie of antropologie steunen; die ontwikkelingen schijnen ze vaak slechts zeer oppervlakkig te kennen. Nieuw en interessant lijken ze allicht alleen omdat verzorgers vaak zo eenzijdig op hun technisch kunnen gericht zijn, dat zij het menselijke aspect uit het oog dreigen te verliezen. Ze zijn a.h.w. blind geworden voor de grootste vanzelfsprekendheden. En dat maakt dit soort publikaties dan toch weer niet helemaal overbodig. De regels en aanbevelingen die deze best-sellers aanprijzen zijn niet alleen naïef, ze zijn vaak ook ronduit onuitvoerbaar. Neem b.v. een handboek voor economisch management, dat tegenwoordig studenten economie aanbevolen wordt, A Book of Five Rings. Het gaat hier om een handboek voor Japanse ridders uit de 16e eeuw! Op de achterflap staat triomfantelijk: ‘On Wall Street, when Musashi (de 16e eeuwse auteur-samurai) talks, people listen’. Welnu, wat heeft Musashi zo allemaal te vertellen? Drie voorbeelden: ‘Pak iedere situatie zonder gespannenheid aan, maar niet roekeloos’. ‘Welke houding je ook aanneemt, doe dat niet op een bewuste manier, denk al- | |
[pagina 780]
| |
leen aan toeslaan’. ‘In het algemeen gesproken is de Weg van de Krijger de besliste aanvaarding van de dood’. Het zijn ronduit onuitvoerbare ‘aanbevelingen’. Hoe kan men ze dan voorhouden als een ‘techniek’ om managers op te leiden? | |
Professionalisering en onrealistische verwachtingenOnze tijd is gekenmerkt door een sterk verlangen om alle vormen en aspecten van verzorging - ook de niet technische - te beheersen in één algemene en geïntegreerde kwaliteitscontrole: de grote droom van de integrale kwaliteitszorg. Deze droom is een uiting van het moderne verlangen naar totale beheersing van het leven. In de medische en paramedische sector lijkt dit streven te maken te hebben met twee met elkaar samenhangende factoren: 1) de verregaande professionalisering en vertechnisering; 2) de onrealistische verwachtingen van de patiënt t.o.v. de zorgverstrekkers. 1) Kenmerkend voor onze maatschappij is dat de hulp aan noodlijdenden (in de brede zin) en zeker de medische hulp sterk geprofessionaliseerd is: ze is het werk van welbepaalde beroepen in onderlinge taakverdeling, nauw verbonden met organisaties en instellingen, en sterk technisch en wetenschappelijk onderbouwd. Het gevolg is dat de efficiëntie van de hulp enorm is toegenomen, maar dat tegelijk een ander aspect van de hulpverlening in het gedrang dreigt te komen, namelijk de ‘natuurlijke band’ tussen hulp in concrete nood en de erkenning van de menselijke waardigheid van de noodlijdende. De verregaande professionalisering en vertechnisering dreigt deze fundamentele, achterliggende dimensie van respect voor de persoon in het gedrang te brengen. Hoe vaak klagen patiënten niet dat ze zich behandeld voelen als een ding of een kapotte machine. 2) Daarnaast koesteren zij vaak ook onrealistische verwachtingen t.a.v. de hulpverleners. Hulp aan noodlijdenden is normaal gesproken een directe reactie op een concrete dringende nood: medische behandeling van een kwetsuur, een ziekte. Doel is het wegnemen van de nood. Zodra de nood is weggenomen, is de relatie van hulpverlening of zorgverstrekking beëindigd. Het is niet de taak van de hulpverlener de patiënt ook nog gelukkig te maken door met hem vriendschap te sluiten, of haar aan een interessantere baan te helpen. Maar zo simpel ligt het niet altijd. Mensen die in een verzorgingssituatie terechtkomen zijn niet zelden ‘uit hun gewone doen’. Pijn, ziekte of ander on- | |
[pagina 781]
| |
gemak brengen zorgen mee voor de toekomst. Uit hun gewone leefen werksituatie losgerukt, worden ze geconfronteerd met hun grenzen, voelen ze zich vereenzaamd en ondergaan een gevoel van algemene malaise. Dit wordt in onze tijd nog versterkt door de afwezigheid van vaste sociale en religieuze zingevingskaders; of, daarmee verbonden, het feit dat heel de zin van het menselijk leven gezocht moet worden in de privé-relaties met slechts enkele familieleden, vrienden of bekenden. Wanneer die relaties, door ziekte of opname, hun frequentie verliezen of verstoord raken, blijft niet zelden alleen het contact met de professionele hulpverlener of verzorger over. Dit betekent dat van de verzorger nu niet alleen meer verwacht wordt dat hij een einde maakt aan ziekte en lijden. Impliciet of expliciet wordt hem ook gevraagd de kommer en angst weg te nemen, en zelfs de leemte aan normale menselijke verhoudingen op te vullen. Professionele verzorgers worden meer en meer geconfronteerd met dergelijke eisen en vragen naar aandacht, ja, genegenheid die veel verder gaan dan de vraag naar hulp in nood; eisen en vragen waaraan zelfs vrienden of familieleden nauwelijks kunnen beantwoorden. Aan de ene kant leidt professionalisering en vertechnisering dus tot allerlei frustraties; aan de andere kant zijn de eisen die aan hulpverleners gesteld worden nooit zo hoog geweest. Op deze contradictorische situatie wordt vooral op twee tegengestelde manieren gereageerd: nog meer professionalisme of alternatieve oplossingen. Professioneel moet gewerkt worden niet alleen waar het gaat om de leniging van de concrete nood, maar ook wat betreft de verder reikende verlangens van de patiënt. Om de nodige aandacht te besteden aan de ‘menselijke’ aspecten van de hulpverlening gaat men een beroep doen op psychologisch inzicht, training in omgang en gesprek, public relations technieken (die men b.v. reeds aanwendt in de organisatie van de menselijke relaties in de consumptiesector), enz. De patiënt wordt nu beschouwd als een cliënt die niet alleen voor zijn concrete nood leniging wil vinden, maar ook steeds verdergaande eisen stelt waaraan men professioneel tegemoet moet komen. Dit alles strookt perfect met een andere ontwikkeling in de moderne maatschappij, de overstap - vooral in de laatste decennia - ‘van medische zorg naar gezondheidszorg’ (Prof. M. Renaer). De geneeskunde en wat ermee samenhangt concentreert zich niet langer op de momenten van pijn, ziekte, gekwetst-zijn, maar wordt een algemene gezondheidszorg. In een reportage over de moderne geneeskunde in Newsweek (24/9/1990). onder de titel The Power to Heal, wordt dit als volgt om- | |
[pagina 782]
| |
schreven: ‘De geneesheer (wordt) een levensstijl-expert, een welzijnsadviseur...’; ‘... geneeskunde concentreert zich niet langer op behandeling maar op levensverbetering,... niet langer op overwinnen van ziekte maar op verhoging van de prestaties’Ga naar eindnoot1. Met andere woorden: meer en meer aspecten van het leven worden het object van manipulatie en beheersing gericht op het bereiken van perfectie (de eeuwige jeugd). Het gaat dus om meer dan alleen maar de overgang van curatieve naar preventieve geneeskunde. Het gaat om de herorganisatie én verbetering van de eetgewoonten, de lichaamsverzorging, het uiterlijk, de seksualiteit, ja zelfs de menselijke relaties in het algemeen: de totale medicalisering van het leven. De verwachtingen zijn dus hooggespannen. Hoe ze ook kunnen worden ingelost is een andere zaak. Tegenover dergelijke extravagante eisen blijft de medische en paramedische hulpverlening onvermijdelijk in gebreke. Ze schiet al tekort in vele vormen van ziekte en lijden, laat staan in het oplossen van vervreemding, vereenzaming, a fortiori in het tot standbrengen van het paradijs op aarde. Dit maakt de professionele medische en paramedische hulpverlening - zeker gezien de verwachtingen - gemakkelijk tot een tragisch beroep (met fenomenen als ‘burnt out’, vluchten in geldgewin, enz.). De hulpverlening verdwijnt trouwens al in een bodemloze put van altijd maar terugkerende en zelfs nieuwe noden die men nooit adequaat kan bemeesteren. Dit in gebreke blijven heeft niet alleen te maken met een tekort aan wetenschappelijk-technisch kunnen, of een tekort aan professionalisme, noch met een tekort aan middelen. Mijn stelling is dat de poging zelf om alle problemen op technisch-wetenschappelijk-professionele wijze op te lossen moet mislukken. Professionele patiëntenbegeleiding is erop uit, gesteund onder meer op training in allerlei truukjes en techniekjes, gevoelens van onbehagen weg te nemen of aangename gevoelens in de cliënt op te wekken. Glimlachende hostessen, professioneel aandachtige en vriendelijke verzorgers komen echter over als onecht en kunstmatig. Ze zijn er alleen op uit geen klanten te verliezen, ze zijn niet echt met de persoon zelf begaan. Maar mensen verlangen echte aandacht, echt respect. Ze willen niet alleen maar ‘in de watten gelegd worden’. Welnu, echte aandacht en echt respect zijn niet te verenigen met een houding die er alleen maar op gericht is een bepaalde gewenste gemoedstoestand bij een cliënt tot stand te brengen. Alle professionele training en kwaliteitszorg ten spijt, zal men in relaties van zorgverstrekking altijd weer moeten te- | |
[pagina 783]
| |
rugvallen op de spontane, gemeende en niet-‘gemaakte’ aandacht, menslievendheid en respect. | |
Het alternatieve circuitGeconfronteerd met het onvermogen van de klassieke gezondheidszorg om lijden en ziekte te verhelpen en vooral om de diepere malaise ermee verbonden weg te nemen, zoeken niet weinigen naar een andere ‘oplossing’ in het alternatieve circuit van zorgverlening. Hier gaat de aandacht - zo wordt beweerd - naar de gehele mens, niet alleen naar het opheffen van specifiek lijden of een welbepaalde kwaal, maar naar het algehele welzijn. Hier wordt een nieuw levenskader geboden, vaak met een quasi-religieuze betekenis, een kader waarin men zijn trieste en kommervolle lotgevallen zodanig kan plaatsen dat men er opnieuw een zin aan kan geven, opnieuw hoop en zelfs zekerheid kan vinden. Hier ontstaan nieuwe contacten wanneer de oude zijn weggevallen. De genezer of ‘therapeut’ heeft tijd, besteedt aandacht aan de hele persoon. Niet zelden krijgt die relatie een diepe betekenis en staat ze in concurrentie met de bestaande relaties. Niet alleen claimt dit circuit de sleutel te monopoliseren van de genezing van geïsoleerde kwalen, maar zelfs voor het welzijn zondermeer. Dank zij het inzicht in de mysteries van het alternatieve weten en het gebruik van de alternatieve middelen en praktijken wordt het algehele welzijn in het vooruitzicht gesteld. De bezwaren hiertegen zijn bekend: onwetenschappelijke en onprofessionele zorgverlening die niet zelden leidt tot nog groter miserie; een charlatanisme dat parasiteert op wanhoop en lichtgelovigheid; het zich overleveren aan illusies, valse zekerheden en onechte relaties. Wat men hier zoekt, verschilt echter, paradoxaal genoeg, niet zo erg veel van wat de ‘totale gezondheidszorg’ ons (eveneens tevergeefs) belooft: genezing van onze kwalen en opheffing van daarmee verbonden lijden, maar vooral het echte geluk, de totale beheersing van het leven, het paradijs op aarde. | |
Pleidooi voor een morele houdingIs er, naast de illusoire weg van ‘de totale gezondheidszorg’ of de alternatieve pseudo-weg, een derde weg? En hoe is daarin de ‘integrale kwaliteitszorg’ te situeren? Het antwoord zou weleens te vinden kunnen zijn in een heel andere | |
[pagina 784]
| |
richting dan waarin nu wordt gezocht: in de aanvaarding namelijk van de onvermijdelijke beperktheid van de hulpverlening én in de erkenning dat geen enkel systeem - tenzij een bedrieglijk of bedwelmend - ons kan vrijwaren van tragisch tekort of verlies. De twee hangen samen. Niet alleen slaagt professionele hulpverlening er dikwijls niet in bepaalde noden te lenigen, ze biedt zeker geen soelaas in andere opzichten, om maar iets te noemen: het algehele zinverlies waarmee we onvermijdelijk vroeg of laat geconfronteerd worden. Daarom moeten we erkennen dat in deze gevallen andere, onbeheersbare ‘hulpmiddelen’ nodig zijn, zoals: 1) niet-geveinsde, niet-‘gemaakte’ menselijke houdingen en handelingen (b.v. de stille aanwezigheid van het familielid, de vrijwillige ziekenbezoeker) of, 2) werkzame riten en religieuze kaders om met onvermijdelijke mislukkingen, lijden, tekorten om te gaan. Dat betekent dat de professionele hulpverlener kan en moet doorverwijzen naar niet-professionele personen en instanties. In dit licht is het betreurenswaardig dat zingevingskaders, zoals de religie, die tragiek en tekort niet negeren, maar ons enigszins helpen ermee te leven, nog zo weinig te betekenen hebben. En dat niet alleen voor de patiënt, maar ook voor de hulpverlener, die vaak geen raad meer weet met zijn eigen tekortschieten. Nog meer te betreuren is de teloorgang van riten en gebruiken die lijden, ziekte en dood omkaderen, en die zoveel zinvoller bleken dan welke professionele truuks ook. Die teloorgang is gelukkig nog niet totaal. Er bestaan nog vormen van spontane hulp, ziekenbezoek, niet-professionele morele en religieuze omkadering. In plaats van te proberen ook deze laatste resten te professionaliseren, zou men ze alle ruimte moeten geven om te overleven. Betekent dit alles nu dat de professionele hulpverlener zich kan beperken tot puur technische ingrepen en handelingen? Is het niet zo dat mensen - tenzij ze te ziek of te gekwetst zijn -, verlangen dat de hun geboden hulp ‘uit het hart’ komt? Hoe specifiek ook, hulpverlening heeft op een of andere manier altijd te maken met de hele mens: het is de mens zelf die gekwetst is, die in nood is; het gaat niet om het haperen van een machine. Hoe dan kan de professionele hulpverlener niet alleen echt professioneel zijn, maar ook met die fundamentele verlangens rekening houden? Hoe kan hij, ondanks het feit dat hij dag in dag uit uiterst technisch bezig is, vermijden dat hij de mens uit het oog verliest? Niet door nog meer professionalisme, niet door ‘integrale kwaliteitszorg’. Hier is iets anders nodig. Er is een fundamentele morele houding die elke mens tegenover elke andere mens moet aannemen, hoe onbenullig of miserabel die | |
[pagina 785]
| |
ander ook mag zijn, een houding die we zelfs tegenover doden niet mogen laten varen: de houding namelijk van eerbied of respect. Deze houding bestaat slechts in de wijze van aanspreken, aanraken van en zich gedragen tegenover de ander. Deze houding kan niemand constant op een bewuste wijze aannemen: ze moet ondersteund worden door min of meer vaste gedrags- en omgangsvormen, waarvan de gewone beleefdheid een onderdeel is. Respect voor de ander is vooral belangrijk in die domeinen van hulpverlening waar het verlies van decorum zeer vlug dreigt. Respect voor de ander impliceert dat men hem of haar als persoon behandelt, dat wil zeggen, dat men de ander noemt bij de eigen naam, oog heeft voor schaamtegevoelens, schroom betoont tegenover het dode lichaam, enz. De oplossing die hier voorgesteld wordt is dus een combinatie van doorgedreven professionalisering, aanvaarding van de onvermijdelijke beperktheid daarvan, én respect voor de persoon, ingebed in een van eerbied getuigende omgang. Maar, zo zal men opwerpen, is dit voorstel zo verschillend van de optiek die hierboven verworpen werd: kwaliteitszorg in de zin van ‘training’ van verzorgers zodat die ‘leren’ hoe zij in hun omgang met patiënten meer aandacht en vriendelijkheid kunnen betonen? Als dit alles artificiëel is of zelfs veinzerij, moet men dan niet hetzelfde zeggen van de vaste, beregelde omgangsvormen? Toch zijn er fundamentele verschillen. Omgangsvormen kunnen natuurlijk - zoals beleefdheidsvormen - uitgehold raken en met respect weinig of niets meer te maken hebben; ze kúnnen echter ook echt respect uitdrukken en zo'n houding reëel ondersteunen. Ook hier maakt de moderne mentaliteit, met haar afkeer van beregelde omgangsvormen en haar absurd streven naar authenticiteit, er de zaken niet gemakkelijker op. Het recht op respect is trouwens fundamenteel verschillend van het recht van een cliënt op bediening en aandacht (zoals je recht hebt op een fraaiere bediening als je naar een sjieker restaurant gaat). Respect betekent integendeel dat men elke noodlijdende, elke patiënt op een waardige manier behandelt, gewoon omdat hij een mens is. In het respect erkent men de sacraliteit van de ander, hoe onbetekenend hij of zij ook moge zijn. De verregaande professionalisering en vertechnisering van de hulpverlening, gecombineerd met het beschouwen van de mens als cliënt, d.w.z. als een berekenend wezen dat uit is op zoveel mogelijk aangename en zo weinig mogelijk onaangename ervaringen, daarvoor wil betalen, en als hij betaalt rechten kan doen gelden - dit alles draagt | |
[pagina 786]
| |
er niet toe bij de ware achtergrond van de menselijke hulpverlening voor ogen te houden. Deze achtergrond is de roeping tot het lenigen van de nood van de ander vanuit de erkenning van de waardigheid van de medemens, ook en vooral van de zwakste, de onbelangrijkste mens. In onze maatschappij wordt hulpverlening aan zieken, lijdenden, hulpbehoevenden niet zozeer meer geboden door individuen of religieuzen, maar door geseculariseerde en professionele hulpverleners. Dit neemt niet weg dat zij de bedienaars zijn van een heilige, in zekere zin priesterlijke taak. | |
BesluitHet idee van Integrale Kwaliteitszorg sluit in dat de vorming en toepassing van wetenschappelijke inzichten van essentieel belang zijn in alle vormen en aspecten van hulpverlening of verzorging, dat al die vormen en aspecten op een dergelijke basis beter geïntegreerd, gestuurd en gecontroleerd kunnen worden. Ik heb gepoogd het illusoire en zelfs verwerpelijke karakter van deze idee aan te tonen. Als kwaliteitszorg echter betekent de vaste wil om een echt professionele aanpak van concrete noden te eisen, verbonden met een niet-aflatend respect voor de nood-lijdende, dan kan men dit alleen maar toejuichen. Dit is dus geen pleidooi tegen kwaliteitszorg en kwaliteitscontrole zonder meer. In technische vormen en aspecten van de zorgverstrekking gaat het in dat opzicht tot op zekere hoogte om een deontologische plicht. In de professionele zorgenverstrekking en hulpverlening mag men echter nooit de band tussen nood en noodlijdende uit het oog verliezen. Dit veronderstelt naast een niet-fatalistische aanvaarding van de menselijke beperktheid (ook van de zorgenverstrekkers), een diepe eerbied voor de medemens en het besef een soort priesterlijke taak uit te voeren: het menselijk lijden te verlichten en zo mogelijk de mens zover te helpen dat hij opnieuw zijn plaats kan innemen te midden van de zijnen. |
|