Streven. Vlaamse editie. Jaargang 58
(1990-1991)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Anachronisme of schrikbeeld?
| |
Etnische grenzen - staatsgrenzenDie complexiteit werd in de eerste plaats veroorzaakt door de geografische vermenging van de diverse etnieën als gevolg van de grote | |
[pagina 44]
| |
mobiliteit. Massale migraties na oorlogen en natuurrampen kwamen veelvuldig voor, niet alleen in de eerste eeuwen na Christus, ten tijde van dé volksverhuizingen, maar ook in de Byzantijnse periode en nog later, na de Osmaanse bezetting van het schiereiland. De Walachen - een met de Roemenen verwant volk ten zuiden van de Donau, dat tot aan de Tweede Wereldoorlog een half nomadisch bestaan leidde - waren over het hele schiereiland in voortdurende beweging. Roemenen voegden zich in grote aantallen bij hun (waarschijnlijk schaarse) volksgenoten in het door de Hongaren veroverde Transsylvanië. Turken koloniseerden Thracië en de Dobrogea (gebeid ten zuidoosten van de Donaudelta). Serviërs staken de Donau over en vestigden zich in de Vojvodina en Zuid-Hongarije. Albanezen trokken vanuit het huidige Noord-Albanïe naar Kosovo en Macedonië; in zuidelijke richting zwermden ze uit via Thessalië tot in Attika. Bulgaren zochten een nieuw vaderland in Bessarabië, Grieken vormden de culturele en sociale bovenlaag in de steden op het hele schiereiland, enz. De situatie werd nog gecompliceerder door de islamisering van de christelijke bevolking in Bosnië, Noord-Albanië, de Dobrogea, het Rodopengebergte, Thracië, Macedonië en andere gebieden. Die islamisering gebeurde niet systematisch of doelgericht, maar leidde op den duur toch tot een verschuiving in het etnische bewustzijn van omvangrijke volksdelen. Verwarring bestond niet alleen op de kaart, maar ook in de hoofden van de mensen. Het voor de middeleeuwen typerende gevoel van religieuze verbondenheid - met de communitas christiana of een andere - werd in het Osmaanse rijk nog aangescherpt door de instelling van de millets (religieuze gemeenschappen), waarin de gelovigen werden ondergebracht op basis van de doctrinaire verschillen tussen de kerken waartoe ze behoorden, zonder etnisch onderscheid. Orthodoxe Albanezen, Bulgaren, Grieken, enz. behoorden tot de Rum milleti (de Roomse, d.w.z. de Byzantijnse kerk), Georgiërs en Armeniërs hadden hun eigen millet, net als Kopten; er bestond ook een (niet officieel erkende) joodse millet. Elke millet was administratief, juridisch en fiscaal in zeer grote mate en doctrinair absoluut autonoom. Het samenleven van alle orthodoxe christenen in één niet territoriaal, maar psychologisch scherp omlijnde religieuze gemeenschap binnen de grenzen van een islamitische staat leidde tot een vervaging van het etnische bewustzijn. Omdat Grieken in de kerkelijke bestuursapparatuur een dominerende rol speelden en ook omdat zij economisch en cultureel op de Balkan de toon aangaven, noemden alle or- | |
[pagina 45]
| |
Het Ottomaanse rijk in 1815
De Balkan na de Tweede Wereldoorlog
thodoxe christenen zich in bepaalde omstandigheden Grieken - en ze werden ook zo genoemd in verhalen van westerse reizigers -, zoals ook alle moslims, of ze nu Albanezen, Bulgaren, Grieken of Serviërs waren, zich Turken noemden en ook door anderen en door elkaar als zodanig beschouwd werden. Vooral onder de moslims, waar de nationale bewustwording trager en moeizamer verliep, heeft dit op den duur ook tot etnische identificatie met de Turken geleid. Die verwarring maakte het uitvoeren en interpreteren van volkstellingen - ooit de geliefkoosde bezigheid van lokale nationaal-bewogen etnografen - tot een zeer delicate aangelegenheid. Wat een geënqueteerde opgaf als zijn nationaliteit hing grotendeels af van de context, waarin hem die vraag gesteld werd - en door wie, en waaromGa naar eindnoot2. In zulke geografische en psychologische omstandigheden is het onmogelijk ‘rechtvaardige’ staatsgrenzen te trekken, omdat de etnische grenzen nauwelijks te achterhalen zijn en de etnische zones elkaar overlappen. Het is overigens nog de vraag of er ooit geprobeerd is om rechtvaardige grenzen te tekenen. De Balkanstaten zijn het resultaat van verdragen van de grote mogendheden met de Sublieme Porte. Vooral Rusland en het Habsburgse rijk waren al van in de 18e eeuw militair bij de ‘oosterse kwestie’ betrokken. Die vredesverdragen zijn in het beste geval compromissen, maar meestal weerspiegelen ze toevallige, tijdelijke machtsverhoudingen. | |
[pagina 46]
| |
Het congres van BerlijnOm de zaak niet nodeloos te compliceren kunnen we stellen dat de huidige grenzen tussen de Balkanstaten het resultaat zijn van twee verdragen, of beter van één verdrag en één tros verdragen: 1. het verdrag van Berlijn in 1878 en 2. de verdragen van Versailles, omvattende het verdrag van Saint-Germain en van Neuilly in 1919 en van Trianon en Sèvres in 1920, welke, voor zover ze betrekking hadden op de gebieden ten zuiden van de Donau, grotendeels de bepalingen van het verdrag van Boekarest, gesloten in 1913 na de Balkanoorlogen, bevestigden (het verdrag van Sèvres werd niet geratificeerd en in 1923 vervangen door het verdrag van Lausanne). Het verdrag van Berlijn, ondertekend op 1 juli 1878, corrigeerde het verdrag van San Stefano, dat de belligerenten Rusland en het Osmaanse rijk op 3 maart van hetzelfde jaar hadden gesloten. Het verdrag van San Stefano creëerde een onafhankelijke Bulgaarse staat die, althans in de ogen van de Bulgaren, de gehele Bulgaarse etnische zone omvatte. De westerse mogendheden, bevreesd voor de Russische invloed in een Bulgaarse staat die door zijn omvang het hele schiereiland beheerste, drongen aan op een herziening van het verdrag. In Berlijn werd Bulgarije verdeeld in drie delen: een Vorstendom Bulgarije, vazalstaat van de Sublieme Porte, Oost-Roemelië, autonoom gebied binnen het Osmaanse imperium, en Macedonië, dat weer gewoon deel uimaakte van het imperium. Oost-Roemelië werd al in 1885 door het Vorstendom Bulgarije geannexeerd, zonder dat de sultan daartegen veel wilde of kon ondernemen. De aanhechting van Macedonië zou een Bulgaarse obsessie worden. Het verdrag van Berlijn vormde de bekroning op het onafhankelijkheidsstreven van nog enkele andere Balkanstaten. Servië, dat tot dan toe slechts de pasjalik (bestuurlijk gebied) van Belgrado en enkele gebieden ten zuiden daarvan had omvat, verwierf de streek van Nis en werd een onafhankelijk koninkrijk. Het prinsbisdom Monte Negro werd eveneens van vazalstaat tot onafhankelijk landje gepromoveerd, waarbij het enkele overwegend door Albanezen bewoonde gebieden mocht annexeren. De twee Roemeense vorstendommen Walachije en Moldavië (dat in 1812 Bessarabië, het gebied ten oosten van de Dnestr, aan Rusland had verloren), beide eveneens vazalstaten van de Porte, die al sinds 1959 een personele unie vormden, werden eveneens onafhankelijk. Alleen Griekenland, dat al sinds 1830 onafhankelijk was en sindsdien enkele keren zijn territorium fors had uitge- | |
[pagina 47]
| |
breid, kreeg dit keer niets. | |
Een Macedonische kwestieBinnen de grenzen van deze nieuwe staten leefden etnische minderheden, maar die stelden geen problemen. Het ging voornamelijk om Turken, die ofwel naar het Osmaanse rijk emigreerden ofwel zo onopvallend mogelijk probeerden te blijven. Andere groepen waren te diffuus of te weinig talrijk om een bedreiging te vormen. De minderheidsproblemen stelden zich vooral extern: buiten de grenzen van de nationale staten bevonden zich nog uitgestrekte door volksgenoten bewoonde gebieden, die in de geest van het nationalisme aangehecht dienden te worden. Die gebieden bevonden zich in de lange corridor - Thracië, Macedonië, Albanië en enkele aangrenzende gebieden tot aan de Adriatische kust -, die het verdrag van Berlijn in het Europese deel van het Osmaanse rijk had laten bestaan. Vooral Macedonië had een etnisch zeer heterogene bevolking. Alle Balkanvolkeren meenden ofwel dat dit gebied zoniet uitsluitend, dan toch overwegend bewoond werd door volksgenoten en dat ze derhalve het recht hadden het te annexeren, of op zijn minst bepaalde historische rechten konden doen gelden. Zo werd Macedonië het voorwerp van een lange en bloedige irredentistische rivaliteit, waarbij het hele schiereiland betrokken was. De bevolking van Macedonië was overwegend Slavisch en werd door de Bulgaren beschouwd als Bulgaars - een standpunt dat door de meeste toenmalige etnologen op linguïstische basis werd gedeeld. Ook de Macedonische Slaven zelf hadden zich tot aan het eind van de 19e eeuw nooit anders dan Bulgaren genoemd. Servië stelde dat Macedoniërs geen Bulgaren maar Serviërs waren, dat Macedonië in de middeleeuwen tot het Servische rijk had behoord en dat Thessaloniki een Servische haven moest worden, omdat Servië geen toegang had tot de Dalmatische kust, die in Habsburgs en Montenegrijns bezit was. Een aantal Macedonische Slaven, verbitterd over de betuttelende Bulgaarse politiek, ijverde voor een autonoom, resp. onafhankelijk Macedonië, los van Bulgarije. Ze proclameerden het bestaan van een apart Macedonisch Slavisch volk met een eigen geschiedenis. Die stelling werd om tactische redenen ook door Bulgarije bijgetreden. De Bulgaren hoopten dat een autonoom, resp. onafhankelijk Macedonië net als Oost-Roemelië makkelijk zou kunnen ingelijfd worden. | |
[pagina 48]
| |
De Balkan na het Verdrag van San Stefano (1878).
De Balkan na het Verdrag van Berlijn (1878).
De Grieken noemden de Slavische bevolking van Macedonië ‘bulgarofone Grieken’, Bulgaars-sprekende, gebulgariseerde Grieken dus. Ze wezen er bovendien op dat Macedonië al in de oudheid Grieks was (Alexander de Grote was een Macedoniër), dat de stedelijke bevolking er vergriekst was en de inwoners tot de Byzantijnse kerk (de Rum milleti) behoorden. De Albanezen wezen op de talrijke aanwezigheid van Albanezen in Macedonië. De liga van Prizren had al in 1878 geëist dat de twee Macedonische vilayets (provincies) Skopje en Bitola deel zouden uitmaken van een Albanees autonoom gebied binnen het Osmaanse rijk. Veel hadden de Albanezen echter voorlopig nog niet in de pap te brokken; ze hadden nog niet eens een eigen staat. Roemenië tenslotte steunde het Walachse nationalistische streven o.l.v. Margarit Apostol, zonder uiteraard serieuze aanspraken te kunnen doen gelden op een gebied, vele honderden kilometer van Roemenië verwijderd. Decennia lang voerden de betrokken partijen in Macedonië een culturele en politieke propaganda-oorlog, waarbij ze er niet voor terugdeinsden hun argumenten door allelei vaak dubieuze guerillalegertjes middels terreur kracht bij te zetten. De kwestie bleek onoplosbaar. Tenslotte kwamen Bulgarije, Griekenland en Servië overeen Macedonië en de rest van wat er van het Osmaanse rijk in Europa restte onder elkaar te verdelen, na samen de Turken naar Azië te hebben verdreven. Montenegro, begerig naar een stuk van Albanië, sloot zich bij het bondgenootschap aan. In 1912, tijdens de Eerste Balkanoorlog, werden de Turken teruggedreven tot in Oost-Thracië. | |
[pagina 49]
| |
Over de verdeling van Macedonië waren slechts vage afspraken gemaakt en zelfs die konden niet worden nagekomen. In november 1912 immers verklaarden de Albanezen hun land onafhankelijk en erkende een aantal westerse mogendheden Albanië. Servië en Griekenland, die gerekend hadden op resp. Noord- en Zuid-Albanië en zich daarom met een kleiner deel van Macedonië tevreden hadden gesteld, eisten nu een groter deel. Bulgarije voelde zich verongelijkt en viel in 1913 zijn voormalige bondgenoten aan (Tweede Balkan - of Bondgenotenoorlog). Roemenië sloot zich bij de anti-Bulgaarse coalitie aan: het deed afstand van zijn aanspraken op Macedonië in ruil voor een stuk van de Bulgaarse Dobrogea. Bulgarije werd verslagen en kreeg door de Vrede van Boekarest in 1913 maar een klein hoekje van Macedonië (het Pirin-gebergte). De rest werd verdeeld onder Servië en Griekenland, dat zo in het bezit kwam van de havenstad Thessaloniki. Bulgarije verwierf alsnog West-Thracië, met de haven Dedeagac (Alexandhroupolis), maar moest het zuiden van de Dobrogea afstaan aan Roemenië. Albanië, waarvan de grenzen al in London in 1912 waren getekend, werd nu ook door de andere Balkanlanden erkend, zij het niet van harte. Kosovo, een gebied waar overwegend Albanezen leefden, werd ondanks Albanese protesten, toegewezen aan Servië. Noord-Epirus, waarop Griekenland tot in 1927 aanspraken maakte, bleef Albanees. | |
De verdragen van VersaillesTijdens de Eerste Wereldoorlog deed een aantal Balkanlanden pogingen om de gebieden die, althans naar eigen mening, door volksgenoten werden bewoond, alsnog aan te hechten. Of ze die territoriale aanwinsten na de oorlog behielden hing in de eerste plaats af van hoe de oorlog voor hun westerse bondgenoot was afgelopen. Bulgarije, bondgenoot van Duitsland, werd voor zijn poging om tijdens de Eerste Wereldoorlog alsnog Macedonië te annexeren, in Neuilly gestraft met de verplichting vier kleine gebiedsdelen aan het pas gestichte Joegoslavië af te staan; in 1923 in Lausanne werd West-Thracië, dat sinds de oorlog door de Geallieerden was bezet, definitief toegewezen aan Griekenland. Griekenland had in Sèvres aanzienlijke Turkse gebieden aan de Bosporus en in Klein-Azië verworven, waardoor 's lands stoutste nationalistische doelstellingen waren gerealiseerd. Na de zgn. Grote Katastrofe (de nederlaag van de Griekse troepen tegen de Turken in Anatolië) moest het die gebieden in 1923 weer afstaan. Voor | |
[pagina 50]
| |
De Balkan in 1914
De Balkan na de Eerste Wereldoorlog
het overige werden in het zuiden van de Balkan de grenzen behouden zoals ze al door het Verdrag van Boekarest in 1913 waren getrokken. Ingrijpender waren de grensverleggingen in het noorden, waar na de ineenstorting van het Habsburgse rijk nieuwe staten ontstonden en enorme territoria bij bestaande staten werden aangehecht. Met de creatie van Joegoslavië vormden Slovenië, voormalig Oostenrijks gebied, Kroatië, voormalig Hongaars gebied, Servië en Monte Negro één staat. De Vojvodina, eveneens voormalig Hongaars gebied, waar een Servische meerderheid leefde, werd bij Servië (dus bij Joegoslavië) gevoegd (herinneren we eraan dat ook Kosovo en Macedonië sinds 1913 deel van Servië uitmaakten). Roemenië verwierf, los van de Verdragen van Versailles, in 1918 Bessarabië, tot dan toe Russisch, en werd in 1920 in Trianon uitgebreid met Transsylvanië, voormalig Hongaars gebied met een Roemeense meerderheid. | |
MinderhedenproblemenOndanks alle plechtige verklaringen over het zelfbeschikkingsrecht der volkeren weerspiegelden de nieuwe staatsgrenzen vooral de machtsverhoudingen in Europa. Ze vielen allerminst samen met de etnische grenzen. Van het gevaar dat de daardoor ontstane etnische minderheden inhielden, was men zich terdege bewust. In de verdra- | |
[pagina 51]
| |
gen werden soms clausules opgenomen, waarin de eerbiediging van de nationale rechten van de minderheden zoniet gegarandeerd, dan toch beloofd werd. Zelfs werden bepaalde, weinig fijngevoelige oplossingen van minderhedenproblemen voorgeschreven. Het geprefereerde middel was de bevolkingsruil, eufemistisch ‘vrijwillige emigratie’ genoemd. Het verdrag van Neuilly schreef zo'n ruil voor tussen Bulgarije en Griekenland; met het verdrag Mollov-Kafandaris deden beide landen het in 1927 op eigen houtje nog eens over. Ca. 35.000 Grieken (uit de kuststreek en het zuiden van het land) verlieten Bulgarije, waardoor hun totale aantal in Bulgarije tot O,1% daalde. Enkele honderdduizenden Bulgaren verlieten Grieks Thracië en Macedonië. Slaven die liever bleven moesten schriftelijk verklaren dat ze Grieken waren en deden daarmee afstand van alle nationale rechten. Wat niet heeft kunnen beletten dat er tot vandaag in Noord-Griekenland op het platteland nog veel Slavisch wordt gesproken. Na de nederlaag van de Griekse legers in Anatolië in 1923 werden ongeveer anderhalf miljoen Grieken uit Turkije gezet; bijna 380.000 Turken verlieten Griekenland. Alleen in de streek van Komotini bleef een minderheid bestaan van een honderdduizendtal Turken - waarvan een flink deel bestond uit geïslamiseerde en in mindere of meerdere mate verturkste Slaven. Met hun aanwezigheid heeft Griekenland het de laatste tijd weer moeilijk. In het beste geval werden de minderheden tijdens het interbellum met rust gelaten. De Turken in Bulgarije en de Hongaren in Roemenië konden eigen scholen openen en boeken, tijdschriften en kranten uitgeven. Meestal echter probeerde men, ondanks de afspraken gemaakt in Versailles, de minderheden op een repressieve manier te assimileren. Griekenland en Turkije voerden een politiek van etnische homogenisering: binnen hun grenzen leefden officieel enkel Grieken, resp. Turken en het officiële gebruik van andere talen dan Grieks, resp. Turks was verboden. Het repressiefst werd opgetreden in Servië ten aanzien van de Albanezen en de Macedoniërs. Velen van hen emigreerden, de Albanezen naar Turkije, de Macedoniërs naar Bulgarije. | |
De Tweede Wereldoorlog: een nieuwe kansDe internationale politieke constellatie tijdens de Tweede Wereldoorlog bood een aantal revisionistische staten in Zuidoost- en Centraal-Europa de kans om tegemoet te komen aan hun nationalistische | |
[pagina 52]
| |
frustraties. Hongarije, dat door de verdragen het meest gehavend was, kreeg in uitvoering van de Tweede Scheidsrechterlijke Uitspraak in Wenen in 1940 het noorden van Transsylvanië terug en verwierf na de capitulatie van Joegoslavië in 1941 de Vojvodina (zonder de Banat in het oosten, dat aan de lokale Duitse minderheid werd toevertrouwd). Ook Duitslands andere bondgenoot, Bulgarije, deed zijn voordeel. In 1940 gaf Roemenië onder druk van de Nazi's het zuiden van de Dobrogea terug en in 1941 verwierf Bulgarije de controle over het grootste deel van Macedonië en over West-Thracië, waarmee het ‘Bulgarije van San Stefano’ gerestaureerd was. Albanië, dat sinds 1939 door Italië bezet werd, kreeg het resterende deel van Macedonië plus Kosovo. Ook daarmee was, zij het onder Italiaanse betutteling, de oude droom van een ‘Groot-Albanië’ werkelijkheid geworden. De oorlog liep echter slecht af voor de As-mogendheden en hun bondgenoten moesten hun territoriale aanwinsten weer inleveren. Vergeleken met de vooroorlogse situatie was Roemenië de grote verliezer. Het zuiden van de Dobrogea bleef Bulgaars; Bessarabië werd weer aangehecht bij de Sovjetunie. Andere noemenswaardige grensverschuivingen waren er niet. | |
Een mislukte kans: een BalkanfederatieVooral ter linkerzijde was er vlijtig gezocht naar een andere aanpak van de nationale spanningen op de Balkan. De Comintern had, met wisselende intensiteit naargelang de politieke conjunctuur, aangestuurd op de stichting van een Balkanfederatie, waarvan Bulgarije, Joegoslavië, Albanië en zelfs Griekenland deel uit zouden maken. Binnen deze federatie zou Macedonië een aparte deelrepubliek vormen en Kosovo bij Albanië gevoegd worden. Om zo'n federatie mogelijk te maken erkende de Bulgaarse Communistische Partij, net als de Joegoslavische en de Griekse, al dan niet van ganser harte, het bestaan van een Macedonische natie. Het bleek echter dat de Comintern de idee van een Balkanfederatie vooral had gebruikt om de vooroorlogse ‘burgerlijke’ regeringen op de Balkan te jennen. Zodra die federatie binnen handbereik lag, had Stalin opeens grote bezwaren: een verenigde Balkan zou hij maar moeilijk kunnen manipuleren. Daarnaast verhinderde de burgeroorlog in Griekenland de stichting van zo'n federatie en daarmee ook een oplossing van de Macedonische kwestie. Joegoslavië dat zich als het Piëmont van die federatie beschouwde, probeerde een tijdlang Albanië als deelrepubliek te inte- | |
[pagina 53]
| |
greren, maar de Albanezen voelden daar niets voor. Na de breuk tussen Tito en Stalin in 1948 kozen ze haastig de zijde van Stalin om zo definitief van de Joegoslavische inmenging verlost te zijn. Kosovo bleef Joegoslavisch. Het enige wat de idee van de Balkanfederatie uieindelijk had opgeleverd was de Joegoslavische deelrepubliek Macedonië, waarvoor Servië een deel van zijn territorium had opgeofferd. | |
De minderhedenpolitiekDe jonge communistische regimes op de Balkan toonden aanvankelijk een grote bereidheid om, in de geest van het ‘proletarische internationalisme’, hun respectieve minderheden te geven wat hun toekwam. De Hongaren in Roemenië kregen in de provincies waar ze de meerderheid vormden een zekere autonomie; Bulgarije erkende de Macedoniërs als een aparte natie en gaf een aantal culturele rechten aan de Turkse minderheid. In Joegoslavië ging men het verst: de Macedoniërs kregen er een eigen republiek, de Albanezen een autonoom gebied in Kosovo, de Hongaren in Vojvodina. Het leek wel een erezaak voor de Joegoslavische regering om de kleinste etnische groepen culturele autonomie te geven en ervoor te zorgen dat ze alle hun eigen publikaties, radiouitzendingen e.d. hadden. Doordat de slechte herinnering aan het vooroorlogse Servische hegemonisme nog levend was, kon men aan het nationalisme, waarmee aanvankelijk bijna gekoketteerd werd maar dat al vlug uit de pan sloeg, alleen maar het hoofd bieden door nog verder doorgedreven federalisering. Het was buigen of barsten. De autonome gebieden Kosovo en de Vojvodina, die deel uitmaakten van de deelrepubliek Servië, kregen in 1974 de facto dezelfde bevoegdheden als de deelrepublieken zelf en er werden nog andere regionaliserende hervormingen doorgevoerd. Daardoor creëerde Joegoslavië een legertje lokale partijpotentaten die aan het nationalisme hun baan en hun privilegies te danken hebben en de centrifugale tendensen alleen maar aanmoedigden. In de andere communistische Balkanlanden nam de bereidwilligheid jegens de minderheden vlug af. De Macedoniërs waren al in 1956 volledig uit de Bulgaarse statistieken verdwenen en weer gewone Bulgaren geworden. Deze vlugge ommekeer werd ongetwijfeld mede in de hand gewerkt door het ideologische geschil tussen Joegoslavië en Bulgarije, dat na de breuk tussen Tito en Stalin de kant had gekozen van de Sovjetunie. | |
[pagina 54]
| |
Het nationalisme, dat van in de jaren zestig weer overal de kop opstak, was op een dubbele manier het gevolg van de destalinisatie. Stalin had de lokale nationalismen onderdrukt, zogezegd in naam van het proletarische internationalisme, in werkelijkheid om zijn greep op de satellietstaten te versterken. Toen de ideologische druk van het stalinisme wegviel kreeg het oude nationalisme, dat onder het volk nog steeds levendig was, weer een kans. Irredentisme en de angst ervoor speelden daarbij, gezien de naoorlogse politieke constellatie, een te verwaarlozen rol. Belangrijker was de omstandigheid dat de communistische regimes na de stalinisatie behoefte hadden aan een nieuwe legitimatie van hun macht. Die legitimatie leverde het nationalisme. Onder het communistische regime had de natie haar hoogste bloei bereikt, heette het. De hele geschiedenis was slechts de voorgeschiedenis van het huidige socialistische tijdvak. Het sterkst leefde die idee bij Ceausescu, die ooit een eerste steen tooide met de tekst: ‘Vandaag, 19 augustus, in het 2060e jaar van de vorming van de gecentraliseerde en onafhankelijke Dacische staat, in het 44e jaar van de revolutionaire overwinning van de sociale en nationale bevrijding van het Roemeense volk en de 23e verjaardag van het IXe Congres van de Roemeense Communistische Partij (waarop Ceausescu tot partijvoorzitter verkozen werd), heb ik (Ceausescu) het werk geïnaugureerd aan de constructie van het Centrum van de Nationale Raden van de Democratische Revolutionaire Arbeiders, een nieuw en monumentaal gebouw dat toegevoegd wordt aan de verwezenlijkingen van deze periode van machtig bloeiende economie en sociale en culturele bloei van ons socialistisch vaderland’Ga naar eindnoot3. Deze verheerlijking van de natie bracht vanzelf het streven naar etnische homogenisering met zich. Eén staat, één volk, één partij, één leider - zo luidde de leuze en minderheden vormden daarbij een storend element. Als reactie tegen de assimilatiepogingen groeide ook onder de minderheden het nationalisme. Ceausescu bouwde in de jaren zeventig, onder het mom van bezuinigingsmaatregelen, de Hongaarse culturele instellingen (onderwijs, publikaties, theater, radio en TV, enz.) systematisch af, nadat hij al op het einde van de jaren zestig een einde had gemaakt aan de politieke autonomie. De Duitse minderheid in Roemenië trof hetzelfde lot nog harder, omdat door de massale verkoop van Duitsers aan de BRD (7.000 DM. per stuk) de achterblijvers steeds minder talrijk werden en op den duur geen poot meer hadden om op te staan. In Bulgarije werden eveneens vanaf het einde van de jaren zeventig | |
[pagina 55]
| |
de Turkse culturele instellingen afgebouwd en tegen het midden van de jaren tachtig zonder meer afgeschaft. Met het argument dat de Turken in Bulgarije in feite geïslamiseerde en verturkste Bulgaren waren - alsof dat er na eeuwen nog toe doet -, werden de ca. 800.000 Bulgaarse Turken in de winter van 1984-1985 gedwongen hun Turkse namen te verruilen voor Bulgaarse. Nu is een min of meer gedwongen naamsverandering op de hele Balkan een courante praktijk, maar nooit eerder was het zo massaal en brutaal gebeurd. In Joegoslavië provoceerde het Albanese nationalistische streven naar een eigen republiek Kosovo, los van Servië, een felle Servische reactie: in plaats van een republiek te worden speelde Kosovo zijn autonomie kwijt - de Vojvodina onderging herzelfde lot. Door zijn aggressiviteit zette het Servische nationalisme het bestaan van de hele federatie op het spel. Om historische redenen wordt voor Servië een dominerende plaats in de federatie opgeëist, wat vooral in Slovenië op fel verzet stuit. Maar ook de Macedoniërs roeren zich. Ze zijn bevreesd voor een mogelijke Servische supprematie (ook Macedonië behoorde immers voor de oorlog tot het Servische grondgebied) én voor het toenemende aantal Albanezen in hun republiek. Omdat de aanval altijd de beste verdediging is werden in de hoofdstad Skopje enkele nationalistische betogingen georganiseerd, waarbij ook de oude irredentische aanspraken op Grieks Macedonië, inclusief Thessaloniki, uit de motteballen werden gehaald. | |
ConflictbeheersingHet kon niet anders of de etnische problemen leidden ook tot internationale spanningen. Men voelt zich moreel verplicht te protesteren tegen de slechte behandeling van de volksgenoten in het buurland. Dat protest werd dan weer opgevat als een inmenging in de binnenlandse aangelegenheden of als een uiting van irredentisme. De Hongaarse protesten tegen de Roemeense minderhedenpolitiek in Transsylvanië werd in Boekarest afgedaan als horthyïsme (Horthy was de fascistische president van Hongarije). Turkse protesten tegen de ‘herdoping’ van de Bulgaarse Turken werden uiteraard gebrandmerkt als uitingen van panturkisme. De eis ‘Kosovo - republika’ is de Albanezen in Kosovo natuurlijk ingefluisterd door agenten uit Tirana. Toch zijn de controverses tot nog toe niet ontaard in militaire conflicten. Ze worden doorgaans uitgevochten in eindeloze academische en publicistische loopgravenoorlogen. Is Macedonisch een Bulgaars | |
[pagina 56]
| |
dialect of een aparte taal? Hebben de Macedoniërs een eigen nationale geschiedenis of hebben ze zich een stuk Bulgaarse geschiedenis toegeëigend? Bestaat er een Macedonisch volk? Zo ja, dan worden de Macedonische nationale rechten in Bulgarije en Griekenland niet geëerbiedigd; zoniet, dan worden in Joegoslavië Bulgaren tot Macedoniërs gehersenspoeld. Ook het ‘continuïteitsprobleem’ is populair. Leefden er al Roemenen in Transsylvanië voor de komst van de Hongaren in de 9e eeuw (Roemeense visie) of was het gebied op dat ogenblik geheel ontvolkt en zijn de Roemenen pas later gekomen (Hongaarse visie)? Leefden er al Albanezen in Kosovo voor de komst van de Serviërs in de 5e - 6e eeuw (Albanese visie) of hebben die zich daar pas in de 17e en de 18e eeuw gevestigd (Servische visie)? Telkens wordt uitgegaan van het gevaarlijke waanidee dat toestanden en gebeurtenissen van eeuwen geleden uitsluitsel zouden kunnen geven bij de oplossing van problemen van vandaag: wie eerst was mag blijven; de anderen zijn ongewenste vreemdelingen. Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben etnische spanningen alleen op Cyprus tot een internationaal gewapend treffen geleid, maar ook daar bleven de militaire operaties in tijd en ruimte beperkt. Dat de conflicten niet escaleerden is ongetwijfeld te danken aan het bestaan van de twee grote militaire allianties - de NAVO en het Warschaupact -, die interne conflicten (Cyprus en de Grieks-Turkse controverse aan deze kant, de Hongaars-Roemeense ruzie om Transsylvanië aan de andere) in naam van de solidariteit tegenover de vijand wisten te bedwingen. Maar ook conflicten tussen landen die tot verschillende blokken behoren (het Bulgaars-Turkse conflict over de Bulgaarse Turken) werden afgeremd om te vermijden dat de allianties in hun geheel erbij zouden worden betrokken. Conflicten tussen staten waarvan er slechts één tot een van de allianties behoort (de Bulgaars-Joegoslavische en Grieks-Joegoslavische tegenstellingen rond Macedonië) of waarvan geen van beide tot een van de allianties behoort (het Albanees-Joegoslavische conflict rond Kosovo) escaleerden evenmin, waarschijnlijk omdat de allianties hoe dan ook bij een status quo belang hadden en geen destabiliserende oorlogen zouden hebben geduld. | |
PrognosesHet valt te verwachten dat met de verdwijning van de Oost-West tegenstellingen en daarmee ook van de zin van de Navo en het War- | |
[pagina 57]
| |
schau-pact, de invloed die beide allianties over het buitenlandse beleid van hun respectieve lidstaten kunnen uitoefenen aanzienlijk kleiner wordt. In dat geval zouden controverses rond etnische problemen en de al dan niet vermeende onheuse behandeling van minderheden gemakkelijk(er) kunnen escaleren tot oorlogen. Daar staat wel tegenover dat het gevaar dat de hele alliantie in het conflict betrokken wordt afneemt. Dit voordeel weegt echter niet op tegen het verhoogde risico: er zijn concrete aanwijzingen dat de militaire blokken conflictbeheersend werkten - zo verklaarde Turgut Ozal niets tegen Bulgarije te kunnen ondernemen omdat het tot een andere alliantie behoorde -, terwijl het gevaar dat ze zich laten meeslepen door een lokaal conflict altijd puur hypothetisch is geweest. Maar veel onheilspellender zijn de weliswaar vage, maar toch ondubbelzinnige voortekens dat nieuwe allianties bezig zijn zich te vormen op basis van nationalistische overwegingen. Een dergelijke alliantie heeft inmiddels al haar beslag gekregen in een verdrag: de Verklaring van vriendschap, goed nabuurschap en samenwerking, afgesloten tussen Bulgarije en Griekenland in september 1986. Deze overeenkomst ging verder dan gelijk welke andere tussen lidstaten van verschillende bondgenootschappen. Bulgarije en Griekenland leefden beide op gespannen voet met Turkije en Joegoslavië; in beide landen werd de overeenkomst dan ook als een bedreigende factor in de relaties aangevoeld. De banden tussen Joegoslavië en Turkije werden meteen nauwer aangehaald: een maand na de ondertekening van de overeenkomst, in oktober 1986, ging Evren Kenan op officieel bezoek naar Joegoslavië. Ook vandaag nog speelt de Bulgaars-Griekse verstandhouding in de relaties van beide landen met Turkije: de nieuwe Bulgaarse minister van buitenlandse zaken Bojko Dimitrov maakte op terugreis uit Koeweit, waar hij in januari 1990 zijn Turkse collega had proberen te overtuigen van de goede voornemens van Bulgarije m.b.t. de Turkse minderheid, tussenlandingen op Cyprus en in Athene. Blijkbaar worden Cyprioten en Grieken van het Bulgaars-Turkse overleg tenminste op de hoogte gehouden, als er al geen sprake is van overleg. Albanië is niet on speaking terms met Joegoslavië, maar onderhoudt goede betrekkingen met Griekenland en Turkije. In de Bulgaars-Turkse en Grieks-Turkse controverses heeft Tirana geen duidelijk standpunt ingenomen. Of de Balkan weer het kruidvat van Europa wordt hangt af van veel factoren. Wordt Joegoslavië, onder Servische suprematie, weer min of meer een unitaire staat? Valt de republiek uit elkaar, met Libanese | |
[pagina 58]
| |
toestanden in het zuiden? Hoe zullen de buurlanden, inz. Bulgarije en Albanië, daarop reageren? Wordt alsnog een nieuwe modus vivendi gevonden? Over de toekomst van de etnische spanningen in Bulgarije en Roemenië zal pas meer duidelijkheid ontstaan wanneer het politieke leven van deze twee ex-communistische Balkanlanden zich zal hebben geconsolideerd. De door de oude garde georchestreerde, maar onthutsend massale betogingen in Bulgarije in januari 1990 tégen het herstel van de nationale rechten van de Turkse minderheid voorspelden weinig goeds, maar konden de Communistische Partij, onder druk gezet door de oppositie, er gelukkig niet van weerhouden de Turken tenminste hun namen terug te geven. In hoeverre de thans gevoerde campagne van nationale verzoening succes heeft, zal de toekomst uitwijzen. In Roemenië kwamen na de roes van de decemberrevolutie de etnische spanningen tussen Hongaren en Roemenen al vrij vlug op dramatische wijze weer aan het licht. Er vielen doden. De ontwikkelingen in dit economisch, politiek en moreel totaal ontwrichte land laten zich nog moeilijker voorspellen. En wat gebeurt er straks in Albanië, als er al iets gebeurt? | |
Geen illusiesOver één ding moet men zich hoe dan ook geen illusies maken: de democratie is niet meteen een oplossing voor de etnische problemen. De eventuele oprichting van nationalistische staten - vooral dan van nationalistische partijen van de etnische meerderheid, die kans maken ook meerderheidspartijen te worden - zal de problemen alleen maar aanscherpen. De Griekse democratisch verkozen regeringen, zelfs de socialistische, hebben de minderheden geen nationale rechten gegeven, evenmin als de regeringen tijdens de democratische intermezzo's in Turkije de situatie van de Koerden hebben veranderd. De eerste voorwaarde voor een ‘pacificatie’ bestaat in het doorprikken van de redenering dat het irredentisme van de buurlanden afneemt wanneer de minderheden door assimilatie worden geëlimineerd. Minderheden laten zich niet zomaar elimineren. Elke poging daartoe werkt het irredentisme juist in de hand, terwijl een correcte behandeling van de minderheid, waarbij het toekennen van culturele autonomie een minimumvoorwaarde is, het gevaar voor irredentisme | |
[pagina 59]
| |
aanzienlijk vermindert. Daardoor neemt immers het verlangen van de etnische minderheid zelf naar aansluiting bij het moederland af. Maar even noodzakelijk, zij het misschien nog moeilijker te bewerken, is een fundamentele mentaliteitsverandering, waardoor een einde komt aan een primitief nationalistisch collectivisme, aan ‘bloeden-bodem’-denken, aan de aanbidding van de fetisj ‘nationale staat’ - die omheining waarbinnen men alleen de geur van de eigen soort verdraagt. |
|