Streven. Vlaamse editie. Jaargang 58
(1990-1991)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 462]
| |
ForumIgnatiaanse inspiratie
| |
[pagina 463]
| |
vanaf de aanvang in. De Oefeningen blijven niet beperkt tot het retraitekader, maar richten zich op het permanente zoeken naar de Geest, en het onderscheiden van de geesten, in wetten, organisaties, vergaderingen en beleid. De 26 auteurs geven in hun verschillende bijdragen allen een eigen visie op hun innerlijke beleving van de ignatiaanse spiritualiteit. De dertig bijdragen lijken dan ook fragmentair, maar uiteindelijk spreken zij in diepere zin over dezelfde ervaring. De accenten en nuances verschillen wel duidelijk. Het lijkt alsof er in de bundel Verwondering en verlangen meer aandacht is voor maatschappelijke structuren, maar wie goed leest herkent ook in de andere bundel de sterke maatschappelijke betrokkenheid van de jezuïeten. De taal van de jongere jezuïeten lijkt religieuzer dan die van hun oudere medebroeders, maar dit doet geen afbreuk aan de getuigeniswaarde van beide bundels. Zo zijn er vele nuances herkenbaar, die toch samen een beeld geven van mensen die hun leven naar God durven richten. Het fragmentaire karakter van beide boeken weerspiegelt allicht het individualisme dat eigen lijkt te zijn aan jezuïeten, een individualisme evenwel dat gericht staat op Iemand die de enkeling overstijgt. In het boeiende en ietwat provocerende laatste hoofdstuk Met Ignatius op postmoderne wegen van de bundel God in heel de schepping, plaatst Jan Koenot de spiritualiteit van Ignatius in de huidige westerse samenleving. Hij meent dat die spiritualiteit een hulp kan zijn voor wie wil proberen evangelisch te leven ‘zonder de huidige wereld te verdoemen’Ga naar eindnoot3. De kerk staat voor tal van uitdagingen op institutioneel (priesterbeeld, ambt, diensten), doctrineel, catechetisch, sacramenteel en ethisch vlak. De vraag is hoe kerk en gelovigen verder zullen omgaan met de postmoderne werkelijkheid. Sommigen trachten te vluchten in een traditionalistische terugkeer of vormen met gelijkgezinden een eigen progressieve groep. Velen worden onverschillig en vermijden elke betrokkenheid bij de kerk als gemeenschap (p. 165). Jan Koenot vraagt zich af of er in deze context sprake kan zijn van postmoderne jezuïeten. Ook zij ontsnappen, net als alle gelovigen, niet aan het postmodernisme. In de kerk van vandaag is er een veelheid van stijlelementen van verschillende oorsprong en ook bij de jezuïeten is daarvan iets te merken. De ignatiaanse spiritualiteit moet echter niets hebben van kritisch-rationeel cynisme noch van emotioneel fanatisme (p. 172). Zij wil een bijdrage leveren tot het onderscheidingsproces waar onze tijd door moet. Er is immers geen tegenstelling tussen spiritualiteit en postmodernisme, tussen liefde voor de kerk en dienst aan de wereld, tussen de Liefde voor Christus en de verantwoordelijkheid van de mens voor hen die in dezelfde historische situatie leven. Twee verschillende boeken en twee generaties van auteurs die met eigen klemtonen durven getuigen van wat hun leven zin geeft en door wie zij worden gestuwd. | |
[pagina 464]
| |
Recente interpretaties van de jodenuitroeiing (IV)
| |
[pagina 465]
| |
ongeschikten, ‘euthanasie’ voor mismaakten, huwelijken voor de duur van de voortplanting (Zeitehe), kunstmatige inseminatie op eugenetische gronden. Om de meest ‘waardevolle’ individuen tot grotere voortplanting te bewegen, werd een kwalitatieve bevolkingspolitiek uitgewerkt, belastingvermindering a rato van aantal kinderen en sociale klasse (de procentuele vermindering steeg met het inkomen). Sommigen probeerden de strijd om de overleving te verleggen van de persoon naar de kiemcel. Vele ideeën werken nu nog door of steken weer de kop op. Een enkele, Fritz Lenz, voegde zich zonder bezwaar naar de politieke realiteit. In 1931 al liet hij zich lovend uit over de nationaal-socialistische beweging die zijn rassenhygiënische dromen kon realiseren. Lenz werd na de oorlog niet verontrust. In 1953 sprak hij zich voor het eerst weer publiek uit over de genetica die volgens hem doel- en waardenvrij is. Middelen zijn goed noch slecht, dat hangt af van hun toepassing. Lenz repte met geen woord over de verantwoordelijkheid van wetenschappers, genetici en eugenetici die de nationaal-socialistische ideologie voorzien hebben van een belangrijk theoretisch fundament. Hij vroeg zich evenmin af of vooraanstaande wetenschappelijke onderzoekers zich mogen onttrekken aan de publieke discussie over de politieke, economische en andere gevolgen van hun onderzoek. | |
Waardenvrije wetenschap?Velen beweren dat de ‘nazi-geneeskunde’ geen uitstaans had met ‘echte’ geneeskunde en wetenschap. Lifton bijvoorbeeld verkondigt dit impliciet. De resultaten van de medische experimenten in de kampen zouden dan ook van nul en generlei waarde zijn. Stellingen die kritisch worden onderzocht in Menschenversuche (Rainer Osnowski (ed.), Kölner Volksblatt Verlag, Köln, 1988). Wat op een bepaald moment voor wetenschappelijk doorgaat wordt bepaald door de wetenschappelijke gemeenschap van dat moment. De nazigeneeskunde was volgens het paradigma van de eerste helft van onze eeuw wetenschap. Ze was noch een breuk met het verleden, noch een dwaling van enkelingen die in 1945 definitief werd afgesloten. Ze was een exponent van de reductionistische natuurwetenschappelijke geneeskunde die zich als ideologievrij voordoet. Zinloze medische experimenten waren de uitzondering, niet de regel. Dat verklaart dat er sinds 1947 een medischethische discussie bestaat over de vraag of de onderzoeksresultaten mogen gebruikt worden, of eerbied voor de slachtoffers dat niet verbiedt (‘Proefkonijn’ Walewska overtuigde er zich al in Ravensbrück van dat haar leed een goed doel kon dienen, dat de medische kennis vergroot kon worden). Een bevreemdende discussie als men weet dat bepaalde onderzoeksresultaten nog steeds gebruikt worden, als men bedenkt dat zonder die nazi-experimenten de ruimtevaarttechniek en -fysiologie nooit zo'n vaart zouden hebben gekend. De jacht op nazi-experten, hun materiaal en onderzoeksresultaten werd geopend voor de oorlog beëindigd was. De middelen die de Amerikaanse geheime dienst daarbij ter beschikking stonden waren tien keer groter dan die van het tribunaal dat in Neurenberg moest oordelen over enkele nazi-dokters. Toen in augustus 1947 het vonnis werd geveld was actie Paperclip bijna afgerond. Die actie haalde 765 nazi-wetenschappers naar de VS (Tom Bower, The Paperclip Conspiracy, Michael Joseph, London, 1987). Hetzelfde gebeurde met de resultaten van experimenten met biologische oorlogsvoering die Japan tussen 1932 en 1945 liet uitvoeren op Chinese burgers en geallieerde krijgsgevangenen (zie Peter Williams, Unit 731, Free Press, Londen, 1989). De hoogstaande morele code die de rechters ondanks alle tegenwerking opstelden om onmenselijke experimenten op mensen te voorkomen, de Neuren- | |
[pagina 466]
| |
berg-codex, werd door latere verklaringen van de wereldartsenbond (Helsinki, 1964 en Tokyo, 1975) afgebouwd. | |
Oorlogsmisdadigers, vroeger en nuAdolf Eichmann erkende op zijn proces (Jeruzalem, 1961) één schuld: gehoorzaamheid. Hij werd het prototype van de bureaucraat-moordenaar, de Schreibtischtäter die moordt via telefoontjes, die geen bloed kan zien. Maar Eichmann was meer dan een gehoorzaam ambtenaartje, hij bedacht middelen om nog meer joden te pakken te krijgen. In Le procès Eichmann (Complexe, Bruxelles, 1989) ruimt Annette Wieviorka veel plaats in voor de politieke en geschiedkundige betekenis van dat proces. De beslissing om Eichmann te ontvoeren en een groots proces te organiseren was politiek. De Israëlische regering zag het als een middel om de nationale en internationale cohesie van de joden te versterken. Wieviorka herneemt en beantwoordt een aantal juridische en morele vragen die tijdens het proces aan de orde kwamen en waarover ook nu nog misvattingen bestaan. De reportages die Hannah Arendt aan het proces wijdde (gebundeld en uitgegeven in 1963, Eichmann in Jerusalem) lokten vooral in joodse kringen felle polemieken uit. Arendt heeft nooit beweerd dat de joden zich niet verzet hebben, maar ze heeft de Joodse Raden ervan beschuldigd meegewerkt te hebben aan de vernietiging van het Europese jodendom. En daarvoor baseerde ze zich uitdrukkelijk op Raul Hilberg (zie G. Van den Berghe, Raul Hilberg en de vernietiging van het Europese jodendom, Streven, december 1989, p. 230-231). Wieviorka toont aan dat de collaboratie van Joodse Raden weinig of geen rol speelde voor het uiteindelijke lot van joodse gemeenschappen en vraagt zich af waarom de passieve toeschouwers niet van collaboratie worden beschuldigd. Het Eichmann-proces en de polemieken die ermee samenhingen gaven het Holocaustonderzoek een beslissend elan. Maar de publieke opinie in Israël werd er niet echt door beroerd. Het proces tegen John Demjanjuk (Jeruzalem, 1987-1988), vijfentwintig jaar later, kreeg wél veel belangstelling. De veroordeling van de onbetekenende Demjanjuk werd, anders dan die van SS-kopstuk Eichmann, op vreugdekreten onthaald. Het politiek-ideologisch-emotioneel belang van de Holocaust is enorm gestegen. John Demjanjuk, een Oekraïener die in 1951 naar de VS was geëmigreerd, werd een tiental jaar geleden in Cleveland herkend als Ivan de Verschrikkelijke, een Oekraïener die nazi's had geholpen bij de massamoord in Treblinka. Demjanjuk loochende maar werd uitgeleverd aan Israël. De identiteit van Demjanjuk als Ivan berust uitsluitend op verklaringen van overlevenden. Daarom contacteerde Demjanjuks verdediger Elisabeth Loftus, een vermaard getuigenis-deskundige. Zij weigerde evenwel als expert te getuigen omdat haar directe omgeving haar duidelijk maakte dat zulks, gezien de enormiteit van de misdaad, onaanvaardbaar was. Willem Wagenaar, een Nederlands expert, aanvaardde de opdracht wel. In november 1987 getuigde hij dat ‘gegeven de gebrekkig uitgevoerde identificatieprocedures de kans niet te verwaarlozen was dat als Demjanjuk niet Ivan zou zijn, hij toch als zodanig zou worden geïdentificeerd’. Het gerechtshof verwierp zijn getuigenis als irrelevant omdat het er a priori van overtuigd was dat overlevenden zich niet kunnen vergissen. In Identifying Ivan (Harvester/Wheatsheaf, New-York, 1988) maakt Wagenaar duidelijk dat de vele blunders in de identificatieprocedure het onmogelijk hebben gemaakt ooit te weten of Demjanjuk en Ivan een en dezelfde persoon zijn, behalve indien Demjanjuk zelf uitsluitsel zou bieden. Wagenaar stelt de betrouwbaarheid | |
[pagina 467]
| |
van herinneringen over gruwelijke gebeurtenissen, decennia later, niet in vraag, maar toont aan dat het dogmatische standpunt over de onfeilbaarheid van het getraumatiseerde geheugen moet worden verlaten. Dat Eichmann voor zijn rechters is verschenen heeft veel te maken met het opsporingswerk van Simon Wiesenthal. Wiesenthals memoires (Geen wraak maar gerechtigheid, H.J.W. Becht, Haarlem, 1989) bevatten gelukkig meer dan de detective-achtige verhalen over opsporingen en arrestaties van oorlogsmisdadigers die we al kenden uit Moordenaars onder ons (1967). Hij bericht uitvoerig over diplomatiek gekonkel, tegenwerking uit de meest onverwachte hoeken, conflicten tussen actuele politieke doeleinden en gerechtigheid. Hij gunt ons een blik achter de schermen van de Waldheim-affaire, hoe lichtzinnige beschuldigingen van het World Jewish Congres aan het adres van alle Oostenrijkers het antisemitisme terug deden oplaaien. Wiesenthal kant zich tegen dergelijke veralgemeningen en particularisme. Hij verhaalt over de grote voorvechter van de uniciteit van de Holocaust, Elie Wiesel, die geen gehoor gaf aan een verzoek om ook de volkenmoord op de zigeuners te herdenken. | |
Een vergeefse herinnering?Er is al heel wat inkt gevloeid over het proces tegen Klaus Barbie (Lyon, 1987), een van de Gestapo-verantwoordelijken in Lyon, beul en moordenaar van Franse verzetsstrijders, medeverantwoordelijk voor de deportatie van joden. De Franse cultuurfilosoof Alain Finkielkraut heeft daar nu een boeiend essay aan toegevoegd (La mémoire vaine, Gallimard, Paris, 1989). Het voornaamste doel van het Barbie-proces, het levendig houden van de herinnering, werd niet verwezenlijkt. De herinnering werd gemediatiseerd. Alle aandacht ging niet naar de getuigen en de gruwel, maar naar showman Jacques Vergès. Barbie's advocaat. Het proces heeft duidelijk gemaakt dat de herinnering aan Auschwitz tevergeefs is. Na de judeocide werden geen uitvoerbare maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. De opname van de filosofische notie ‘mensheid’ in het positieve recht, de veroordeling van misdaden tegen de mensheid door het tribunaal in Neurenberg heeft geen vervolg gekregen. De in Neurenberg opgestelde universele principes druisen in tegen een machtiger principe, de absolute staatssoevereiniteit. Ter gelegenheid van het Barbie-proces werd de specificiteit van de notie ‘misdaad tegen de mensheid’ ook ontkracht door ze uit te breiden tot gruwelen bedreven tegen verzetsstrijders (Barbie was in de eerste plaats de beul van verzetsstrijders. Maar in Frankrijk kon hij daarvoor niet meer terechtstaan, oorlogsmisdaden zijn er sinds 1964 verjaard. Daarom werd onder druk van verzetsorganisaties het begrip misdaad tegen de mensheid verruimd). Oorlog en genocide mogen niet door elkaar gehaald worden. Verzetsstrijders hadden een keuze, joden waren opgejaagd wild. De herinnering werd ook vervalst. Vergès heeft geprobeerd de misdaden van een nazi-beul te vergoelijken door middel van een politiek-ideologisch vertoog over de misdaden van het blanke kolonialisme en imperialisme. De herinnering aan Auschwitz dient alleen nog voor het cultiveren van ‘goede gevoelens’, in het kader van de gelijkheidsideologie. Anti-fascisme en anti-racisme bijvoorbeeld, die in naam van emotionele waarden als universele broederlijkheid eenvormigheid nastreven en daardoor onverdraagzaamheid prediken. Het wreedste geweld ontstaat niet uit antagonisme tussen mensen maar uit de zekerheid ze er eens en voor altijd van te verlossen. De uitmuntendheid van de democratie berust op het feit dat ze pluraliteit en conflict heeft geïnstitutionaliseerd tot wezenlijke functioneringsprincipes. Finkielkrauts analyse biedt stof tot nadenken en voor polemiek. Ik ga op | |
[pagina 468]
| |
één aspect in. Moreel en juridisch gezien had Vergès ongelijk, moord wordt niet vergoelijkt door het besef dat er ook elders gemoord wordt. In een theoretische, filosofisch-historische context zijn de door Vergès gebruikte argumenten het overdenken waard. Finkielkrauts pro-joodse en pro-Israëlische vooringenomenheid (die ook bleek in L'Avenir d'une négation (1982) en La réprobation d'Israël (1983)) verhindert hem daar dieper op in te gaan. Hij blijft Auschwitz als het failliet van de mensheid beschouwen. Een standpunt dat twee vragen oproept. Waarom situeert men deze terminus ad quem niet eerder, bijvoorbeeld met de gewelddadige koloniale stroop- en veroveringstochten? En, ten tweede, waarom zouden Derde-Wereld-mensen de judeocide als het einde van de mensheid zien en niet als het failliet van het blanke mensheidsconcept, de blanke vooruitgangsidee? |
|