Streven. Vlaamse editie. Jaargang 58
(1990-1991)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
ForumRecente interpretaties van de jodenuitroeiing (I)
| |
OorlogsheemkundeDe Anne Frank Stichting werkte een onderwijsproject uit, een vijftiental video-films en een boek, Sporen van de oorlog. (SDU, Amsterdam, 1989) Door ooggetuigen aan het woord te laten wil men de oorlogsperiode voorstelbaarder maken. Tien verhalen per Nederlandse provincie over de Duitse inval, bombardementen, vluchten, onderduiken, staken, razzia's, kampen, illegaliteit, verzet, heldenmoed, solidariteit, honger, bevrijding. Geen verhalen over collaboratie, wraakgevoelens, Bijltjesdag of over de teleurstellende ontvangst die overlevenden na de oorlog te beurt viel. Dit boek kadert in de opmars van regionale studies. Een oorlogsheemkunde die hier heeft geleid tot een caleidoscoop van lokale gebeurtenissen en feitjes. De focus op ervaringen van netjes per provincie ingedeelde individuen maakt een en ander geschiedkundig onoverzichtelijk. Het boek bevat een overzichtelijke lijst van begrippen en personen, Nederlandse herdenkingsplaatsen, kronieken, getuigenissen en oorlogsromans. | |
ZelflegitimatieNu het magnum opus van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van L. De Jong, voltooid is, heeft het instituut een nieuwe reeks opgezet (N.D.J. Barnow (red.), Oorlogsdocumentatie '40-'45, De Walburg Pers, Amsterdam, 1989). In dit eerste jaarboek trekken twee bijdragen de aandacht. Een waarin de tegen de Joodsche Raad gerichte beschuldiging wordt weerlegd dat het joodse proletariaat werd opgeofferd aan de bourgeoisie. Na de oorlog waren niet de begoede joden maar mensen tussen 16 en 50 jaar oververtegenwoordigd. De Joodsche Raad had hen zoveel mogelijk beschermd omdat men ervan overtuigd was dat de Duitsers alleen arbeidsbekwame mensen in die leeftijdscategorie wilden deporteren. In een andere bijdrage worden de redenen uiteengezet waarom de repatriëring van de Nederlandse overlevenden uit de nazi-kampen zo moeizaam en gebrekkig verliep. Voornaamste oorzaak was een beleidsfout, het gevolg van een competentiestrijd tussen het militair gezag en de regering in ballingschap. De socialistische minister van Sociale Zaken weigerde de repatriëring te ‘militariseren’, toen de enige manier om ze efficiënt te laten verlopen. | |
Geschiedkundige interpretatiesDe Historikerstreit, de zogenaamde uniciteit van de judeocide (haar absolute onvergelijkbaar- en onverklaarbaarheid), de vele interpretaties over de besluitvorming rond deze volkenmoord, collaboratie, joods verzet, en nog veel | |
[pagina 172]
| |
meer, worden helder uiteengezet door Michael Marrus in The Holocaust in History (Meridian, New York, 1987). Marrus heeft ook een negendelige bloemlezing samengesteld van de belangrijkste geschiedkundige artikels die na de oorlog geschreven werden over de vernietiging van de Europese joden. (The Nazi Holocaust, Meckler, Westport-London, 1989). Remembering for the Future (Pergamon Press, Oxford, 1989, drie banden) bevat zo'n 250 artikels over: houdingen van christenen in West- en Oost-Europa tegenover het joodse leed, tijdens en na de judeocide; weerslag van de Holocaust op theologie, filosofie en houdingen tegenover Israël; de rol van herdenking, onderwijs en geschiedschrijving over de jodenuitroeiing. Gelijkaardige thema's komen aan bod in het internationaal tijdschrift Holocaust en Genocide Studies dat sinds 1986 verschijnt bij dezelfde uitgeverij. Pergamon Press geeft nu ook een Encyclopedia of the Holocaust uit en dit werk zal waarschijnlijk even hoogstaand en even onbetaalbaar zijn als haar andere publikaties. Arno Mayer, een vooraanstaand joods-Amerikaans historicus, zet in Why did the heavens not darken? (Pantheon Books, New York, 1988) een nieuwe stap in het denken over de judeocide. Hij baseert zich op recente geschiedkundige inzichten en stellingen, maar verwerkt die tot een stoutmoedig, meestal inspirerend, een enkele keer betwistbaar totaaloverzicht. Wil men de judeocide doorgronden dan moet men van de Koude-Oorlogoptiek af. De vervlechting van anticommunisme en antisemitisme wordt dan duidelijk, en die verklaart de steun van de gevestigde elites aan de nazi-ideologie. De dodenkampen kunnen alleen begrepen worden als ze in hun historische context worden geplaatst. De Endlösung is het culminatiepunt van een uitzonderlijk gruwelijk tijdperk, de eerste helft van de 20e eeuw, getekend door algemene crisis en absolute oorlog, met een enorme kost aan burgerslachtoffers. Mayer benadert de eerste helft van de 20e eeuw als een samenhangend politiek-economisch geheel. De bolsjevistische revolutie, onderdeel en gevolg van de Eerste Wereldoorlog, leidde tot een fascistische contra-revolutie en die lag aan de basis van de Tweede Wereldoorlog. Dit was een ‘heilige oorlog’, vergelijkbaar met de eerste Dertigjarige Oorlog, de botsing tussen protestantisme en katholicisme (1618-1648). Beide Dertigjarige Oorlogen waren kruistochten en dat verklaart hun uitzonderlijke gruwelijkheid. Het nazi-regime, de ‘Glaubenskrieg’ tegen het judeo-bolsjevisme en de judeocide zijn qua ontwikkeling onafscheidelijk. De escalatie van jodenvervolging tot jodenverdelging hangt direct samen met de inval in de Sovjetunie (juni 1941) en met het feit dat die niet werd gevolgd door een succesrijke Blitzkrieg. Grote verdienste van dit boek is dat het de judeocentrische kijk op de Tweede Wereldoorlog doorbreekt, een visie waarin bijna alle oorlogsdaden worden herleid tot maneuvers om nog meer joden uit te roeien. Mayer nuanceert en elimineert intentionalistische, komplotachtige interpretaties. Soms stelt Mayer zich overdreven kritisch op. Er moge dan heel wat onzeker blijven maar er bestaat wél een overvloed aan bronnen. En lang niet alles wat in ooggetuigenverslagen staat is onbetrouwbaar. Zijn merkwaardige houding tegenover bronnen komt ook tot uiting in de afwezigheid van noten en bronverwijzingen, een onwaarschijnlijke tekortkoming voor een geschiedkundige werk. | |
AntisemitismeDe geschiedenis van het antisemitisme maakt duidelijk dat de nazi's bepaald weinig anti-joodse maatregelen als eersten hebben uitgevonden. In een uitvoerig geïllustreerd overzicht Antisemitis- | |
[pagina 173]
| |
me. Een geschiedenis in beeld, SDU, Amsterdam, 1989) wordt ongewild de indruk gewekt dat alle niet-joden jodenhaters zijn. De vele andere slachtoffers van de nazi's en van racisme komen niet ter sprake. De eerste proefvergassingen in Auschwitz komen ter sprake maar de auteurs vermelden niet dat de slachtoffers Russen en Polen, geen joden, waren. Anti-zionisme wordt afgedaan als de politieke legitimatie van jodenhaat. Genuanceerder en objectiever is het boekje van Inge Auerbach die in 1942 als zevenjarige werd gevangen gezet in Terezin (Theresienstadt, Tsjechoslovakije) (Je suis une étoile. Une enfant de l'holocaust, Seuil, Paris, 1989). Slechts honderd van de vijftienduizend kinderen overleefden dit getto-kamp. Auerbach geeft een geschiedkundig overzicht van antisemitisme, de wordingsgeschiedenis van het Derde Rijk en de anti-joodse terreur. Dit levensecht boekje werd geschreven voor adolescenten, maar het is een aanrader voor volwassenen die een beknopte en heldere uiteenzetting op prijs stellen. | |
Joden en DuitslandVijfentwintig jaar na de oorlog maakte Bernt Engelmann een balans op van de jodenvervolging voor Duitsland. Zijn originele boek werd nu herwerkt (Deutschland ohne Juden, Pahl-Rugenstein, Köln, 1988). Engelmann vraagt zich af hoe Duitsland er zou hebben uitgezien indien het niet bijna volledig ‘judenrein’ was gemaakt. De Duitsers hebben ‘dat deel van hun medeburgers verjaagd en vermoord dat op bijna alle gebieden de relatief meest betekenisvolle bijdrage heeft geleverd aan wat men de cultuur van een volk pleegt te noemen’. Voor de oorlog waren joden tien maal sterker vertegenwoordigd in de wetenschappelijke en kunstzinnige elites dan op grond van hun bevolkingsaandeel verwacht mocht worden. Die oververtegenwoordiging was grotendeels het gevolg van de sociaal-politieke emancipatie die vele minderheden aan de Aufklärung te danken hadden. Ze grepen de hun toen geboden kans met beide handen. Engelmann suggereert een oorzakelijk verband tussen de militaire nederlaag van de nazi's en de jodenvervolging. De bepaling dat joden geen soldaat mochten worden kostte de Wehrmacht honderdduizenden manschappen, administratieve taken die verband hielden met de jodenvervolging slorpten de arbeidskracht op van tienduizenden Duitsers. Vervolging en uitroeiing zouden niet het minste voordeel opgeleverd hebben. Maar Engelmanns balans is onevenwichtig, aangezien hij om morele redenen weigert rekening te houden met ‘privé-gewin’, de uitschakeling van joodse concurrentie, roof, plundering en uitbuiting van joods bezit, arbeid en lichaam. Engelmann probeert antisemitisme en racisme te bestrijden door aan te tonen dat ze op lange termijn alleen negatieve gevolgen hebben. Zijn bewijsvoering gaat echter uit van een denkbeeldige gemeenschappelijkheid van waarden. De humanitaire waarden die Engelmann belijdt moesten het bij nazibonzen afleggen tegen racistische waarden. Een van hun voornaamste doelstellingen, een judenrein Deutschland, hebben ze tot op grote hoogte gerealiseerd. De ‘arisering’ kwam vele Duitsers en het Derde Rijk ten goede. Daarvan vindt men vele voorbeelden in Die Juden in Deutschland 1933-1945 (C.H. Beck, München, 1988, uitgegeven onder redactie van Wolfgang Benz). Een indrukwekkend boek dat meer licht werpt op het sociaal, cultureel en religieus leven van de slinkende joodse gemeenschap in nazi-Duitsland. Binnen deze sterk geassimileerde gemeenschap geloofde bijna niemand dat het antisemitisch partijprogramma van de NSDAP ooit tot staatsdoctrine verheven zou worden. De anti-joodse boycot van 1 april 1933 bracht een eerste schok teweeg. Maar de meeste joden voelden zich zó Duits dat ze niet konden geloven dat de discriminatie zou | |
[pagina 174]
| |
duren. De overtuiging dat alles het werk was van enkele heethoofden hield stand tot de Novemberpogrom van 1938 (de Reichskristallnacht). De Duitse joden waren een Schicksalsgemeinschaft, een heterogeen geheel, sedert eeuwen opgedeeld in vele religieuze en ideologische richtingen en groeperingen. De nazi-terreur had een verenigend effect, maar de wereldbeschouwelijke verschillen zorgden toch voor spanningen en meningsverschillen. De Duitse joden zijn er desondanks in geslaagd nieuwe sociale structuren tot stand te brengen die steeds nieuwe antwoorden bedachten op de escalerende discriminatie. De zorgvuldige enscenering van de Novemberpogrom wordt geanalyseerd, evenals de daarop volgende fasen van discriminatie, vereenzaming en isolement van de joden. Naarmate de situatie verslechterde, evolueerde de functie van het rijke Duits-joodse culturele leven van verzet tot troost en ontspanning. | |
Joden en PolenHet laatste decennium groeit ook bij vele Poolse katholieke intellectuelen een tendens om de balans op te maken van de verdwijning van de Pools-joodse gemeenschap en cultuur. De brutale wijze waarop Claude Lanzmann in zijn marathonfilm Shoah (1985) suggereert dat het ‘aangeboren’ antisemitisme van de Polen ervoor gezorgd heeft dat de nazi's geen strobreed in de weg werd gelegd bij de uitvoering van de judeocide in Polen, deed de polemiek over de Pools-joodse verhoudingen fel oplaaien. In My brother's keeper? (Routledge, London, 1990) werden enkele recente Poolse bijdragen gebundeld. Een artikel van Jan Blonski, een katholiek professor, stak begin 1987 het vuur aan de lont. Het gezaghebbend katholiek Pools weekblad Tygodnik Powszechny ontving een tweehonderdtal reacties en daarvan wordt hier een selectie aangeboden. Blonski stelt dat de Polen moreel gezien medeverantwoordelijk zijn, niet als mededaders, maar als onverschillige toeschouwers. Die passieve houding was het gevolg van het vooroorlogs Pools antisemitisme. De Poolse intelligentsia moet niet meer argumenteren, geen uitvluchten en verzachtende omstandigheden meer bedenken. Ze moet openlijk schuld bekennen, het voorbeeld volgen van de katholieke kerk, die sinds Johannes XXIII haar anti-joodse verleden toegeeft. Andere Europese volkeren zijn in dezelfde zin medeverantwoordelijk, maar Polen zijn dat meer omdat in hun land het grootste aantal joden leefde. Blonski wenst geen rekening te houden met de vraag of dit veeleisend moreel standpunt te verwezenlijken is, ‘god alleen moet beoordelen of wij in staat waren te volbrengen wat van ons werd gevraagd’. De meeste auteurs van de hier gebundelde brieven zijn het tot op grote hoogte eens met Blonski. Een historica rekent ons voor dat 1 tot 2,5% van de niet-joodse Poolse bevolking (160.000 tot 360.000 Polen) werkelijk iets hebben gedaan om joden te redden. Zonder haar nuchtere berekeningen uit te breiden tot andere bezette landen, concludeert ze dat de Polen meer hadden kunnen doen. Bij enkele tegenstanders van Blonski schemeren anti-joodse vooroordelen door, maar sommige argumenten snijden hout. De grootste Poolse ondergrondse verzetsbeweging, het Armia Krajowa (binnenlands leger) zou alles in het werk hebben gesteld om joden te helpen en te redden. De geallieerden werden al in 1942 uitvoerig op de hoogte gebracht, maar zij troffen geen daadwerkelijke maatregelen tegen de massaslachting. De Polen konden toen maar weinig doen. De opstand van het getto van Warschau was heldhaftig maar militair gezien, met een oostfront op 2000 km en zonder westfront, was het een keuze voor een zekere dood. Deze en andere argumenten worden ook opgesomd in The Jews and the Poles | |
[pagina 175]
| |
in World War II, geschreven door Stefan Korbonski, een van de leiders van het Armia Krajowa (Hippocrene Books, New York, 1989). Polen was vanaf de 12e eeuw een asiel voor de joden die overal elders in Europa werden vervolgd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stond alleen in Polen de doodstraf op hulp aan joden. Enkele honderden Polen werden om die reden geëxecuteerd, meer dan 100.000 joden werden dank zij niet-joodse hulp gered. In december 1942 richtte het Armia Krajowa een Raad voor Hulpverlening aan Joden op, een unicum in Europa. Korbonski hamert op de geringe assimilatie-bereidheid van de joden en ziet joden pas voor vol aan als ze zich in de eerste plaats Pool voelen. Het vooroorlogs Pools antisemitisme bagatelliseert hij. Hij ruimt veel plaats in voor de terreur tegen het Poolse volk (ook van de Russen, denk aan de recent officieel toegegeven massamoord op zo'n 15.000 Poolse reserveofficieren in Katyn), waardoor naar schatting even veel niet-joodse als joodse Polen het leven lieten. In My Brother's keeper? staat een verhelderende bijdrage van Andrzej Bry, een specialist van de geschiedenis van Pools-joodse relaties. Het wijd verspreid vooroorlogs antisemitisme werd veroorzaakt door economische naijver (joden bekleedden een belangrijke plaats in industrie en handel), xenofobie en religieuze vooringenomenheid. Gedurende de oorlog bevorderde dit antisemitisme aanvaarding van het feit dat een niet-geassimileerd bevolkingsdeel werd uitgeroeid door de nazi's. De uiteendrijving van Polen en joden (van 1939 tot 1942) werd in de hand gewerkt door het feit dat ze niet beschikten over tastbare institutionele middelen om samen te werken. Beide groepen vielen terug op nationalistische en etnische tradities en dat leidde tot versterking van onderlinge verschillen, exclusivisme en egoïsme. Ook toen hulp aan joden nog niet strafbaar was, liepen Polen geen storm om te helpen. Nogal wat Polen klopten munt uit de netelige situatie van de joden. Hebzucht was soms een sterker motief dan antisemitisme. En het Armia Krajowa ondernam daar pas iets tegen toen het gros van de Poolse joden al was uitgeroeid. Vanaf 1942, toen de uitroeiing volop bezig was, liepen de doelstellingen van het Poolse verzet en het joodse volk uiteen. De Polen konden kansberekeningen maken, tijd winnen, de joden niet. Maar uit bronnen blijkt dat het Armia Krajowa wel bereid was tot suïcidale ondernemingen wanneer niet-joodse Polen massaal bedreigd werden. De joodse passiviteit die nog steeds in Poolse schoolboeken (en in deze bundel) wordt aangevoerd, is uiteraard niet verantwoordelijk voor het gebrek aan militair initiatief. Belangrijk is dat in Polen na de oorlog geen spoor van morele gevoeligheid of verantwoordelijkheidszin te bespeuren viel. De katholieke kerk, die de steun had van het overgrote deel van de natie (90 à 95%), liet geen sterke morele veroordeling horen, ook niet toen antisemitisme in de eerste naoorlogse jaren tot nieuwe pogroms leidde. De joden sloten zich aan bij de nieuwe communistische regering die veiligheid leek te waarborgen. Tot het begin van de jaren vijftig bekleedden ze belangrijke posities in de regering. Tragisch genoeg hebben de communisten het gevecht tegen het antisemitisme voor eigen politieke doeleinden misbruikt. Het fel anticommunistische Armia Krajowa werd als fascistisch afgeschilderd, de rol van het communistische verzet (het Armia Ludowa of volksleger) werd, ook wat betreft de aan joden geboden hulp, sterk opgeblazen. Dit hevig politiek conflict, waarbij het voortbestaan van de Poolse kerk op het spel stond, maakte het voor de kerkelijke hiërarchie steeds moeilijker om het Pools-katholiek antisemitisme krachtdadig af te keuren. | |
[pagina 176]
| |
De herinneringen van Willy Brandt zelfrechtvaardiging
| |
ContrastenKind van een arme, ongehuwde moeder dat de machtigste functie in zijn vaderland verwerft. Gewapend strijder tegen het systeem in eigen land, drager van een andere nationaliteit, niet eens bekend onder zijn eigen naam (Willy Brandt is een pseudoniem). Een politicus die zijn grote intrede in de politiek dankt aan de Koude Oorlog (als burgemeester van West-Berlijn in 1961), en die alles heeft geprobeerd om de Koude Oorlog-polarisatie op te heffen. Een kemphaan die in zijn jeugd alles via revolutie wilde veranderen en niets bereikte, en later als reformist, als ‘slak’ (Günter Grass) grote veranderingen verwezenlijkte. Een Duitser die de door anderen opgelegde grenzen plechtig erkent, en publiek schuld bekent voor wandaden die landgenoten hebben begaan: ‘Dan knielt hij, hij die het niet hoeft te doen, voor allen die zouden moeten knielen, maar het niet doen’ (p. 200). Een staatsman met een immens internationaal prestige en een Nobelprijs voor de vrede, maar met een turbulent privé-leven en enkele bizarre incidenten die hem de politieke kop hebben gekost (de affaire Guillaume veroorzaakte zijn aftreden als bondskanselier, een merkwaardige perschef historie kostte hem het voorzitterschap van de SPD). | |
De mytheHet is dan ook niet verwonderlijk dat Willy Brandt in Europa meer is dan een politicus en een individu. Hij is uitgegroeid tot een mythe, die Duitsland in de ogen van zeer velen heeft gerehabiliteerd, die de politiek weer een menselijk gezicht en morele principes heeft gegeven, die de moedelozen in het Oosten weer moed heeft geschonken, en die een verstarring heeft doorbroken die in de spectaculaire Duitse gebeurtenissen van eind 1989 een voorlopige bekroning heeft gevonden. Er is weer een ‘goede’ Duitser, en hij heeft de gelaatstrekken van Willy Brandt. | |
HerinneringenAls een dergelijke reus zijn Herinneringen publiceert, zijn hoge verwachtingen gewettigd. Jammer genoeg worden die niet vervuld. Om te beginnen is het boek structureel en stylistisch nogal zwak. Brandt (of zijn ghostwriters? Je weet het natuurlijk nooit in dit genre) aarzelt tussen een chronologische en een thematische aanpak, en het resultaat is een vrij rommelige constructie, waarin beschouwende en vertellende, moraliserende en feitelijke, polemische en neutrale gedeelten elkaar weinig overtuigend afwisselen. Niemand zal op dit moment een keurig afgelijnd geheel verwachten: Brandt is nog niet aan het eind van zijn Latijn, en de Duitse politiek is dynamischer dan ooit - voor een (auto)biografie is het dus nog veel te vroeg. Maar zo onafgewerkt hoefde het boek nu ook niet te zijn. | |
GeheimenEven onbevredigend zijn de talrijke witte vlekken in Brandts verhaal. Deze man heeft de groten der aarde gekend, hij heeft de wereldpolitiek, en zeker die van Europa, grondig helpen bepalen. | |
[pagina 177]
| |
Hij moet van vele geheimen op de hoogte zijn. De weinig elegante manier waarop zijn partij hem het voorzitterschap heeft ontnomen, zou hij eindelijk eens kunnen uit de doeken doen. En toch valt het boek meer op door wat er niet, dan door wat er wel in staat. Over zijn privé-leven biedt het vrijwel niets; alleen zijn afkomst wordt besproken, maar enkel omdat ze later als wapen tegen hem wordt gebruikt. Vrouwen, een gezin? Het speelt blijkbaar geen rol. De voorgestelde ‘Griekse’ en vrouwelijke perschef die indirect zijn politieke ondergang werd? Brandt toont geen enkele persoonlijke reactie (p. 360). Ook politiek blijft er veel in het duister. Wat moet een lezer denken van een zin als: ‘wij konden in meer dan een land ertoe bijdragen dat democratisch gelegitimeerde regeringen de plaats innamen van militaire dictaturen’ (p. 429)? Betekent dit, dat de Vereniging van Sociaal-Democratische Partijen (met Brandt als voorzitter) deze dictaturen heeft ondermijnd? Op welke manier? Is Brandt echt zo onwetend als hij soms verklaart (p. 153)? Soms lijken het meer de herinneringen van een buitenstaander dan van een centrale figuur; niemand weet na het lezen van dit boek via welke kanalen, via welke steun Brandt de top heeft bereikt. En zijn z'n onthullingen altijd juist? Was de knieval in Warschau pure improvisatie (p. 200)? Ook als dat niet zo was, wordt het gebaar er niet minder groots door. | |
VijandenSterker is het boek in de typeringen van vrienden en tegenstrevers. Zijn sympathie gaat soms uit naar politieke tegenstrevers (De Gaulle, zelfs gedeeltelijk Adenauer), zijn aversie naar sommige partijgenoten. De SPD lijkt soms meer een adderkluwen dan een vereniging van gelijkgezinden; vooral zijn beschrijving van Herbert Wehner - die hij ervan beschuldigt politiek met hem te hebben afgerekend - is pijnlijk. Eén feit werd Brandt niet vergeven: dat hij succes had. ‘De Duitse sociaal-democratie heeft een traditie, waarin mislukking moreel in orde is en succes een nare bijsmaak heeft’ (p. 290). | |
KarakterHet boeiendst is het beeld van de auteur én zijn publiek. Het beeld van Brandt is erg (klein)menselijk, en dat corrigeert de mythevorming. Brandt blijkt een man te zijn die diep gekwetst is door zijn afkomst: ‘de remmingen die ik meedroeg, zaten diep, te diep om mijn bevangenheid te kunnen afleggen’ (p. 82). In de verkiezingsstrijd buitten de tegenstanders die gevoeligheid gemeen uit. Hij is zeer eerzuchtig: ‘Klaarstaan en niet geroepen worden - kan er grotere teleurstelling zijn?’ (p. 90). Brandt stond klaar, en werd geroepen - maar merkwaardig genoeg domineert een wat zure toon van verongelijking. Velen lijken hem te dwarsbomen, kleinmenselijkheid en pure jaloezie hinderen hem, hij strijdt alleen tegen allen. Uit zijn carrière schijnt hij vooral de tegenwerking te hebben onthouden; zijn nederlagen wijt hij gedeeltelijk aan samenzweringen en complotten (de affaire Guillaume). | |
OerduitsAl heeft hij dan ooit de Noorse nationaliteit gehad, Brandt is een Duitser die voor Duitsers schrijft. Het diepst is hij gekwetst door het verwijt dat hij onder het nazisme ‘zijn plicht’ niet heeft gedaan. Hij wil voortdurend bewijzen dat hij de enige echte Duitse politiek heeft gevoerd, dat hij vooral de Duitse belangen wilde verdedigen. Zijn links nationalisme, dat door velen wordt afgewezen, moet voortdurend worden gelegitimeerd en verdedigd: heel zijn politiek handelen is erop gericht Duitsland weer een rechtmatige plaats onder de volkeren te geven, en voor de Duitsers het maximum te bereiken: de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog humanitair te verzachten, en Duitsland weer te laten | |
[pagina 178]
| |
erkennen. Daarom was zijn triomf in Erfurt een hoogtepunt in zijn leven: ‘Was er een dag in mijn leven geweest die emotioneler was dan deze? (p. 211). Steeds weer klinkt de zelfrechtvaardiging door, bijvoorbeeld tegen de beschuldiging van ‘amerikanisme’, die het al enkele jaren goed doet in nationalistische kringen. Brandt verontschuldigt zich bijvoorbeeld voor zijn zwijgen in het Viëtnamconflict, zoals hij ook beschuldigingen van verbroedering met Fidel Castro van de hand wijst. Blijkbaar moet hij nog altijd bewijzen dat hij betrouwbaar is, en heeft hij weinig vertrouwen in de ruimere geloofwaardigheid van zijn links-nationalistische concept; de associatie van rechts met de ware verdediging van de Duitse belangen moet wel diep zijn ingebakken. De reductie van de internationale politiek tot Duitse interesses is soms ronduit pijnlijk: zelfs Gorbatsjov wordt als ‘pro-Duits’ ten tonele gevoerd (p. 397). Dat geeft te denken over het Duitse begrip van goed en kwaad. Brandt kijkt terug op een gevuld leven. Zelfkritiek is altijd nuttig, maar deze permanente zelfrechtvaardiging is overbodig, soms navrant, en wil te veel bewijzen. De samenhang tussen zijn activiteiten en de stormachtige ontwikkelingen vanaf november 1989 (beschreven in een Naschrift) is minder direct dan hij wil doen geloven. Deze Herinneringen zijn dan ook een afbraak van de mythe; ze tonen duidelijk genoeg aan dat Brandt ook maar een mens is, die ondanks zijn baanbrekende activiteiten zeer sterk door afkomst, milieu en collectieve denkpatronen is beïnvloed. De zelfrechtvaardiging wordt bijna ontluistering; als lezer zou je bijna vergeten welke belangrijke, vernieuwende rol hij heeft gespeeld. En dat zou heel jammer zijn. |