Streven. Vlaamse editie. Jaargang 58
(1990-1991)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||
De taal van twee partners
| |||||||||||||||||||||||||
Vlaamse (taal-)identiteitGeerts noemt de Vlaamse (taal-)identiteit een mythe (1990, 311). Hij negeert ze, met het argument ‘dat het geenszins de taal is die de cultuur bepaalt. De taal is niet “gansch het volk”!’ (1989, 532). De taal is inderdaad geen noodzakelijk onderdeel van de culturele identiteit van een volk. Van de Ieren gebruikt nog slechts 1% het Iers in de dagelijkse omgang, maar de wil om als volk te overleven is daar niet door verminderd. Dat is iets heel anders, althans in ideologisch | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||
opzicht, dan wat bijvoorbeeld in Bretagne aan de gang is, waar de Bretoense identiteit massaal ingeruild wordt voor een superieur geachte Franse identiteit. Zowel Ierland als Bretagne zijn voorbeelden van taaldood, maar de Ieren zullen Ieren blijven, de Bretoenen daarentegen zijn voluit Fransen geworden. Dat laatste geldt overigens nog meer en al langer voor de Frans-Vlamingen. Voor de Vlaamse Beweging vormde de taal van meetaf aan een integraal bestanddeel van de Vlaamse identiteit. Algauw ging echter ook de levensbeschouwelijke overtuiging een grote rol spelen. Voor de ultramontaanse katholieken in de tweede helft van de 19e eeuw was de taal niet te scheiden van het geloof. De schoonheid van de moedertaal werd in één adem genoemd met de werkzaamheid, de zedelijkheid en de godsdienstigheid van het Vlaamse volk. Dit verklaart ook de voorkeur van de Westvlaamse priesters Gezelle, De Bo en Verriest voor een taal die dicht bij het dialect stond. Dat gecultiveerde Westvlaams moest de spiegel van de volksziel vormen, en bovendien sloot het nauw aan bij het Middelnederlands, taal waarin een rijk en christelijk verleden opgeslagen was (Gevers, 1987). Het katholieke Vlaams dus als barrière tegen het laïciserende, antiklerikale Frans. Maar ook als barrière tegen het calvinistische Nederlands, de taal van de hautaine noorderbuur met wie men het in het Verenigd Koninkrijk slechts vijftien jaar volgehouden had. Voor de vrijzinnige flaminganten moest de Vlaamse Beweging Vlaanderen daarentegen van het kerkelijke juk bevrijden. Vuylsteke, stichter en bezieler van het Gentse studentengenootschap 't Zal Wel Gaan, vond dat er geen samenwerking tussen liberale en katholieke Vlaamsgezinden mogelijk was. Vanuit hun filosofische overtuiging zullen de liberale Vlaamsgezinden toenadering zoeken tot het anti-paapse Nederland. Ook zij worden echter met de culturele kloof tussen Noord en Zuid geconfronteerd. ‘Atheïstische of agnostische humanisten in Vlaanderen, vaak sceptisch en Voltairiaans, zich meestal op Franse denkmodellen oriënterend, kunnen het niet vinden met de eigenwijze beginselvastheid die de Nederlander van het calvinisme heeft meegekregen’, constateert Vermeersch (1989, 66). | |||||||||||||||||||||||||
Het grote heel-Nederlands misverstandHet zgn. (West-)Vlaamse particularisme heeft het, zoals bekend, op de Nederlandse Taal- en Letterkundige Congressen niet gehaald. De ideologische en maatschappelijke achtergronden van de taalpolitieke | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||
beslissingen die daar getroffen werden, zijn nog weinig bestudeerd. Intussen lijkt het in de filologische geschriften alsof de argumenten weinig of niet levensbeschouwelijk gekleurd waren. Er werd integendeel gewezen op het politieke samengaan in de 15e en vooral in de eerste helft van de 16e eeuw. Op de rijke Vlaamse Middeleeuwen was de Hollandse Gouden Eeuw gevolgd waarin de vluchtelingen uit het Zuiden een zeer belangrijke rol gespeeld hadden, waardoor hun invloed zich ook uitgestrekt had tot het domein van de taal en letteren. De taalgeografische eenheid van Nederland en Vlaanderen kon niemand betwisten; geen enkele belangrijke dialectgrens valt immers samen met de rijksgrens. Maar het argument dat in Vlaamsgezinde kringen ongetwijfeld het meeste indruk maakte, was dat het Nederlands zoals het zich in het Noorden ontwikkeld had, een volwaardige cultuurtaal was, bruikbaar voor alle hogere maatschappelijke functies. M.a.w. ook de opkomende Vlaamse middenklasse wilde een taal die ‘goed genoeg was’ (cfr. Jaspaert en Van Belle, 1989). Met de ‘beslissing’ dat het Nederlands ook in Vlaanderen de standaardtaal moest worden, werd tegelijk het Grote Heel-Nederlands Misverstand in het leven geroepen. De taal van de Nederlanders werd nu ook de taal van de Vlamingen, zonder dat de Nederlanders als taal- en cultuurgemeenschap daar behoefte aan hadden - daar, met uitzondering van enkele taalminnaars, ook helemaal niet op aanstuurden. Bovendien zouden de Vlamingen niet nalaten om hun rechten in verband met dat Nederlands op te eisen, tot grote verwondering van de Nederlanders, die niet wisten wat zij met die Vlaamse taalfrustraties te maken hadden. Zo reageren beide gemeenschappen nog steeds. Toegegeven, als W.F. Hermans in NRC-Handebblad van 17/11/89 probeert Van Haver belachelijk te maken, demonstreert hij daarmee in de eerste plaats hoe triestig het vaak met het menselijk gedrag in Nederland gesteld is. Maar wat de grond van de zaak betreft heeft hij natuurlijk gelijk: wat de Vlamingen (willen) spreken is hun zaak. Als de Vlamingen Nederlands willen spreken, kan geen sterveling hen dat beletten, maar dan verwacht je als spraakmakende Nederlander wel dat ze die taal spreken zoals ze is. Dan moeten de Vlamingen de Nederlanders vooral niet lastig komen vallen met allerlei woorden en uitdrukkingen die dezen niet kennen, en ook nergens voor nodig hebben. Tegelijk kan men echter ook de Vlamingen begrijpen die eisen dat ook hun standaardtaalgebruik Nederlands wordt genoemd, zelfs als dat aanzienlijk van de Nederlandse norm afwijkt. Hun is immers - door de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||
filologen - altijd voorgehouden dat zij eveneens tot de Nederlandse stam behoren, er historisch zelfs een wezenlijke component van vormen. Het Nederlands is ook hun taal! Dat de Vlaamse verzuchtingen m.b.t. het Nederlands de meeste Nederlanders totaal onverschillig laten, stelt de Vlaamsgezinden teleur, en vergroot nog hun taalfrustraties. Die zitten zo diep dat je je als Nederlander beter niet over het Belgisch-Nederlands kunt uitlaten, constateert de Nederlandse taalkundige De Rooij, want ‘Wat Nederlanders over het Nederlands van Vlamingen zeggen, is nooit goed’ (1989, 790). Ik noem het Nederlands van de Vlamingen Belgisch-Nederlands en niet Zuidnederlands omdat het het resultaat is van een politieke ontwikkeling; het huidige Vlaanderen is overigens in zijn geheel een produkt van België. De term Zuidnederlands verdoezelt het politieke en culturele Vlaamse feit. Hij is bovendien overbodig, want dat het om één taalgebied gaat, zit al helemaal in de term Nederlands zelf, sinds 1973 ook officieel de naam van de standaardtaal in Vlaanderen! | |||||||||||||||||||||||||
JacobinismeDe taalideologie die door Geerts en andere radicale Nederlanders-in-Vlaanderen m.b.t. het Nederlands beleden wordt, is in feite niets anders dan een variant van de Franse jacobijnse taalleer. Na een korte periode van aarzeling en meertaligheid koos de Franse Revolutie met Grégoire en Barère voor gelijkheid inzake taal. Er kon slechts sprake zijn van gelijke Franse staatsburgers indien die ook dezelfde taal spraken: ‘L'ignorance de la langue compromettrait le bonheur social ou détruirait l'égalité’. Ook de idee dat regionale eigenheid gelijk staat met achterstand, vinden we al bij Grégoire: ‘Parmi les causes qui prolongent (...) l’ enfance de la raison et la vieillesse des préjugés on peut compter la disparité et la rusticité des idiomes' (beide uitspraken geciteerd in Vecchio, 1989). Een derde reden waarom de regionale talen door het Frans vervangen dienden te worden, was dat ze het eenheidskarakter van de Franse staat bedreigden. Gelijkheid, ontvoogding, eenheid: vanzelfsprekend wordt een dergelijke ideologie door regionalisten afgewezen aangezien ze onvermijdelijk tot taalimperialisme leidt. Maar Grégoire was het in de eerste plaats om de intellectuele emancipatie van zijn medeburgers te doen. Zoals de Italiaanse taalfilosoof Vecchio schrijft: ‘Le point décisif n'est pas l'affrontement entre la langue française et tout ce qui lui est étran- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||
ger (...) mais l' “obstacle” que la démocratie trouve dans les idiomes qui, participant d'une culture inférieure, empêchent leurs locuteurs d'entrer dans un monde culturel dont le français est l'expression’ (1989, 576). Zoals er maar één gecultiveerd Frans bestaat, zo mag er volgens de jacobijnen in Vlaanderen ook maar één gecultiveerd Nederlands zijn, en dat wordt vanzelfsprekend, vooral in zijn geschreven vorm, door de intellectuele kringen in de Randstad bepaald; van een Vlaamse inbreng kan geen sprake zijn. Helemaal haalbaar is dit natuurlijk niet, dat weet iedereen. Er zijn de officiële Belgische termen zoals schepen, brugpensioen, vrederechter, enz., en er zijn de eigen Vlaamse gebruiken (folklore, gebak, biersoorten, noem maar op) waarvoor men in Nederland geen woorden heeft. Maar dit zijn de enige toegevingen; verder moet ieder woord dat enkel in Vlaanderen gekend is (eventueel ook in de regio in Nederland), vervangen worden door het woord dat in de bovenlaag in de Randstad gebruikelijk is. Ik ben niet principieel tegen jacobinisme. Deze taalleer is op belangrijke maatschappelijke waarden gebaseerd. Bovendien heeft ze in Frankrijk tot indrukwekkende (Franse) resultaten geleid. Nergens in West-Europa is de standaardtaal zo ruim verbreid, zowel in geografisch als in sociologisch opzicht, en is haar norm zo goed aanvaard. Voor het Nederlandse taalgebied deugen de Franse ideeën evenwel niet, vanwege een andere historische ontwikkeling. | |||||||||||||||||||||||||
De culturele kloofDe politieke, economische, religieuze, en dus ook culturele ontwikkeling die Vlaanderen en Nederland sinds het einde van de 16e eeuw doorgemaakt hebben, was zo verschillend dat het haast een wonder mag heten dat beide gemeenschappen nu toch in een taal-unie verenigd zijn. Maar waarschijnlijk hebben we deze vereniging gewoon aan de verfransing te danken. Was de burgerij in Vlaanderen in de 18e en 19e eeuw niet verfranst, dan bestond er nu wellicht naast een Nederlandse ook een Vlaamse standaardtaal. Wie ervan uitgaat, primo, dat een cultuurgemeenschap het resultaat is van een eigen historische ontwikkeling; secundo, dat in onze gewesten de godsdienst een sterke stempel op de cultuur gedrukt heeft, zal Vlamingen en Nederlanders nog bezwaarlijk tot eenzelfde cultuur kunnen rekenen. Diegenen die toch van ‘een gemeenschap- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||
pelijke cultuurnatie’ blijven spreken, doen dit op basis van het verre verleden - de periode vóór 1585 -, de dialectgeografische eenheid en/of de geschiedenis van de standaardtaal. Dat zulks evenwel onvoldoende is om er een hecht samenhorigheidsgevoel mee op te bouwen, weten de nuchtersten onder deze welwillenden ook wel. De historicus Von der Dunk b.v. haast zich om aan te geven ‘dat die ene natie in herkenbare subnaties uiteenvalt, omdat de zo andere geschiedenis van Vlaanderen (...) op zijn culturele erfenis een geheel eigen stempel heeft gedrukt’ (1989, 61). Ook Couwenberg (1989) opteert vanwege de gemeenschappelijke taal voor een gemeenschappelijke algemeen-Nederlandse cultuur, maar ziet buiten de taal eigenlijk enkel... verschillen: in mentaliteit, levensstijl, religieus-culturele en historische achtergronden, politieke verhoudingen en structuren, cultureel zelfbewustzijn, enz. Vermeersch (1989) somt de factoren op die deze diepe kloof veroorzaakt hebben: 1. De economische en politieke concurrentie die o.m. tot de sluiting van de Schelde geleid heeft. 2. ‘Het elitaire predestinatiedenken van calvinistische voorsprekers en voordenkers in het Noorden stapelde generaties lang minachting op voor het “donkere, katholieke Zuiden”. De overtuiging als natie uitverkoren te zijn, ligt aan de basis van een zekere morele arrogantie, de zendingsdrang, het zogenaamde “gidslandcomplex” van het Hollandse moralisme’ (p. 65). 3. De haat van de roomse clerus tegen de ‘Noorderduivel’, en de vrees van de adellijke en politieke machthebbers in Vlaanderen voor de democratische en emanciperende werking van het calvinisme. Natuurlijk is gedurende de jongste decennia de invloed van de georganiseerde godsdienst fel afgenomen, zowel in Vlaanderen als in Nederland, maar in de mentaliteit van de twee volkeren werkt het religieuze verschil nog steeds zeer herkenbaar door (cfr. Couwenberg, 1981, 14). Inzake taal is de voornaamste consequentie van deze historische en culturele tegenstellingen dat dit taalgebied niet over een echt taalcentrum beschikt, d.w.z. een centrum waar door de grote meerderheid van de standaardtaalgebruikers uit het hele taalgebied naar opgekeken wordt (cfr. Deprez, 1987; 1989), zoals Parijs voor de Franstalige wereld. De voorbeeldfunctie noemt De Rooij dat: ‘Binnen Nederland had en heeft de Randstad die voorbeeldfunctie. Maar binnen het Nederlandse taalgebied heeft Nederland die functie nooit gehad ten opzichte van Vlaanderen. Want Vlaanderen vindt Nederland helemaal geen land om een voorbeeld aan te nemen’. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||
In een taalgebied als dit is een jacobijnse taalleer dan ook niet op haar plaats. Vlaanderen en Nederland hebben een eigen cultuur en nationale identiteit ontwikkeld ‘die zij onder geen beding wensen prijs te geven’ (Von der Dunk, 1989, 62). Maar taal en cultuur hoeven helemaal niet samen te vallen, repliceert Geerts (1989, 532-33). De taal is niet gans het volk. Daarover zijn we het met elkaar eens. Voor Geerts is de taal de neerslag van de cultuur, en ook dat zal ik niet tegenspreken. Maar voor hem is dit weer een argument om voor een strakke taalpolitiek en een zo groot mogelijke eenvormigheid te pleiten. Ik zou denken dat dit het argument is om Vlaamse afwijkingen te aanvaarden. Want als de taal de neerslag van de cultuur is, en Vlamingen en Nederlanders een eigen culturele identiteit ontwikkeld hebben, dan zijn talige verschillen tussen de twee onvermijdelijk. Daar komt bij dat Nederland zich nauwelijks voor het taalgebeuren in Vlaanderen interesseert, er zich liefst denigrerend over uitlaat. Ook dat zal de eenvormigheid niet bevorderen (Vergelijk dit weer met Frankrijk, dat zich maximaal voor zijn taal inzet waar ook ter wereld die taal gesproken wordt). Alleen Vlamingen voor wie de geschiedenis niet telt, noemen zichzelf Nederlanders. Men begrijpt nu waarom ze zo streng zijn voor Van Haver. Nochtans pleit deze in zijn boekje slechts voor de erkenning van enkele honderden ‘Zuidnederlandse’ woorden. Enkele honderden op een totale woordenschat van ik weet niet hoeveel duizenden. Alsof dat de taaleenheid in het gedrang zou (kunnen) brengen! | |||||||||||||||||||||||||
Er is nog leven na de doodEr is niet alleen de Franse taalideologie. Andere taalgemeenschappen hebben veel minder last van de Grégoiriaanse ‘fureur d'égalité’. In het Duitse taalgebied vindt men net als bij ons historische, religieuze en politieke tegenstellingen, en ook daar vertaalt zich dat in talige en taalsociologische verscheidenheid. In het katholieke Zuiden (en in Oostenrijk) spreekt men minder en anders Hoogduits dan in het protestantse Noorden (cfr. König, 1978, 134-35). Daar lijkt de overgrote meerderheid van de Duitsers niet wakker van te liggen. Integendeel, men is tolerant t.a.v. (de soms grote) regionale verschillen, zowel wat de uitspraak als wat de woordenschat betreft. ‘Verscheidenheid wordt als “interessant” ervaren, en niet als een bedreiging voor de eenheid’ (Beersmans, 1987, 52). Wel zijn er ‘ondanks deze opmerkelijke grote tolerantie natuurlijk toch noord-zuid rivaliteiten en gevoeligheden, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||
vooral dan vanuit het zuiden’ (53)Ga naar eindnoot3. Behalve met de geschiedenis van het taalgebied lijken het onbegrip en de intolerantie t.a.v. de talige verscheidenheid tussen/in Nederland en Vlaanderen ook met de geringe omvang (het geringe belang) van het gebied samen te hangen. Sprekers van een wereldtaal als het Engels reageren in ieder geval helemaal anders. Ze moeten wel. Niemand die kan verwachten dat Engelsen, Ieren, Amerikanen, Canadezen, Australiërs, enz. op dezelfde manier Engels spreken. Met de steeds verder groeiende internationalisering van het Engels neemt het aantal variëteiten ervan nog toe. Maar die grote verscheidenheid tast de machtspositie van het Engels geenszins aan. Ze is er integendeel de exponent van. Aanvankelijk werd het Amerikaanse Engels beschouwd als ‘a quaint, barbarous or amusing appendage to the British original’. Nu wordt daar helemaal anders over gedacht: ‘The linguistic wheel has turned full circle, and now the users of mother English are recognizing the legitimacy of the off-spring’ (Kachru, 1981, 41). Dat hangt natuurlijk samen met de gewijzigde politieke en economische verhoudingen (zie ook Kahane 1982). Dat de opgang van Vlaanderen op zijn beurt gevolgen zal hebben voor de Nederlandse taal, is iets wat hier nu ook tot de geesten begint door te dringen. Op de jongste Algemene Conferentie van de Nederlandse Taal en Letteren zei Penninckx (hij was daar wel de enige die in die zin sprak): ‘De politieke verzelfstandiging van Vlaanderen en de sterkere economische positie van dit landsdeel brengen met zich mee dat een eigen staatkundige terminologie en andere vormen van institutioneel taalgebruik tot ontwikkeling komen en dat met de economische macht ook een stuk taalbewustzijn is gegroeid waardoor aanvaarding van de uit het Noorden afkomstige standaardnorm op verzet en bezwaren stuit. Dat is een zeer begrijpelijke ontwikkeling’ (1989, 50). | |||||||||||||||||||||||||
Begrip en waardering van de gehele Nederlandstalige gemeenschapDat de ontwikkeling naar normale, d.w.z. aan de historische realiteit beantwoordende, taalverhoudingen in dit taalgebied zo moeizaam verloopt, ook dat is het taalverdriet van Vlaanderen. Zeer weinigen blijken vooralsnog in staat of bereid te zijn om op een nuchtere, desnoods gedesinteresseerde manier over de taalsituatie in Vlaanderen te handelen. Misschien hebben we op school inderdaad allemaal een zeg-niet-maar-wel bordje op het hoofd gekregen (cfr. Jaspaert, 1989, 23). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||
Ook Van Haver blijkt dan door de knieën te gaan. ‘De aanduiding AZN mag niet langer een stigma blijven’, eist hij. ‘Op de keper beschouwd is ze zelfs overbodig. Wellicht is uitbanning de volgende stap’. Maar het is natuurlijk niet voldoende dat de Belgisch-Nederlandse woorden in de gezaghebbende woordenboeken opgenomen worden opdat ze als algemeen-Nederlands geaccepteerd zouden worden. Ze moeten ook kunnen rekenen op ‘het begrip en de waardering van de gehele Nederlandstalige gemeenschap’. Zijn boekje is bedoeld als een poging om ‘dat begrip te stimuleren’ (p. 50). ‘La grande illusion’, is de reactie van Berode, om twee redenen. Ten eerste zijn die AZN-woorden regionaal (alleen gangbaar in Vlaanderen), en dus is het een illusie te geloven dat ze zonder enige aanduiding in algemeen-Nederlandse woordenboeken opgenomen kunnen worden. Maar het is een nog veel grotere illusie te verwachten dat de Nederlanders voor die woorden begrip en waardering zullen opbrengen. ‘Ze kunnen er wel begrip voor hebben dat de Vlamingen die gebruiken en die misschien nog leuk vinden ook, maar je kunt bezwaarlijk verwachten dat de Nederlanders de AZN-woorden zelf gebruiken of zelfs maar leren kennen. Zo werkt dat nu eenmaal niet’ (De Standaard, 28/12/1989). Zo werkt het inderdaad niet. Maar zo hoeft dat ook niet te werken. De Nederlanders hoeven die woorden niet te gebruiken. De Engelsen gebruiken veel typische Amerikaanse woorden en uitdrukkingen al evenmin. De Engelsen spreken Engels-Engels en de Amerikanen Amerikaans-Engels, zo eenvoudig is dat. Kortom, de waardering van de gehele Nederlandstalige gemeenschap is nergens voor nodig. Waar het van afhangt is wat de Vlamingen zelf doen, en welke waardering ze zelf voor hun eigen taalgedrag opbrengen. De Nederlanders volgen wel, zeker als er kwaliteit gebracht wordt. | |||||||||||||||||||||||||
Wat is Belgisch-Nederlands?In 1828, lang dus voor het Amerikaans-Engels dé prestige-taal was, schreef de geniale N. Webster: ‘It is not only important, but, in a degree necessary, that the people of this country should have an American Dictionary of the English language: for, although the body of the language is the same as in England, and it is desirable to perpetuate that sameness, yet some differences must exist. A great number of words in our language require to be defined in a phraseology accomodated to the condition and institutions of the people in their states, and the people of England must look | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||
to an American dictionary for a correct understanding of such terms’ (geciteerd in Kachru, 1981, 31). Ik haal dit citaat niet aan om op mijn beurt voor een Woordenboek van het Belgisch-Nederlands te pleiten. Het taalgebied lijkt me daarvoor te klein. Maar ik wil wel wijzen op het grote belang van gezaghebbende woordenboeken voor de status van een taalvariëteit. Als een taalvariëteit niet zorgvuldig beschreven is, betekent dit dat ze (nog) niet goed genoeg is. En dat betekent dat de groep die ze spreekt, (nog) niet goed genoeg is. Als we blijven opteren voor één Grote Van Dale (één Hedendaagse, één Koenen, enz.), dan dient het Belgisch-Nederlands daar een betere (ik zeg niet grotere) plaats in te krijgen. De geselecteerde woorden blijven we wel van een label voorzien, maar dat label wordt BN - niet AZN, want dat is een niet ter zake doende geografische aanduiding, en ook niet ‘gewestelijk’ want dat zou ook kunnen gelden voor wat in Groningen of Gelderland gebruikelijk is. Meer nog dan de labeling is echter de selectie zelf van de Belgisch-Nederlandse woorden een probleem; die lijkt soms volstrekt willekeurig. Zowel op het een als op het ander is de jongste jaren geregeld kritiek uitgeoefend (ook Berode heeft al herhaaldelijk de nonchalance van onze woordenboekmakers m.b.t. het Belgisch-Nederlands aan de kaak gesteld). En er zijn suggesties gedaan om tot een meer solide aanpak te komen. Het Belgisch-Nederlands is zich volop aan het vormen. Onderzoek dat erop gericht zou zijn het woordenboekbeleid t.a.v. het Belgisch-Nederlands empirisch te onderbouwen, zou tevens als verdienste hebben dat tegelijk met het beleid een uitgebreide beschrijving van dat ontwikkelingsproces tot stand zou komen. Er zou in zo'n onderzoek naar het taalgebruik en de taalattitude gepeild worden. Maar er zou vooral gestreefd worden naar een beter inzicht in de structuur van de taalgemeenschap. Die moeten we kennen als we willen weten wat nu eigenlijk Belgisch-Nederlands is. Want lang niet alles wat in dit land als standaardtaal ‘geprobeerd’ wordt, komt voor deze kwalificatie in aanmerking. In tegenstelling tot Van Haver is Berode niet bereid aan een dergelijk project zijn vingers te verbranden: ‘Het is een heilloze onderneming om in deze aangelegenheid de bokken van de schapen te willen scheiden’ (De Standaard, 27/12/1989). Zo antwoordden ‘ze’ al jaren geleden en zo antwoorden ‘ze’ nog steeds. Eerst weigeren ‘ze’ het standaardtaalgebruik van de culturele elite in Vlaanderen in kaart te | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||
brengen, en dan zeggen ‘ze’ dat het Belgisch-Nederlands niet bestaat. Zolang het niet gestandaardiseerd wordt, d.w.z. gecodificeerd en gepropageerd, bestaat het inderdaad niet. | |||||||||||||||||||||||||
BRT-Nederlands en verkavelingsvlaamsExtremistische ideologieën schuwen het licht van de geschiedenis. Dat is ook de akeligste kant van het Nederlandse extremisme in Vlaanderen. Zin voor historisch-culturele verscheidenheid, het wordt de Vlaamse jeugd niet gegund. Deze moet vooral geen gevoelens van eigenwaarde t.o.v. de Nederlanders ontwikkelen. Wat is de winst? Waarom moeten Vlamingen per se op dezelfde manier spreken en schrijven als Nederlanders? Argument één: omdat de Vlaamse kinderen anders twee keer Nederlands moeten leren, verschillende woorden voor één ding nodig hebben: zwemkom, zwemdok, zwembad (cfr. Geerts, 1982). Is dat inderdaad tijdverlies? Dat hangt af van het beroep waarin ze later terechtkomen. In veel beroepen kunnen ze beter eerst de Belgische woorden kennen. In andere is kennis van de Nederlandse variant(-en) belangrijker. Zich dan het Nederlands van de Nederlanders eigen maken is geen eenvoudige opgave. Maar het kan, en de groep Vlamingen die goed Nederlands spreekt, neemt toe. Dat ‘verzorgde’ Belgisch-Nederlands geniet overigens groot aanzien in Vlaanderen. Dit kwam o.m. tot uiting in een attitude-onderzoek in Antwerpen in 1980 waar het BRT-Nederlands qua beschaafdheid veel hoger scoorde dan het Nederlands dat door Nederlanders op de band ingesproken werd. Erg Belgisch was het aangeboden taalmateriaal nochtans niet, maar noch het woordgebruik noch de uitspraak konden als ‘Hollands’ bestempeld worden, en dit geeft dan de doorslag (cfr. Deprez, 1983; zie ook Beheydt, 1990). Tegelijk wijst zo'n resultaat erop dat de Nederlandse taalnorm een grote impact heeft in Vlaanderen, althans in spraakmakende kringen, en dat die invloed door de brede lagen van de bevolking geaccepteerd wordt. Om op één van mijn vroegere vergelijkingen terug te komen: een dergelijke inwerking van de Britse norm op de taalattitudes in Amerika is ondenkbaar. Maar er zijn dan ook enkele cruciale verschillen tussen de Vlaamse en de Amerikaanse situatie. De Vlamingen vormen slechts een minderheid in een taalgebied dat op zich al weinig allure heeft. Maar vooral was Vlaanderen in de 19e eeuw, toen de taalpolitieke vraag geformuleerd werd, een culturele woestijn. Pas in de tweede helft van deze eeuw komt daar verandering in. Resultaat | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||
is dat Nederland nog steeds een veel rijkere (moderne) taalcultuur heeft dan Vlaanderen. Het hoeft ons dan niet te verwonderen dat de culturele toplaag in Vlaanderen aansluiting blijft zoeken bij het taal- en cultuurgebeuren in de Randstad. Overigens is ook de taalmacht van de Nederlandse uitgeverijen hier bijzonder groot (cfr. Janssens, 1986). Dit brengt ons bij argument twee: de Vlamingen moeten zich zoveel mogelijk naar de norm in Nederland richten omdat ze niet over een eigen standaardtaalmodel beschikken. Het historische argument dat al in de 19e eeuw gehanteerd werd. Aansluiten bij Nederland maakt ons tegelijk zoveel sterker. Dit argument houdt echter wel in dat de Vlamingen de taalmacht van Nederland erkennen; pleiten voor een eigen Vlaamse inbreng is romantiek. Maar zijn het Nederlandse ouders en onderwijzers die de Vlaamse kinderen de Nederlandse taalnorm moeten bijbrengen? Of, als het geen Nederlandse zijn, zijn het Vlaamse ouders en onderwijzers die zeer goed met de Nederlandse norm vertrouwd zijn, en er ook honderd procent voor gewonnen zijn? Neen, dat is niet zo. Dat kon/kan ook niet. In feite zijn er slechts weinigen in dit land die onder ABN inderdaad ook Nederlands verstaan. Voor de meesten in de B veel belangrijker dan de N. Een taalpolitiek door en voor de Vlaamse middenklasse, die ook op gebied van taal volgens haar stand wil leven, d.w.z. een betere taal wil spreken. Eerst was er alleen een kleine kern van Vlaamsgezinden die van het dialect op het ABN overstapten omdat ze dit als hun plicht t.a.v. de Vlaamse natie aanzagen. Maar nu voeden zelfs onbeschaafden hun kinderen in het ABN op: mensen die slecht Nederlands spreken, maar als niet tot iet komt, nietwaar. Men kan het hen niet eens kwalijk nemen: zij willen door de gefatsoeneerden in hun grijze pakken niet gefolkloriseerd worden, terecht. Maar inzake taal is het resultaat er natuurlijk naar: een bepaalde Vlaamse jeugd, in en rond sommige steden, spreekt nu ‘Verkavelingsvlaams’ (Van Istendael, 1989, 108). Geheel overeenkomstig de nieuwe waardenleer is gestudeerd Vlaanderen er tevens van overtuigd dat de meeste Vlamingen het Nederlands slecht beheersen omdat ze van huis uit dialect spreken. In de literatuur over tweede-taalverwerving staat tegenwoordig nochtans duidelijk te lezen dat niet de moedertaal van de T2-leerder het T2-leerproces het sterkst beïnvloedt, maar het T2-aanbod. M.a.w. veel Vlamingen spreken slecht Nederlands niet omdat ze thuis in het dia- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||
lect opgevoed zijn, maar omdat ze geen goed Nederlands te horen krijgen, noch van hun leraren noch van de ABN-sprekende betere stand. Over het derde argument waarom de Vlamingen het Nederlands model over moeten nemen, kan ik kort zijn. Omdat het pure demagogie is. Geerts (1989, 533) eist de totale ‘hervernederlandsing’ van onze cultuur omdat dit volgens hem de enige mogelijkheid is om de funeste invloed van het Frans te stoppen. Politiek gezien slaat zo'n argument nergens op. Alsof we een muur tussen Vlaanderen en Franstalig België zouden kunnen/willen bouwen! Bovendien is ook Nederland niet vrij van Franse invloed; met onze puristische ingesteldheid alleen komen we er beslist niet (cfr. Deprez en Geerts, 1977). Toch is dit slechts een aanloop tot het vierde argument, dat aangeeft waar het de Nederlanders-in-Vlaanderen echt om te doen is: het Nederlandse stamverband - Vlamingen en Nederlanders zijn broeders (Vlamingen en Walen niet, Vlamingen en Engelsen al evenmin. Waarom Nederlanders wel, en Engelsen en Walen niet?) De wensgedachte is oud (Geerts citeert Verlooy in dit verband), maar ze heeft nooit echt aanhang gekregen, noch in haar rechtse noch in haar linkse vorm. Vooral niet in haar linkse vorm omdat ze in wezen tot het rechtse ideeëngoed behoort - zoals ook het Franse universalisme tenslotte tot een Frans supernationalisme geleid heeft. Daarmee is wat mij betreft de cirkel rond. Natuurlijk willen we de samenwerking met de Nederlanders verder opdrijven: we zijn buren, en we behoren tot hetzelfde taalgebied. Maar we hoeven niet hetzelfde Nederlands te spreken en te schrijven om goed samen te kunnen werken. En we hoeven daar zeker geen broeders voor te zijn. | |||||||||||||||||||||||||
GeldIntussen worden ieder jaar opnieuw honderden toekomstige leraren Nederlands (onderwijzers, regenten, licentiaten) gediplomeerd zonder dat ze voldoende Nederlands kennen. Ook zij zullen met hun eigen kinderen, hun collega's en hun leerlingen/studenten Verkavelingsvlaams spreken. Het extremistisch gekrakeel verandert daar niets aan. Daar komt bij dat het percentage afgestudeerden dat nog voor de klas terecht komt de jongste jaren sterk gedaald is, vooral onder de universitairen, maar ook onder de regenten en de onderwijzersGa naar eindnoot4. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||
Het beroep van leraar is de jongste jaren zozeer in aanzien gedaald, dat alleen nog de zittenblijvers en de idealisten de stap naar het onderwijs zetten. Licentiaten verdienen er nu 15% minder dan wat ze, alle verhoudingen in acht genomen, 15 jaar geleden verdienden. Zou het kunnen dat als gevolg van deze evolutie het peil van het zgn. moedertaalonderwijs de jongste jaren nog gezakt is? De kans is groot. Men zou deze evolutie kunnen proberen tegen te gaan door de leraren Nederlands beter te betalen, beter dan de andere leraren. Als men ze als een soort elite behandelt, zal men ook hogere eisen kunnen stellen. Dit lijkt me beter voor de toekomst van het Nederlands in dit land dan welke taalideologische discussie ook. Als de Vlaamse overheid het ernstig meent met de taal en de cultuur in het nieuwe Vlaanderen, zal ze die stap moeten zetten. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||
Referenties
|
|