Streven. Vlaamse editie. Jaargang 58
(1990-1991)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 396]
| |
De Synode met de verborgen agenda
| |
[pagina 397]
| |
door zijn wijding ‘ontologisch’ verbonden met Christus. Met opvallende verwaarlozing van de pastorale realiteit waarin priesters zowel in het Westen als in de jonge kerken moeten leven en werken, zocht men naar een religieuze spiritualiteit met het celibaat - ‘gave Gods’ - als sluitstuk. Ook de ‘roeping’ zelf werd haast uitsluitend in haar verticale dimensie benaderd. Toch was er ook een minderheid van synodevaders die tegen zoveel eenzijdigheid reageerde en zich beriep op de meer evenwichtige stellingnamen van Vaticanum II. Zij poogden het ambtelijke priesterschap weer duidelijker in de gemeenschap van de gelovigen te situeren. Deze uiteenlopende visies komen in feite neer op een tegenstelling tussen theoretische omschrijvingen - de meerderheid zag de identiteit van de priester in de deelname aan de ‘essentie’ van het priesterlijke - en een existentiële benadering, gekenmerkt door een pastorale bekommernis waarin ook de leken betrokken moesten worden. Ook op het vlak van de spiritualiteit liepen de standpunten uiteen, enerzijds lag het accent op de persoonlijke vroomheid, anderzijds op de beleving van het ambt. De tegenstellingen manifesteerden zich nog het duidelijkst in de discussies over de opleiding en vorming tot het priesterschap. Zo gingen er stemmen op om structuur en inhoud van die vorming zoveel mogelijk aan de maatschappelijke ontwikkeling aan te passen. Ook het belang van een missionair-evangeliserende vorming werd door velen onderstreept. Het tweede verslag van kardinaal Neves werd door meer dan één ‘circulus minor’ onder vuur genomen (dertien kleinere werkgroepen werden na het plenum aan het werk gezet). Sommigen waren van oordeel dat de verslaggever i.v.m. de ‘menselijke vorming’ van de kandidaten onvoldoende rekening had gehouden met de twee decreten van Vaticanum II over de priester. In drie verschillende werkgroepen werd er voor gepleit het ambtelijke priesterschap in een breder perspectief te plaatsen en te verwijzen naar de drie ‘munera’ (opdrachten) die de priester in navolging van Christus worden opgedragen. Vooral de Duitstalige ‘circulus minor’ opende hier nieuwe en verrijkende perspectieven. In hun verslag, opgesteld door Mgr. Hemmerlé, bisschop van Aken, brachten zij correctieven aan ten einde al te eenzijdige interpretaties te voorkomen. Zij wilden niet de priester zelf met ‘Christus - hoofd van de kerk’ identificeren maar hem beschouwen als een levende verwijzing naar deze werkzaamheid die ei- | |
[pagina 398]
| |
gen is aan Christus. Ook situeerden zij de priester in het hart van de gemeenschap. Een modus (voorstel tot amendement) uit deze kring om de diepere grondslagen van de celibaatsplicht te verduidelijken, heeft de eindstreep van de synodeconclusies niet gehaald. Wat de inbreng uit de grote niet-westerse regio's betreft, kan men, ruw geschetst, constateren dat heel wat bisschoppen uit Afrika, bekommerd om de nood aan ‘inculturatie’, de priester ook zien als de man van zijn volk (en niet alleen van God). In Latijns-Amerika beschouwt men de priester hetzij ten dienste van de leken die zich in de wereld inzetten, hetzij als ‘vader’-figuur die leken in dienst heeft. Men hecht er ook een groot gewicht aan de ‘inculturatie’. In Azië wordt de samenwerking met maatschappelijk geëngageerde leken als een van de hoofdgegevens van de priestervorming beschouwd. Verder legt men er de nadruk op de dialoog met de wereldgodsdiensten en op de rol van de lokale kerk. De bisschoppen uit Oost-Europa hebben terecht een meer dan gewone aandacht gekregen op de laatste Synode. Na zovele jaren stilzwijgen, treden deze kerken naar buiten met hun martelaren, hun leed en hun dringende noden. Vele Oosteuropese bisschoppen voelen zelf aan dat zij Vaticanum II nog moeten assimileren. Er is een grote kloof gegroeid. Het getuigenis van deze kerken heeft de Synode diep aangegrepen. | |
The hidden agendaHerhaaldelijk en met klem werd voor en tijdens de Synode meegedeeld dat de celibaatsplicht voor de priester niet op de agenda stond. Toch was dit thema niet weg te denken uit deze Synode. De meeste leiders van deze Synode hebben de crisissituatie van de Synode van 1971 over de priester meegemaakt en hebben daaronder geleden. In 1990 woog dit trauma nog op hen terwijl de situatie zich intussen grondig gewijzigd heeft. Aldus werden belangrijke ontwikkelingen van de laatste 15 jaar weinig of niet in rekening gebracht: de bloei van vrouwelijke en mannelijke lekenbedieningen, de rol van de kerkelijke basisgemeenschappen, de opkomst van nieuwe bewegingen, de ineenstorting van het priestertal en de nood aan eucharistievieringen. Toen de ‘identiteit’ van de priester aan bod kwam, bleek de beperking van de agenda tot ‘de vorming van de priesters’ onhoudbaar. De algemene bespreking werd door twee curiale ‘waakhonden’ in- en uitgeleid. Ingeleid door kardinaal J. Ratzinger die bij de opening dadelijk afweek van het hem opgedragen onderwerp (vijfentwintig jaar | |
[pagina 399]
| |
synode) om zijn eigen visie op het priesterschap aan te bevelen (een late afrekening met Edward Schillebeeckx?) en, de laatste dag, uitgeleid door Mgr. G. Agustoni, secretaris van de curiale congregatie voor de clerus, die het voorstel om beproefde leken tot priester te wijden een bedekte manier noemde om het priesterschap op ‘een nog meer pernicieuze wijze te doen ontaarden’... Dit belette enkele moedige bisschoppen echter niet om de wijding van zgn. ‘viri probati’ toch op tafel te brengen (Mgr. Tepe (Brazilië) en Patriarch Hayek (Libanon) in de synodezaal en kardinaal Lorscheider daarbuiten). Vanzelfsprekend zonder resultaat. Als agendapunten verzwegen worden kan dit slechts fatale gevolgen hebben: 1. waar de discussie op verantwoordelijke wijze gevoerd zou kunnen worden, wordt zij ontweken; 2. waar zij niet thuishoort, nl. op het marktplein, wordt zij op polemische en sensatiewekkende wijze opgevoerd. Dat lot viel de celibaatsplicht te Rome te beurt. Pogingen om zonder onderscheid van roepingen de westerse celibaatsverplichting op uniforme wijze te ‘theologiseren’ moesten op twee weerstanden stoten. Enerzijds op de traditie van gehuwde clerus van de orthodoxe zusterkerken, die in deze context toch moeilijk van nieuwlichterij of van hedonisme verdacht kunnen worden, en anderzijds op de hoge waarde van de christelijke huwelijksbeleving die sinds Vaticanum II voluit erkenning heeft verworven in de katholieke kerk. Om aan deze dubbele beperking te ontsnappen heeft de Synode zijn toevlucht genomen tot de hoogste graad van abstractie. Van alle bisschoppenvergaderingen van de laatste twintig jaar, stond de Synode van 1990 het verst af van het concrete leven en van de pastorale werkelijkheid. In de ogen van de jonge kerken was zij dan ook een uitermate westers georiënteerde onderneming. Toch waren er sprekers - weliswaar een minderheid - die tegen de impliciete miskenning van de oostchristelijke traditie protesteerden. Er zijn trouwens heel wat stellingnamen voorhanden waarin de westerse kerk, ook in recente jaren, eerbied en waardering heeft betoond voor de gehuwde clerus van de oosterse kerk, zoals in b.v. het decreet van Vaticanum II over het priesterschap Presbyterorum Ordinis (nr. 16) en het slotdocument van de bisschoppensynode van 1971 over het priesterambt (Dl. 2, II, par. 4, litt. C). Sommige tussenkomsten hebben dan ook, met verwijzing naar deze teksten, meer eerbied van deze Synode geëist t.a.v. de oosterse traditie. Twee werkgroepen hebben uitdrukkelijk de verslaggever, kardinaal Neves, verweten dat zijn tweede ‘relatio’ blijk gaf van misprijzen voor de zusterkerken. Het | |
[pagina 400]
| |
betrof de passus waarin kardinaal Neves letterlijk schrijft: ‘Aldus blijkt opnieuw dat het celibaat niet gescheiden kan worden van het omvattend geheel van het hele priesterlijke leven noch van de strenge levenswijze die door de priesters moet worden gehandhaafd’ (Relatio post disceptationem, dd. 13/10/1990, p. 25). Ook de getuigeniswaarde van het christelijk huwelijk werd door sommigen expliciet verdedigd tegen de overtrokken uitlatingen aangaande de celibaatsplicht. In dit verband wordt in het verslag van de Duitstalige werkgroep aangestipt: niet alleen het celibaat maar ook het christelijk opgevat huwelijk is, in navolging van het evangelie, ‘tegendraads’ in de huidige maatschappij. Ook in de Engelstalige ‘circulus’ van D. Worlock werd de miskenning aangeklaagd van de manier waarop ook in het huwelijk de kuisheid wordt beleefd. | |
De nood aan eucharistievieringenEr is nog een bijkomende beschouwing die een al te hoge vlucht van de binding celibaat en priesterschap zou moeten intomen, namelijk het schrijnend tekort aan priesters vooral in de Kerken van de Derde Wereld. Een tekort dat voor gevolg heeft dat in vele streken de eucharistie nog maar zelden wordt gevierd. Het ontbreken van wat een constitutief bestanddeel van de plaatselijke geloofsgemeenschap is, schept een noodsituatie die om uitzonderlijke noodoplossingen vraagt. Tijdens de Synode van 1987 had Mgr. Legaspi (Filippijnen), voorzitter van de Federatie der Aziatische episcopaten, namens een groep van Aziatische bisschoppen voorgesteld om ervaren leken tot priester te wijden om uit de impasse te geraken. Maar hij klopte aan een dovemansdeur. Braziliaanse bisschoppen hebben in 1990 evenmin gehoor gevonden. Maar nu blijkt ook onder de meest gematigde theologen het getij te keren. Prof. R. Gryson en pater G. Martelet, die wel moeilijk voor ‘wilde jongens’ kunnen doorgaan en allebei studies gewijd hebben aan de geschiedenis van het priesterschap, hebben onlangs nog de nood aan eucharistievieringen aangeklaagd en de wijding van gehuwde leken aanbevolen. ‘Indien er niet op korte termijn een oplossing voor gevonden wordt - aldus R. Gryson - zal de situatie (van gebrek aan misvieringen) veel diepere wijzigingen in het leven van de kerk meebrengen dan de aanpassing van de kerkelijke celibaatswet zou vereisen; het zou nl. een breuk betekenen met de oudste traditie, volgens | |
[pagina 401]
| |
dewelke de kerk door het Woord Gods samengeroepen en door de eucharistie opgebouwd wordt’Ga naar eindnoot1. Wij staan hier wel heel ver van het synodeverslag van kardinaal Neves waarin verklaard wordt dat het wijden van gehuwde mannen gelijk zou staan met het toegeven aan een bekoring (tentationem) om in innovaties een toevlucht te zoeken! Op de bisschoppensynode van oktober 1990 kon het oude taboe van de seksualiteit blijkbaar niet verbroken worden: de uniformiteit in de celibaatsverplichting werd hoger geacht dan het welzijn van lokale kerken en hun nood aan het vieren van de eucharistie. | |
De erfzonde van de synodeDe voornaamste oorzaak van het groeiend onbehagen dat in oktober 1990 op ons en vele andere waarnemers gewogen heeft, is de verwarring die deze bisschoppensynode voortdurend gesticht heeft, tussen monastieke (of religieuze) roeping en pastorale roeping. Hier ligt m.i. de erfzonde van de Synode van 1990. Alleen als men deze twee roepingen onderscheidt kan men de kwestie van het priestercelibaat met enige duidelijkheid situeren. Het celibaat behoort tot de essentiële kern van het monastieke leven maar was oorspronkelijk niet verbonden met de roeping tot pastorale taken in de wereld. Evenmin als de wijding tot het priesterschap tot het oorspronkelijke monnikenleven behoort. De vermenging van beide in de latijnse kerk stamt in feite uit de Middeleeuwen. In de oosterse kerk werd en wordt dit onderscheid duidelijk bewaard; het gaat trouwens terug op de oudste traditie. Vele jaren vóór Vaticanum II hebben pioniers in het Westen geijverd voor een zeker herstel van dit onderscheid. Bij ons hebben figuren als kardinaal Mercier, Dom Lambertus Beauduin, bisschop Charue en professor G. Thils een lans gebroken voor een eigen ‘diocesane spiritualiteit’ die niet langer het ideaal van kloosterlingen zou nahinken maar een eigen weg zou zoeken om op de reële pastorale situatie aan te sluiten. L. Beauduin pleitte ook voor monniken die eventueel geen priesterwijding zouden ontvangen. Na Vaticanum II en mede onder invloed van de Constitutie Lumen Gentium werd er in recente jaren geprobeerd - zij het moeizaam - om de specifieke kenmerken van de monastieke roeping en het ambtelijk priesterschap te verduidelijken en ook duidelijker van elkaar te onderscheiden. De leiding van de jongste bisschoppensynode heeft deze richting | |
[pagina 402]
| |
niet willen inslaan, integendeel, ze heeft met deze vernieuwing willen breken. Vanaf het ogenblik waarop de roeping tot het priesterschap minder als een dienst aan de lokale kerkgemeenschap en minder als een opdracht tot evangeliserende aanwezigheid in de wereld wordt beschouwd, is het risico groot dat de verwarring tussen ‘religieuze’ en ‘priesterlijke’ roeping zich uitbreidt. Als bovendien de spiritualiteit van de priester nog toegespitst wordt op een algemene en uniforme verplichting tot celibatair leven dan valt het te verwachten dat existentiële verschillen steeds meer verloren gaan. Ook op andere punten is de verwarring tussen religieus en priester tijdens de laatste Synode aan te wijzen. Zoals bijvoorbeeld: - de pogingen van de meerderheid om de ‘evangelische raden’ (religieuze roeping) in de spiritualiteit van de diocesane clerus in de lijven; ze komen minstens in drie synodeconclusies tot uiting (Prop., nrs. 9, 10 en 11). Dit is op zijn minst vreemd als men bedenkt dat de term ‘evangelische raden’ bij de behandeling van het decreet over het priesterschap tijdens Vaticanum II uit de ontwerptekst werd verwijderd. - de drie ‘munera’ of taken van de priester door Vaticanum II i.v.m. de diocesane roeping gevaloriseerd, worden op de Synode terloops wel eens in de conclusies vermeld (Prop., nr. 7, par. D), maar toch op de achtergrond gehouden. - het voorafgaandelijk bezinningsjaar dat op de Synode voorgesteld werd om de seminarievorming voor te bereiden, werd door gezagvolle bisschoppen als een soort noviciaat beschreven. In deze omstandigheden werd er in de werkgroepen vruchteloos gezocht naar een criterium om de eigen identiteit van de diocesane clerus nader te omschrijven. Ook het formuleren van een eigen spiritualiteit op basis van de aanbevolen ‘evangelische raden’ is nooit echt van de grond geraakt. Ofschoon ook op dit punt door sommige synodevaders gereageerd werd, is de Synode van 1990 niet meer uit de impasse geraakt waarin zij reeds bij de start dreigde te verzeilen. | |
WaakzaamheidVelen hebben zich de vraag gesteld of het nog de moeite loonde de bisschoppensynode te Rome van nabij te volgen. Voor het eerst in twintig jaar zijn de meeste vertegenwoordigers van de wereldpers weg- | |
[pagina 403]
| |
gebleven. De curiale leiders die er naar streefden om de vergaderingen van de synode steeds meer in een gesloten en ‘kiemvrije’ sfeer af te zonderen, zijn dus in hun opzet geslaagd. De kerk als ‘communio’ wordt door hen wel met de mond beleden maar in feite afgetakeld. Uit ervaring weten wij echter dat de bisschoppensynode in de katholieke kerk sinds Vaticanum II te belangrijk is voor de ‘bloedsomloop’ van de collegiale kerkgemeenschap om zo maar te worden afgeschreven. Daarom blijft onze waakzaamheid geboden. De toespraak van kardinaal Lorscheider bij de opening van de Synode had juist die bedoeling. Deze vooraanstaande Braziliaanse leider stelde niet alleen voor de procedure van de synodes op essentiële punten te verbeteren, hij deed ook een oproep om de synode, in de geest van Vaticanum II, tot een waarachtig collegiaal orgaan met beslissingsbevoegdheid om te vormen. Ook in zijn huidige sterk gecurialiseerde vorm verdient de synode als een kleine ‘waakvlam’ onze aandacht en bezorgdheid, zodat later, in andere omstandigheden, de synodale instelling in haar doelmatigheid hersteld kan worden en weer ten volle als wezenlijk overlegorgaan kan functioneren.
eind december 1990 |
|