| |
| |
| |
Voltooid mijn monument. Een driedelig reisessay (II)
Villa Adriana
Luc Devoldere
Reizen is vooral het reizen voorbereiden: trein- of buslijnen natrekken, vliegtuigen boeken. En dan wachten. En als men de landschappen eindelijk ziet voorbijglijden, en denkt te reizen, dan doet men uiteindelijk niets anders dan - weer - wachten, tot men er is. Men is dan eindelijk ter bestemming aangekomen. Maar de geplande bestemming is altijd anders dan de bestemming zelf. Men was hier niet voor bestemd. Dan maar weer verder.
*
‘Ils ne savent à peu près rien de l'homme qui jadis a aménagé tout cela, sinon qu'il fut grand voyageur, grand amateur d'art, qu'il préférait la paix à la guerre, et qu'il aima et vit mourir quelqu'un. Ce peu d'information est assez pour les faire rêver’.
Marguerite Yourcenar
De Via Tiburtina is lang, en voert door eindeloze voorsteden en industrieterreinen. Vroeger waren er geen voorsteden, nu zijn er geen steden meer omdat ze niet ophouden en dus ook niet meer beginnen. De lijnbus dwarst de Raccordo anulare, de grote ring die na de muur van Servius Tullius en die van Aurelianus de voorlopig laatste wal, maar geen grens, rond Rome vormt. De Villa Adriana ligt - verrassend - in de vlakte, en niet op de uitlopers van de heuvels. Hadrianus wist wat hij deed: ik voel de frisse bries die hij zocht. De ligging beschermt de Villa tegen de noorderwind en geeft de zachte wester vrije baan.
De verwachtingen zijn hoog gespannen. Het gaat hier om wat Gregorovius in het voorbijgaan het grösste Lustschloss im Abendlande noemt. De bouwwerken duurden bijna zo lang als de volledige legis-
| |
| |
1. Hadrianus, Musée de la Canée, Creta
latuur (117-138) van Hadrianus, maar de keizer zelf verbleef er slechts de laatste jaren van zijn leven. Toch stierf hij er niet. Men had de aan waterzucht creperende man van 63 naar Baiae - een soort Marbella aan de golf van Napels - gebracht in de hoop zijn gezwollen benen daar wat verlichting te geven. De as werd gedeponeerd in het hart van zijn mausoleum.
Wie was Hadrianus? Een gepassioneerd en geniaal amateur. Een geletterde, thuis in het leger. Een architect die rusteloos inspecterend het rijk bereisde. Een filhelleen op de troon van Romulus. En een beëindiger van oorlogen, waar hij geen heil van verwachtte. In een uithoek van het imperium bouwde hij een muur: hij bakende Rome
| |
| |
af tegenover het andere en gaf daarmee te kennen dat ook dat zijn rijk precair was, vergankelijk, want begrensd. Omnis determinatio est negatio: elke bepaling is een ontkenning van wat iets niet is. Zo is ook elk bouwwerk een ontkenning.
Natuurlijk intrigeert ons hier de architect: de enige die iets tastbaars achterlaat. De as is niet meer te vinden, ergens aan de Nijl zijn tranen allang verdampt, maar muren blijven, ook al worden ze bermen, glooiingen in Schotland. Het mausoleum is gemetamorfoseerd tot een vesting, een gevangenis, pauselijke residentie, en heet nu Engelenburcht, maar de cilinder blijft intact en overeind. Athene kon even de illusie koesteren van de Gouden Eeuw. Hadrianus werd er als de tweede (bouwende) stichter gevierd. In Rome rest naast het mausoleum het immense tracé van de tempel van Venus en Roma op het forum. En er is natuurlijk het Pantheon. Hardnekkig wordt beweerd dat Hadrianus deze tempel, neergezet door M. Agrippa, de ware held van Actium, van de grond af heeft heropgebouwd. Het Pantheon is buiten categorie. Vanop de Gianicolo zie je nochtans nauwelijks meer dan een voorzichtig verrijzende grijze schijf boven de rode daken. Maar het Pantheon werkt van binnen naar buiten. De aarde, de globe wordt gevat in een koepel, welving en bol tegelijk. De hemel gaat naadloos over in de aarde. De materie is hier in elk atoom vergeestelijkt, het Menschliches Allzumenschliches geabstraheerd. Was het daarom dat Hadrianus zorgvuldig elke verwijzing naar zijn auteurschap uitwiste en het toen al antieke opschrift van de oude tempel (M AGRIPPA L F COS TERTIUM FECIT) aanbracht op zijn creatie? Hadrianus leidde de geschiedenis om de tuin, omdat hij wist dat de schepper zich moet terugtrekken uit een dergelijke schepping - om deze zichzelf te laten zijn. Maar het gaat hier niet over het Pantheon. De keizer heeft overigens genoeg gebouwd voor anderen: nu bouwt hij voor zichzelf, voor eigen gebruik. Zijn biograaf vermeldt alleen dit:
Tiburtinam villam mire exaedificavit, ita ut in ea et provinciarum et locorum celeberrima nomina inscriberet, velut Lycium, Academian, Prytanium, Canopum, Poecilen, Tempe vocaret. Et, ut nihil praetermitteret, etiam inferos finxit’.
‘Hij liet in Tivoli een wonderlijke villa bouwen. Hij ging daarbij zo te werk dat hij de beroemdste plekken uit de provincies van het rijk in zijn bouwwerk weergaf. Zo had hij een Lyceum, een Academie en een Prytaneum, maar ook Canopus, een stoa poikilè en iets dat hij Tempedal noemde. En om niets te vergeten had hij zelfs zijn onderwereld gebouwd’.
De reiziger Hadrianus doet de reis over als architect: de bereisde we-
| |
| |
2 Zicht op de Villa Adriana
3. Maquette
| |
| |
wordt geaccapareerd door de uit-gereisde sedentair. Geen Madurodam of Brupark voor de massa's, maar een paleis waar de wereld eigenzinnig wordt samengevat, waar de gril het haalt op de canon, het vrijblijvende op het functionele.
Dat kom ik hier controleren.
De eerste indruk van een archeologische site is zelden veelzeggend: men moet hier ook weer wennen aan de hectaren muren, de zuilen en de gehalveerde gewelven die niets prijsgeven. Duizend jaar geleden dacht men dat het hier om de resten van een hele stad ging. De eeuwen hebben er ondertussen duchtig huisgehouden. Ze hebben mozaïeken en marmeren beelden geplunderd en/of versnipperd over vele musea, maar ook struiken, lover en kreupelhout moesten eraan geloven.
Ik loop de Pecile (Italiaans nu!) binnen, omdat de ingang zo beslist heeft. De uitvergrote kopie van de Atheense stoa poikilè bestaat uit rechtstaande, bakstenen muurskeletten, een enorme binnenplaats met een bassin vol water. Het uitzicht op de nochtans weinig spectaculaire campagna is weids en groots in zijn eenvoud. Het origineel was een zuilengaanderij van een 60 à 70 m rondgang, met schilderijen aan de wanden, waar roddelend, rechtsprekend en/of filosoferend Athene zijn passeggiata hield. Peripatetiek is in deze gaanderij - 232 bij 97 m - in ieder geval verzekerd. Peripatetiek is in deze gaanderij - 232 bij 97 m - in ieder geval verzekerd. Ik wandel dus rond, zonder Zeno van Citium te ontmoeten die hier zijn stoïcijnse paradoxen aan de zuilen verkocht, en twijfel met de archeoloog mee: is dit wel de Poecile waar de biograaf het over heeft? Men vond geen haken aan de muren om de schilderijen op te hangen.
Canopus ligt op 20 km van Alexandrië, en kan je bereiken via een kanaalarm van de Nijldelta. Je glijdt in je sloep - à la recherche du plaisir perdu - langs luxehotels en bordelen. Fakkels verlichten de voorbijschuivende barken waarop obsceen gezongen wordt. Sarapis, de god van de genezing, heeft in Canopus een beroemd bedevaartsoord: na het ex voto de hetaere - een niet stuk te krijgen formule.
Hadrianus heeft deze levantijnse Reeperbahn in Tivoli overgedaan: de lupanaria zijn vandaag niet meer te vinden, het kanaal is een bassin waar nu water stilstaat, afgezoomd met gipsen kopieën van caryatiden en silenen. Het geheel geeft sterk de indruk pittoresk te moeten zijn, voer voor prentbriefkaarten, Hollywoodachtig Rome. Aan het uiteinde, de halve koepel van het Sarapeum, of wat daarvoor doorgaat, want
| |
| |
ook dat is niet zeker. Moest Hadrianus genezen?
De ‘Academie van Plato’ ligt buiten het staatsdomein. Afrasteringen wijzen de plattegrond volgende bezoeker terug. Hetzelfde geldt voor de onderaardse gang die naar Hades leidt. Het Prytaneum, het staatshotel voor Atheense ambtenaren op rust, vind ik helemaal niet terug, en het Lyceum, het gymnasium waar Aristoteles school hield, evenmin. Een rumoerig liceo wel, dat letterlijk peripatetisch doet. In de grote, lachende ogen van deze onbevangen Italiaantjes die me vragen waar hun maatje Massimo uithangt, want ze zijn hem kwijt, lees ik veel, maar niets wat te maken heeft met Hadrianus. Een ander liceo speelt gezapig voetbal op het gras.
In ruil voor de gemiste filosofische instellingen sta ik plots in het Teatro marittimo, een van de vele arbitraire benamingen die de argeloze bezoeker hier voortdurend op het verkeerde been zetten. Deze ronde zuilengang sluit een kanaal van 4,8 m breed in, met in het midden een eiland. Twee houten ophaalbruggen zouden over het kanaal hebben gelegen. Op het eiland zelf, een somptueus paviljoen: negen kleine ruimtes; één daarvan is een badkuip met een fontein in het midden. Nee, dit is geen zwembad of theater, maar een asiel, een isoleercel voor de keizer, oord van studie en/of artistieke of erotische uitspatting. De afzondering is hier etalage-architectuur geworden. Lathe bioosas, leef in het verborgene, zegt Epicurus - maar de keizer verbergt zich hier opzichtig. Ik kan me niet ontdoen van de indruk dat zijn gezwollen benen er pijnlijker aanvoelden, dat de bedreven liefde er bitter gesmaakt heeft, en de geschreven verzen of muziek er mislukten. Heeft Hadrianus, in zijn walg voor het leven die hem volgens zijn biograaf op het einde bekroop, hier niet om de dood geschreeuwd?
Rest nog het belvédère boven de Tempevallei. Natuur is voor tevredenen of legen, dicht Bloem, en Hadrianus was geen van beiden. Het idyllische landschap van de Romein ligt in Arcadië: een echt stuk Griekenland dat irreëel is geworden. Het Arcadië van de landkaart ligt er troosteloos dor te zijn in de Peloponnesos. Zo was ook het Tempedal - zegt men - ooit een begroeid dal tussen Olympos en Ossa in Thessalië. Beneden kabbelde de Peneus eeuwig fris door het lommer. Het cliché trok een hardnekkige voor door de Romeinse letterkunde: Zephyris agitata Tempe, Horatius' door Zefier bestreelde Tempe, is de Romeinse variant van onze strand-en-palmboom-Stille-Zuidzee-idylle.
Hadrianus doorbrak het taboe. Hij verplaatste het mythisch gewor-
| |
| |
4. Het kanaal van Canopus, nu een bassin, afgezoomd met gipsen kopieën van caryatiden en sirenen
den Tempe. Preciezer, hij gaf het een plaats in de Romeinse campagna, in zijn paleis. De mythe krijgt een plaats in eigen huis. Een bestaande beek en vallei werden gebruikt. De natuur werd ook hier eens overgedaan, ook al moest de grillige keizer haar een handje toesteken.
Vandaag is er bitter weinig van te zien. Ik kijk uit door de bomen op het nieuwe Tibur, boven het oude. Beneden liggen volkstuintjes. Door het ‘Bos van Tempe’ stap ik over een zacht tapijt van verend lover in de richting van een rij cipressen.
Als ik door de cipressen - hoeders van de doden, aangelegd door Conte Fede in de 18e eeuw - terug naar de ingang stap, gaan mijn gedachten uit naar Jeanne de Reval. Zij was de grote liefde van Mi- | |
| |
chel de Crayencour, Yourcenars vader en meende dat ze hem hier in deze laan (die vroeger de enige toegang tot de Villa was) tussen de cipressen zag lopen. Dat was in 1909: de belle-époque-burgerij flaneerde voor het laatst door een park voor geprivelegieerden dat Europa heet. Maar Marguerite Yourcenar en haar vader Michel kwamen hier pas in 1924 voor het eerst. De Michel van 1909 is dus een hersenschim van Jeanne de Reval, maar er zijn coïncidenties, kruisingen van personages die sterker zijn dan de werkelijkheid. Jeanne en Michel kruisen elkaar - maar niet op het zelfde moment - op het snijpunt van de Villa Adriana. En Hadrianus is een derde sleutel-personage in het oeuvre van Yourcenar.
Mijn Hadrianus, en waarschijnlijk ieders Hadrianus, passeert vandaag fataal via die van Yourcenar: een coherent gemonteerde Hadrianus, terwijl geen enkel levend wezen coherent is zolang het leeft.
‘Retrouvé dans un volume de la correspondance de Flaubert, fort lu et fort souligné par moi vers 1927, la phrase inoubliable: “Les dieux n'étant plus, et le Christ n'étant pas encore, il y a eu, de Cicéron à Marc Aurèle, un moment unique où l'homme seul a été”. Une grande partie de ma vie allait se passer à essayer de définir, puis à peindre, cet homme seul et d'ailleurs relié à tout’.
Flauberts zin is inderdaad onvergetelijk, maar te mooi om waar te zijn. Zo'n zin beroest de classicus, de net niet heiden die romantisch op zoek is naar een niet bestaande oudheid. Hadrianus is nooit alleen geweest, relié à tout sluit dichter bij de waarheid aan: de goden waren er, de mysterieculten, en natuurlijk Antinoös, de gril die een obsessie werd. Toen de Bithyniër verdronk in de Nijl, werd de amitié particulière een amitié étalée in heel het rijk, een lichaam verduizendvoudigd in hopeloos marmer. Elk leven is een mislukking. Ieder ondergaat zijn Antinoös. Getroost is wie dat jammerlijke failliet ‘Antinoös’ kan noemen. Kunst herstelt namelijk het leven, herschikt het, vervormt het door het selectief, coherent te structureren. De Hadrianus van Yourcenar is een monument. In de Villa Adriana - dít monument - ben ik misschien eerder op zoek geweest naar dát monument.
| |
Epiloog
Thuis vind ik in de Commentarii van Pius II, de Pienza-bouwheer, het relaas van een uitstap naar Tivoli. De Villa lag er in het Quattrocento natuurlijk rijker én verwaarloosder bij. De paus beschrijft de resten en besluit:
| |
| |
5. G.B. Piranesi, de halve koepel van het Sarapeum
‘Vetustas omnia deformavit, quos picti tapetes et intexta auro aulea muros texere, nunc hedera vestit. Sentes et rubri crevere ubi purpurati consedere tribuni et reginarum cubicula serpentes inhabitabant, adeo fluxa est mortalium natura rerum’.
‘Aanvretende tijd heeft hier alles vervormd. Klimop bekleedt nu de muren, ooit bedekt met tapijten en met goud bestikte draperieën. Doorn- en braamstruiken bloeien nu waar tribunen in het purper zetelden en slangen wonen in de slaapvertrekken van koninginnen. Zo vluchtig vervloeit de natuur van de menselijke dingen’.
Adeo fluxa est mortalium natura rerum. De laatste zin is bizar. Pius wordt in Tivoli getroffen door de melancholie van het verval, zeg maar, de poëzie van de ruïnes. Een indruk die de opgepoetste site anno 1990 niet wekt. De muren, gewelven en skeletten van de Villa zijn vandaag even imposant, maar kaal. De ruïne is een archeologische site geworden waar het groen zorgvuldig van de stenen is gehaald. Een ruïne, die je pas met een bijl door het kreupelhout hakkend bereikt, laat zich invullen door de melancholie. In de nette, afgelikte site loop je verwezen aan te vullen, maar je krijgt de bogen en overspanningen niet meer samen.
De etsen van Piranesi brengen soelaas. Deze Venetiaan creëerde de tragische schoonheid van Rome. Zijn ruïnes, gedrapeerd met hardnekkig lover, lijken groter en vervaarlijker in hun clair-obscur dan in werkelijkheid. Paradoxaal genoeg zijn de monumenten op zijn etsen
| |
| |
niet aan zichzelf overgelaten. Ze vormen juist een deel van het landschap. Ze worden achteloos geplunderd en krijgen geen archeologische aandacht, maar zien er in hun nonchalant Dasein echter uit. De mensen op de voorgrond, aangebracht om de ruïnes groter te doen lijken, ademen rust uit. Zelfs in hun bezigheid lijken ze contemplatieven.
De Villa Adriana is de anti-ruïne geworden. Het moet me van het hart: een ets van Piranesi - de halve koepel van het Sarapeum - geeft me de Villa terug. Ik had een idler in het Settecento willen zijn, mijn toerisme hunkert naar de Grand Tour. Ik doe, bij gebrek aan beter, de reis maar over in gedachten. En ik sjoemel met tijd en ruimte. Ja, ook met ruimte. Want een andere tijd kent een andere ruimte.
*
Zo is reizen verhevigd leven, en tegelijk leger leven. Het is het leven voor zich uitschuiven, antichambreren. Het is de nostalgie van de sedentair die we geworden zijn: weer eventjes van overal en nergens zijn, nomade, of, hij gebrek aan taiga, flaneur onder de arcaden van een stad.
|
|