Streven. Vlaamse editie. Jaargang 58
(1990-1991)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
De analfabeten van Belle van Zuylen
| |
[pagina 218]
| |
Belle Van Zuylen, schilderij van J. Juel, Stichting Slot Zuylen, Zuilen.
lands vertaald werdGa naar eindnoot2. Belle vertelt er over een jong half-adellijk meisje, dat tijdens de verwarde beginjaren van de Revolutie nooit leerde lezen. Het merkwaardige is dat de schrijfster, zelf op en top een intellectuele, er niet aan tilt en zelfs te verstaan geeft dat die verwaarloosde opvoeding de analfabete meer goed dan kwaad deed. | |
Van Zuylen naar ZwitserlandEerst enkele realia. Belle van Zuylen werd op 20 oktober 1740, nu precies tweehonderdvijftig jaar geleden, geboren op het gelijknamige slot even benoorden Utrecht. Haar familie behoorde - en behoort nog altijd - tot de oudste Nederlandse adel. Met die afkomst bleef ze uiteraard geen analfabete. Ze kreeg zelfs een bijzonder verzorgde opvoeding en bleek er ook erg ontvankelijk voor, zodat het culturele en artistieke leven van haar tijd al heel vroeg haar eigenlijke biotoop werd. Meteen nam ze ook de taal van die biotoop over: Belle dacht, schreef en correspondeerdeGa naar eindnoot3 haar leven lang in het Frans. De brede belangstelling maakte haar leven boeiender, maar bepaald niet makkelijker. De te vrijgevochten freule bestond het op haar eerste bal een vijftien jaar oudere man van niet onbesproken reputatie ten dans te gaan vragen; toen ze drieëntwintig was, publiceerde ze, anoniem maar zonder het geheim echt te bewaren, een voltairiaans klinkend verhaal over adellijke vooroordelen. Het werd haar in haar traditionalistische milieu niet in dank afgenomen: Belle vond er geen geschikte partner en huwde uiteindelijk, toen ze al dertig was, met een Zwitserse edelman van veel bescheidener signatuur, Charles-Emmanuel de Charrière. De late verbintenis was net geen mésalliance: | |
[pagina 219]
| |
Belle's broers hadden de aanstaande nog als huisleraar gehad. Een paar maanden na haar huwelijk vestigde Belle zich in de familiewoning van de Charrières, het goed Le Pontet in Colombier (bij Neuchâtel). Ze zou haar geboorteland nooit terugzien, al bleef ze druk met haar familie en andere Hollandse relaties corresponderen. Mettertijd kreeg ze ook veel Zwitserse vrienden; de jonge Benjamin Constant, de latere auteur van AdolpheGa naar eindnoot4, was jarenlang zowat haar geestelijke pleegzoon. Mme de Charrière leefde voortaan voor die talrijke vrienden en voor haar literaire en muzikale werk. Ze bleef ook de politieke actualiteit geboeid volgen. Toen de Franse RevolutieGa naar eindnoot5 een vluchtelingenstroom naar Zwitserland lossloeg, moest het meer worden dan gewone belangstelling: in heel wat brieven uit die periode beijvert Belle zich om allerlei émigrés aan een onderdak of een inkomen te helpen. Toen de gebeurtenissen na de val van Robespierre even wat rustiger leken te gaan verlopen tastte ze, in een laatste reeks korte romans, naar een globaler evaluatie. Sainte Anne is één van die bilanverhalen. Vanzelfsprekend ging het niet om een letterlijk te nemen pleidooi voor het analfabetisme. De onverwachte voordelen die Belle daar voor één keer in beliefde te ontdekken dienden om een hele reeks andere, in haar tijd vaker bepleite voordelen te kijk te zetten. | |
Futiele cultuurCensoren die boeken verbieden of verbranden en verlichte geesten die er alle heil van verwachten hebben althans één ding gemeen. Ze delen de overtuiging dat het gedrukte woord het leven grondig kan beïnvloeden. Belle van Zuylen speelt met de tegengestelde these. Haar sympathieke hoofdpersoon, de jonge Bretoense edelman Sainte Anne, verkondigt aan wie het wil horen dat boeken doorgaans helemaal geen reëel impact hebben. Zowat alle positieve personages van de roman treden hem daar op het één of andere moment in bij. Nicht de Kerber, die eerst de verdediging van de literatuur op zich neemt, krabbelt terug als ze getuige is van een typerend voorval: een gezelschap jonge dames stort tranen van ontroering bij een deugdzame roman over een ontroostbare jonge weduwe; de jonge weduwe van het gezelschap snelt naar haar spiegel en parfumdoos als de huisknecht een mogelijke nieuwe aanbidder aanmeldt. Ze heeft niet eens door dat het contrast vreemd kan overkomen: | |
[pagina 220]
| |
‘Tot mijn grote verbazing was ze helemaal niet zo getroffen door de tegenstelling die er toch duidelijk viel aan te wijzen tussen de mooie ideeën die we bij het lezen hadden opgedaan, en het gedrag dat we aan de dag hadden gelegd. Boeken, heet het verder, hebben hoogstens een toevallig effect. Het kan gebeuren dat een los woord deze of gene lezer op een gelukkige gedachte brengt. Dat zo iets mogelijk is, is geen reden om meer te lezen: ‘de meest banale krant, een aanplakbiljet of een catalogus bewijst soms dezelfde dienst’ (p. 29)... Met die radicale scepsis sluit Belle een eeuw af waarvan de schrijvers nadrukkelijker dan ooit te voren geprobeerd hadden via overvloedige publikaties de hele wereld te veranderen. Belle vond het de moeite te onderstrepen dat mensen niet zo makkelijk te veranderen zijn... | |
De draaglijke lichtheid van het gevoelHet maakt niets uit dat de jonge Elisabeth (of Babet) d'Estival, waarop Sainte Anne verliefd wordt, nooit leerde lezen. De andere jongedames van het verhaal, die het wel leerden, hebben er niets fundamenteels bij opgestoken. Hun lectuur had misschien zelfs kwalijke gevolgen. De vrees zou inconsequent lijken als we niet wisten dat de abrupte ontkenning in Sainte Anne een soort blikvangerGa naar eindnoot6 is, een gewild tegendraadse invalshoek. De hoofdinzet van het verhaal ligt elders. Belle toont zich ditmaal vooral bezorgd over het ethos van de sentimentele roman, die in de late 18e eeuw de fictieliteratuur was gaan domineren. De auteurs van dit soort verhalen, die men tegenwoordig in de literatuurgeschiedenis doorgaans met de glimlach afdoet, orchestreerden een niet aflatende lofzang op een reeks diep-natuurlijke, met veel nadruk beleefde en geuite gevoelens. Het ging in principe om spontane emoties, die juist geprezen werden omdat ze zo recht uit het hart kwamen; nu ze meer en meer de hoofdinzet van alle leven en het waarmerk van een edele ziel moesten heten, lag het voor de hand dat ze, in de teksten en in het reële gedrag van wie zich daarop inspireerde, aanleiding gaven tot allerlei even stereotiepe als pathetische poses. Sainte Anne is in de eerste plaats een ontspannen, pretentieloos vertelde idylle. Alle emoties blijken er tegelijk complexer en bescheide- | |
[pagina 221]
| |
ner dan de romanciers met hun summiere superlatieven voorgaven. De typische episodes van de sentimentele roman - eerste ontmoeting, liefdesverklaring, conflict met de familie, rivaliteit, misverstand - passeren stuk voor stuk de revue. De ene verlopen verademend gewoon, de andere zorgen voor nodeloze drukte. Sainte Anne verklaart zijn gevoelens op het dorpskerkhof; de scène zit vol ironische en libertijnse knipoogjes en contrasteert gewild met de nobele melancholie waarmee veel van haar tijdgenoten grafbezoeken e.d. plegen te vertellenGa naar eindnoot7. De volgende dag heeft hij een gesprek met zijn moeder, die voor hem een ander huwelijk gepland had. Ze betoogt dat ze zich haar hele leven voor haar zoon had opgeofferd en dat ze de vader van de wees die ze voor hem bestemt, op diens sterfbed beloofd had voor zijn kind te zorgen. Dure eden aan stervenden, kinderlijke dankbaarheid en de kracht van een onuitroeibare liefde zijn vaste topics in dat soort discussies, die elders steevast aanleiding geven tot pathetische verscheurdheid. Belle ontluistert ze: ‘Hoe dikwijls is dit edele pathos niet opgevoerd om de plaats in te nemen van eenvoud en redelijkheid. De mens heeft ontzag voor de schim van een vriend of vader en hij is doof voor de levende stem van een vrouw of zoon. Vooral de laatste dertig jaar heeft iedereen de toon van de roman en toneelstukken overgenomen en strooit men overal voze en hypocriete taal rond’. (p. 36) De gevoelens van Sainte Anne, die op die ‘voze taal’ stuiten, worden evenmin verabsoluteerd. Na afloop van het gesprek bedenkt hij onder andere, met een zucht van verlichting, dat Babet en hij op het kerkhof geen definitieve beloften uitwisselden, ‘zodat de mogelijkheid zijn moeder niet ongehoorzaam te zijn en geen verdriet te doen nog openstond’ (p. 38). De ontknoping is even relativerend. Sainte Anne speelt het meisje dat zijn moeder voor hem bestemde - en die harerzijds van hem hield - quasi moeiteloos door naar zijn beste vriend; twee andere huwelijken worden als het ware ter plekke geïmproviseerd. Dergelijke cascades kwamen in de klassieke intrigecomedie meer voor; het verbijsterende gemak waarmee één en ander hier in orde komt wordt brutaal in de verf gezet als een van de betrokkenen opmerkt: ‘Niets is vervelender dan bij een huwelijk aanwezig te zijn als je ook zelf niet trouwt’ (p. 88). Het argument is te gek om los te lopen - en wou naar mijn aanvoelen ook zo klinken. De sentimentele roman bezwoer regelmatig dat echte liefde maar mogelijk was tussen twee uitgelezen zusterzielen, die van alle eeuwigheid voor elkaar bestemd waren. Belle vervangt dat pathos door een opzichtige absur- | |
[pagina 222]
| |
diteit, die toevalligheden en contingenties hun plaats geeft. De trouwlustige weduwe die we al ontmoetten is bij dit happy end van de gegadigden. Sainte Anne feliciteert haar: ‘Het is al erg genoeg dat cultuur nutteloos is; ze zou ook nog schadelijk zijn wanneer ten gevolge van goedkope en romaneske dwaasheden mensen hun oprechte en natuurlijke gevoelens in de waagschaal zouden gaan stellen. Laten een paar bewonderaars van WertherGa naar eindnoot8 zelfmoord plegen, een paar dwazen hun hele leven tranen storten omdat ze misschien nooit iets of iemand hebben liefgehadGa naar eindnoot9. Het is niet nodig in het werkelijke leven een onwaarschijnlijke roman te imiteren’ (p. 90). | |
Politieke scepsisHet huwelijk waar het eigenlijk om gaat had een ‘democratische’ bijklank kunnen hebben. Babet d'Estival is Sainte Anne's nicht, maar toch geen echt ebenbürtige partner: ze is de dochter van de huishoudster van zijn oom, die de oude edelman voor hij emigreerde gehuwd had om hun toen al acht jaar oude kind te wettigen. In dezelfde zin kan het veelzeggend lijken dat de goede afloop in de eerste plaats te danken is aan een gelukkig initiatief van Sainte Anne's knecht Herfrey: alle heil komt daarmee van de plebejers! Wie Herfreys tussenkomst zo interpreteert vergeet echter dat de know-how van knechten en meiden een traditionele topos van de intrigeliteratuur is, die al bij Shakespeare, Molière en zelfs bij de oude Plautus voorkomt. De interventie van Herfrey is hoogstens ongewoon omdat ze zo eenvoudig is; in plaats van eindeloze listen à la Figaro blijft het bij een simpele brief. De hele intrige van het verhaal draait op twee ongelukkig samenvallende reizen: Sainte Anne gaat zijn beste vriend Tonquedec opzoeken; die vat zijnerzijds hetzelfde plan op, zodat ze elkaar mislopen. Sainte Anne's moeder probeert dan haar slag thuis te halen door de bezoeker, die de gevoelens van zijn vriend nog niet kent, haastig met Babet te verloven. Eens terug denkt Sainte Anne voor een voldongen feit - of althans een voldongen gevoel - te staan en besluit hij dus tot een edelmoedig stilzwijgen. De situatie zou hopeloos vastlopen als Herfrey het geheim niet verklapte: prozaïsch gezond verstand blijkt efficiënter dan nobele zelfopoffering. Democratische aspiraties komen daar niet bij te pasGa naar eindnoot10. Belle geloofde lang voor '89 dat een grote schoonmaak onvermijdelijk was; nadien heeft ze nooit gedroomd dat het Ancien Régime nog zou terugkomen. Het standenprobleem, waar Sainte Anne's moeder zich in vastbijt, is voor de verstandige personages van het verhaal gewoon geen punt | |
[pagina 223]
| |
meer. Vraag is alleen of de gewelddadige opruiming echt voor Vooruitgang zorgde: ‘Het heidendom had zijn slachtoffers, het christendom heeft ze, en ook van de filosofie kan men niet zeggen dat ze hen die ze als haar vijanden beschouwt met veel consideratie behandelt (...). Onze pastoors hielden er nichtjes op na, maar let maar eens op of onze wereldse wetgevers, onze Solons, geen vriendinnetjes hebben!’ (p. 45). Een Revolutie die zo weinig veranderde is vooral, zoals de overtrokken cultus van het gevoel, een onuitputtelijke bron van ijdele complicaties. De strenge wetten tegen de emigranten zorgen voor ‘jarenlange ellende’ (p. 49); de Terreur en de Revolutie-oorlogen zijn de zoveelste terugval in een blijkbaar onuitroeibare barbaarsheid. Sainte Anne en Tonquedec discussiëren geregeld over de toekomst van hun land; ze voelen zich niet bij machte - en dus ook niet geroepen - die bij te sturen. Wat niet betekent dat ze alleen met zichzelf begaan zijn. In 1797 waren er goede redenen genoeg om te denken dat elke poging het lot van een hele natie te verbeteren nefast moest aflopen. Sainte Anne opteert dus voor een vernauwde horizon - die zich in deze wereld van kastelen en landerijen overigens nog uitstrekt tot een kleine regio: Belle's hoofdpersonen zijn jonge kasteelheren, gentleman-farmers zo men wil, die zich spontaan, vanuit een nablijvende feodale reflex, voor veel verantwoordelijk weten. Alleen lijkt de zorg om het wel en wee van hun onmiddellijke omgeving hun haalbaarder dan elke bredere ambitie. De meest typische jonge edelman van de vorige generatie, markies De La Fayette, was in 1777 uit zijn dagelijkse bezigheden vertrokken om de Amerikanen te gaan bevrijden... | |
Directe wetenschap en bijgeloofIn die optiek hoefde de jonge Sainte Anne geen echt volksmeisje te huwen. Zijn Babet staat evenmin voor het schimmig soort natuurlijke onschuld waar de leerlingen van Rousseau graag mee opliepen. De Amerikanen waren in de jaren vlak voor de Revolutie mateloos populair geweest omdat ze de eerste moderne democratie stichtten; de opstand van de Engelse kolonisten tegen hun moederland sprak anderzijds tot de verbeelding omdat men aan deze kant van de oceaan graag geloofde dat ze een in de Nieuwe Wereld hervonden natuurlijkheid verdedigden. De edele wilden, de bons sauvages uit de reisverhalen, speelden in op dezelfde droom. Ze spraken in eenvoudige, | |
[pagina 224]
| |
nobele woorden en beleden een even subliem-eenvoudige natuurlijke godsdienst. Belle onderkent daar eens te meer een stuk hooggespannen abstractie. Het verhaal over de analfabete suggereert hoe zo iets als ‘natuurlijkheid’ er echt kan uitzien. Babet is door haar verwaarloosde opvoeding aan veel ontsnapt. De winst blijft in haar geval niet bij vage woorden: ‘Het leek (...) dat ze des te beter keek en luisterde, dat ze een helderder geest bezat en een nauwkeuriger geheugen. Ik kreeg de indruk dat zij, die van een heleboel dingen geen vermoeden had, veel grondiger vertrouwd was met datgene wat praktisch nut voor haar had’ (p. 32). Babet kreeg geen kans boekenwijsheid op te doen, maar erfde een arsenaal oudrurale vaardigheden. We zien haar wonden verbinden en de gebroken poot van een kip zetten; ze weet dat allerlei dieren ‘door veel mensen ten onrechte voor gevaarlijk en giftig gehouden’ worden en kent natuurremedies tegen ‘bijesteken, wespesteken en slangebeten’ (p. 13). Haar taal is niet al te zuiver, maar haar woordenschat des te rijker; zij zit met name vol technische termen en onverwachte beelden. Ivan Illich zou voor dergelijke talenten de term ‘vernaculair’Ga naar eindnoot11 gebruiken; de 18e eeuwse Filosofen bezongen liever een etherischer Natuur omdat het zelfs in momenten van cultuurmoeheid ondenkbaar bleef terug te vallen op de boerse gezondheid van het platteland. Belle was dus realistischer. Haar Babet is behalve handig ook bijgelovig, ze hecht belang aan ‘omgekeerde zoutvaatjes, gebroken spiegels en aan het aantal mensen met wie men aan tafel zit’ (p. 93). Het is het enige aspect van het personage waar de tekst niet eenduidig raad mee weet. Sainte Anne houdt er soms aan dat zijn vrouw alle ‘hersenschimmen en bijgelovigheden van zich afzet’ (p. 93); hij accepteert ze elders als een noodzakelijk of als een minder kwaad: ‘Ik zie veel liever dat ze in geesten gelooft dan dat ze de onsterfelijkheid van de ziel zou ontkennen, zoals ik ook veel liever zou hebben dat ze de zon aanbad dan dat ze in het geheel niet tot vereren of aanbidden in staat zou zijn’ (p. 32)Ga naar eindnoot12. De situatie wordt nog verwarder als blijkt dat behendigheid en bijgeloof niet zomaar naast elkaar staan. Op het niveau van de traditionele geneeskunde, waar Babet een experte is, vallen ze zelfs zonder meer samen: | |
[pagina 225]
| |
‘Mademoiselle d'Estival deed al deze dingen uiterst handig, en ze maakte er heel grappige of bijzondere gebaren bij. Ze vroeg naar de dag en het uur waarop de geneeskrachtige kruiden waren geplukt, bepaalde vervolgens, op de vingers tellend, de stand van de maan, en voorspelde daarop het keukenmeisje dat ze gauw beter zou zijn’ (p. 8). Het komt niet verder dan losse notities, de tekst weet in zijn mélange de science et de simplicité fort extraordinaireGa naar eindnoot13 geen duidelijke lijn te trekken. Een echt genuanceerde betekenis zal men er beter niet in zoeken. Met dat al blijft het een zeldzame verdienste dat Belle de mélange minstens aangeeft. De mythe van de Natuurstaat probeerde een eenvoud te bedenken die tegelijk filosofisch voldeed, waar de geruste landman nauwelijks echt moest werken en vanzelf zo goed als deïstisch was. Sainte Anne onderstreept dat de enige echte wereld waar men de complicaties van de Verlichting reëel kon ontlopen tegelijk en ondeelbaar bol stond van prozaïsche zorgen en van bijgeloof. De lezer moet zelf maar uitmaken wat hij erbij wil nemen: ‘Laten wij ons land bebouwen, onze tuinen wieden, laten de vrouwen spinnen, laten de wevers ons linnen, onze hennep en de vacht van onze schapen in kledingstukken veranderen. Ik weet maar al te goed dat onze onwetendheid vergezeld zal blijven gaan van onze oude dwalingen, maar oppervlakkige wetenschappelijke kennis is maar al te vaak gevaarlijk, en het mag dan zo zijn dat ze ons van een paar vooroordelen kan bevrijden, ze bekleedt ons met een hovaardij waar ik voor huiver’ (p. 31). | |
De vriendin van Jean-JacquesOm af te ronden wil ik even aangeven hoe Belle, zeven jaar voor ze Sainte Anne schreef, een echte analfabete verdedigde. Jean-Jacques Rousseau was tijdens zijn laatste jaren en vooral na zijn dood (1778) een idool geworden; zijn vriendin, het ‘dienstmeisje’ Thérèse Levasseur, die hem overleefde, herinnerde onaangenaam aan al zijn prozaïsche kanten. De grote man had zich geen bijzondere vrouw gezocht: Thérèse was ongeletterd, kon niet eens de klok lezen en vond als men haar aansprak nooit de toon die bij de uitverkorene van le maître des ^ames sensibles had gepast. Met iets meer flair had ze van de Rousseau-cultus kunnen leven: ze zag die rol niet zitten, begon een nieuwe relatie met een doodgewoonst denkbare partner en toonde zich hinderlijk precies als het over auteursrechten ging. Omdat er in mythen geen plaats is voor onbeduidende rollen en men Thérèse | |
[pagina 226]
| |
onmogelijk tot Jean-Jacques' sublieme zusterziel kon promoveren, ging men haar gaandeweg als een monster zien. Ze zou de Filosoof door haar ontrouw tot zelfmoord gedreven hebben - als ze hem al niet zelf vermoord had! Twee eeuwen later klinken de aantijgingen, die tot de prehistorie van de moderne vedettencultus behoren, zonder meer grotesk. Voor de betrokkene, die geen machtige vrienden had, was de laster een regelrechte ramp. Eind 1789 schrijft Belle haar Klacht en verweer van Thérèse LevasseurGa naar eindnoot14. Het pamflet, dat voorgeeft de veelbesprokene zelf aan het woord te laten, is een merkwaardig stuk omdat het geen moment probeert de zwarte legende door een positiever variant te vervangen. Belle laat haar cliënte liever betogen dat dergelijke melo waar het over een vrouw van vlees en bloed gaat gewoon niet te pas komt. De beschuldigingen aan haar adres zijn behalve onrechtvaardig in de eerste plaats aberrant! Ze groeiden uit de onredelijke ontgoocheling dat de echte vriendin van Jean-Jacques geen romanfiguur was: ‘Omdat mijnheer Rousseau een arm meisje, dat niet kon lezen of schrijven, noch op een klok de tijd ontcijferen, de eer heeft bewezen haar zijn was te laten doen en zijn soep te koken, omdat hij haar soms zijn bed liet delen, en veel later zijn naam - zou dat arme meisje daarom een heldin hebben moeten worden, een grote geest, een edele ziel zoals ze in de boeken bestaan?’ (pp. 56-57). Thérèse werd het slachtoffer van een quiproquo tussen dagdaagsheid en literatuur; Belle zal het hele geval, hoe zielig ook voor de betrokkene, in de eerste plaats grotesk gevonden hebben. Voor Thérèse werd het leven pas een paar jaar later rooskleuriger: in 1793 kende de Franse Nationale Conventie de weduwe van Jean-Jacques een comfortabel jaargeld toe. De rest kon haar voortaan minder schelen. | |
BesluitBelle's beste werken klinken, als men ze voor het eerst ter hand neemt, bijna ontgoochelend gewoon. Pas bij grondige lectuur dringt het door dat ze op haar rustige toon systematisch alle onderwerpen aansnijdt waaraan haar tijdgenoten zich beroesden. Ze weet ze stuk voor stuk - en dikwijls vanuit een erg onverwachte invalshoek - te relativeren. Sainte Anne prikt minstens drie ballons door. Het verhaal is nadrukkelijk geen sentimentele roman, geen plebejische parabel en ook geen lofzang op een probleemloos-gave Natuur. Het merkwaardigste is misschien nog dat het met dat al evenmin een frontale aanval op de | |
[pagina 227]
| |
Verlichting werd. Belle relativeert ook haar eigen bedenkingen: ze brengt ze als een verzameling boutades, die thuishoren in een opzichtig-moedwillige polemiek tegen al wat boek heet. Sainte Anne ontkent een paar keer nadrukkelijk dat zijn onverwachte stellingnames te wijten zijn aan zijn verliefdheid; de lezer krijgt zo de kans hem ook in die zin van enige overdrijving te verdenken. De denkstof wordt zelf geen nieuw dogma. |
|