| |
| |
| |
AKO: overvoeding en bewustzijnsvernauwing
Leo Geerts
AKO is de naam van een kiosken- en boekhandelsketen met 90 verkooppunten in Nederland. De Stichting AKO Literatuurprijs plaatst zes boeken uit de voorbije jaarproduktie op de nominatielijst en kiest daaruit een maand later de uiteindelijke winnaar. De prijs bedraagt 50.000 gulden. Als die som belastingsvrij is - wat in Nederland, laat staan in Vlaanderen, nog altijd niet geregeld is - is dit zowat de hoogste som die een auteur kan winnen. De prijs werd voor het eerst toegekend aan J. Bernlef voor de roman Publiek geheim in mei 1987. In 1988 ging hij naar Veranderlijk en wisselvallig van Geerten Meijsing, in mei 1989 was het de beurt aan Het koekoeksjong van Brigitte Raskin. Hoe werkt de jury van deze prijs?
Voor de periode 1 april 1989-30 maart 1990 zat ik als Vlaming in de jury (na Paul de Wispelaere, 1987, Frans Boenders, 1988, en Rik van Gorp, 1990). Ik schrijf dit artikel vóór de nominaties bekend gemaakt zijn en dus vóór de verkoop van de zes boeken een maand lang gestimuleerd wordt. Want daar is het de Stichting om te doen. En vóór dat éne uitverkoren boek het middelpunt van alle lezersaandacht wordt. Mij gaat het daar niet om. Wat mij bezig houdt is een heel andere vraag. Wat doet het werk van een jurylid met de mens in kwestie? Het leeswerk lijkt mij achteraf een mooi voorbeeld van wat we met het cliché ‘informatie-overvoeding’ zijn gaan benoemen. Doet zich ook bij de jurylezer niet het bekende fenomeen voor dat de overvoeding niet tot scherpere appreciatie leidt maar integendeel tot een bewustzijnsvernauwing? Soap-opera's op televisie worden niet altijd maar beter, maar altijd maar cliché-matiger. Grijpt dit mechanisme niet in op het bewustzijn van een professionele lezer die tussen oktober 1989 en maart 1990 een stapel van 169 boeken te verwerken krijgt?
Voor de goede orde vertel ik eerst iets over de samenstelling en de werkwijze van de jury. Daarna probeer ik mijn eigen notities te ordenen tot een overzicht van de oogst 1989-1990, waarin ik de zwaartepunten van mijn -
| |
| |
verschuivende - belangstelling aangeef. Tot slot probeer ik iets te zeggen over de bewustzijnsvernauwing door overvoeding.
De jury moet steeds bestaan uit een schrijver (dit jaar Renate Dorrestein), een recensent-criticus (Rudi Wester), iemand uit de academische wereld (Sam Dresden), een ‘deskundige’ Vlaming (ik dus), en een persoon met groot maatschappelijk aanzien én belangstelling voor literatuur: Hans Van Mierlo in 1987, Hedy d'Ancona in 1988, Eric Jürgens in 1989 en in onze jury Arie van der Zwan. Deze laatste is telkens ook voorzitter en moet proberen de discussies van schrijver-recensent-academicus-Vlaming in ordelijke banen te leiden. Elk boek wordt door twee lezers doorgenomen. Spreken die elkaar tegen of hebben ze twijfels, dan komt er een derde lezer bij. Wordt de knoop nog niet doorgehakt, dan komt er een vierde of vijfde bij. Dit procédé bracht mijn score op 122 boeken. Uiteraard kan ik ze hier niet alle 122 gaan vermelden! Een tweede vereenvoudiging (?) is, dat het niet gaat om de auteur, maar om het individuele boek. Of het nu een vrouw is of een Vlaming, dat is geen punt. In onze jury althans werd dit niet ter discussie gesteld.
Een eerste kanttekening. Een bekend schrijver (zeg maar W.F. Hermans) heeft het nadeel dat zijn nieuwe boek bewust of onbewust afgewogen wordt tegen zijn vorige werk. Een debutant krijgt sowieso ‘the benefit of the doubt’, om maar eens wat on-Nederlands te gebruiken. 47 boeken werden maar door twee mensen gelezen en weggestemd. De willekeurige volgorde van lezen (al naargelang de inzendingen en omdat je vooraf de inhoud niet kent) maakt het onmogelijk appelen met appelen en citroenen met citroenen te vergelijken. Pas achteraf zou je kunnen doen wat ik in mijn overzicht probeer: gelijkaardige verhalen naast elkaar zetten. Kortom: de overvoeding is te vergelijken met wat zich voordoet bij het gemengde televisie-aanbod. De tijdsdruk laat weinig systematische criteria toe. Je criteria verschuiven van boek tot boek (wat op zichzelf heel goed is), maar ze verschuiven ook binnen één soort boeken al naargelang het tijdstip van je lectuur. Met deze elementen heb je nog maar een flauw idee van de processen die zich in het hoofd van een jurylezer afspelen.
| |
Studies, essays en cursiefjes
Het gaat bij de AKO-literatuurprijs om proza. Dus ook om journalistiek proza, essays, studies, cursiefjes... Wie kan trouwens nog op literairwetenschappelijke gronden een exacte grens tussen de genres trekken? Ons uitgangspunt was dan ook pragmatisch. Wij noemden ‘literair’ wat wij samen in overleg ‘literair’ vonden. Toch vond uit de genoemde rand-genres weinig
| |
| |
werk genade in onze ogen. Wetenschappelijke studies in een academisch of ander jargon, kortom: zonder literaire pretenties of kwaliteit, werden meteen van de tafel geveegd. Weg dus met Want uw vijand wie is dat? (Querido), een studie over L.P. Boon in het neomarxistisch jargon van Bert Vanheste. Idem dito voor de grote studie van Harry Bekkering over de poëtica van Simon Vestdijk, Veroverde traditie (De Bezige Bij). En daar gaan je criteria aan het schuiven. Zodra je zo'n dierbaar studieboek naar de prullenmand hebt verwezen, kijkje veel sceptischer aan tegen de - niet echt leuke - cursiefjes van Kees Van Kooten - zelfs hij is niet altijd even goed - of tegen de columns van Piet Grijs, ja ook tegen die heel rake, knap geschreven bespiegelingen van Bas Heijne, Heilige monsters (Bert Bakker), al met al toch wel heel edele journalistiek. Er ontstaat een wisselwerking tussen de pijn waarmee je een appel hebt versmaad en je gestrengheid tegenover een cursief schijfje citroen.
Om even te illustreren wat daarbij allemaal komt kijken, geef ik nog enkele voorbeelden. Alles went behalve een vent (Contact), Playboycolumns van Yvonne Kroonenberg, geef je cadeau aan een pittig vriendinnetje. Hans Warrens al te summiere notities over autobiografieën, Binnenste buiten (Bert Bakker), schenk je aan de yuppie-buurman: kan hij meepraten zonder veel moeite te hoeven doen. Voor een of andere zuurpruim in je omgeving is er Over goed geld en kwaad geld (Bert Bakker) van C.L. Van Lennep. Maar een hele reeks boekjes hou ik lekker zelf, al zie ik geen kans ze te bekronen: de exotische columns uit Curaçao van Boeli van Leeuwen, Geniale anarchie (In de Knipscheer), de reportage over Polen en joden (Contact) van Milo Anstadt of de boeiende studie over Gerrit Krol, Een dartele geest (Querido) van Ad Zuiderent. Wat ik zeker niet van de tafel laat vallen, maar voorzichtig opberg: de altijd boeiende reisverslagen van Cees Nooteboom, De wereld een reiziger (Arbeiderspers, Grote ABC), het mooie essay van Cyrille Offermans over Paul Klee Een evenwichtskunstenaar (De Bezige Bij) - waarom zat ik niet alleen in die jury? - en natuurlijk ook dat boek dat echt wel heel lang op tafel is blijven liggen, Het Belgisch labyrint (Arbeiderspers) van Geert van Istendael. Ondertussen ben je dan wel al zo ver dat je met een sadistische grijns aan een of andere pretentieuze betweter De gouden lamp (Veen) van K.L. Poll geeft als een vergiftigd cadeau. Tegelijk vraag je je geïrriteerd af waarom de uitgever (Arbeiderspers, Grote ABC) Het scheepsorkest van Koos van Zomeren heeft ingestuurd, die natuurobservaties à la Robin Hannelore (in De Standaard). Puur sadisme om de jury te kwellen? Dat alleszins is één duidelijke conclusie:
de uitgevers weten werkelijk niet wat er voor een literaire prijs in aanmerking kan komen. En wat mijn verschuivende criteria betreft: de lezer zal hebben ge- | |
| |
merkt dat ik alleen al uit deze randgenres makkelijk zes nominaties had kunnen halen. Nog voor het eigenlijke werk kan beginnen! In de praktijk werden deze werken pas na moeizame en verwarde vergelijkingsprocessen van de tafel geveegd (Komrij bijvoorbeeld, maar daarover later).
| |
Vlaanderen eerst?
De oogst was groot: meer dan 30 Vlaamse boeken op 169. Zelf las ik er 22. Als Vlaams jurylid zit je op vinkenslag, maar je drijft ook in de stroom inzendingen; en je weet dat de nationaliteit als zodanig geen rol mag spelen. Iemand als Brusselmans, met zijn wel heel smalle thematiek en zijn nogal beperkte stijltruukjes, weegt literair niet zwaar. Het randgenre van cursiefje, recensie, beschouwing in journalistieke zin (Brusselmans, Lanoye, Hugo Matthijsen) moet al heel goed zijn om in een heel-Nederlandse context mee te tellen. Iemand als Kristien Hemmerechts (met twee boeken: 's Nachts, Houtekiet, en Brede Heupen, Arbeiderspers) komt in een lange rij van Nederlandse vrouwelijke auteurs terecht, ondergaat met andere woorden een relativering die bijvoorbeeld in de Vlaamse pers niet bestaat. Wie afstand neemt van de spreuk ‘Vlaanderen eerst’ en probeert te voldoen aan de norm ‘de literatuur eerst’, moet wel heel eigenzinnig zijn. Wat heb ik - nu de strijd gestreden is - uit die 22 door mij gelezen boeken overgehouden? Alweer kan ik een zestal nominaties bedenken. Alfabetisch.
Alsteins De poorten van de hemel (Houtekiet) is een novelle van iets minder dan 100 pagina's (moeilijk af te wegen dus tegen een turf van 350), maar in zijn genre een meesterstukje. Een brave winkelier uit de traditie van Elsschot legt uit waarom hij een moord gepleegd heeft. Zo'n ik-vertelling legt zichzelf moeilijke beperkingen op. Dank zij een gerijpte stijl, precieus genoeg voor de hoofdfiguur en spontaan genoeg voor het verhaal, weet Alstein in een zeer kort bestek de kern van zijn bekende thematiek te vatten, ‘de geruisloosheid van de bourgeoisie’ (de ondertitel van de roman Liebrecht, De Clauwaert, 1978). Onder de rimpelloze formele orde van de winkelier trilt de hel die tot een moord zal leiden.
Zwarte Sneeuw (Meulenhoff-Kritak) is een wel zeer aparte autobiografie van de dichteres Christine D'haen (1923), samengesteld uit uiterst korte flitsen, momentopnamen uit een leven. Tussen de stukjes is er heel veel weggelaten, bijna alles wat we normaal als de kern van onze identiteit beschouwen: ons werk, de grote data, de schijnbare samenhang. Een dagdroom over een onbekende in de trein krijgt in deze autobiografie evenveel kracht als een notitie over een non van de lagere school. Het leven wordt hier getoond als de stukjes van een puzzel die niet meer passen, terwijl ze
| |
| |
duidelijk samenhoren. De bewuste ingreep van het verzwijgen plaatst de lezer voor het raadsel van de menselijke identiteit.
In Sneeuwdoosjes (Meulenhoff-Kritak) doet Stefan Hertmans ongeveer het tegenovergestelde. In deze essays over literatuur confronteert een schrijver zichzelf met de cultuur. Hij zoekt zijn plaats in de wereld van de geformuleerde ervaringen. Dit gebeurt met de nodige omzichtigheid, zelfs met m.i. dubieuze uitlatingen over de houding van Ernst Jünger in de Hitlertijd, zodat het een zoektocht blijft, een voorzichtig schrijven naar de eigen identiteit toe. Hoewel Hertmans oprukt naar wat zowat de tegenpool is van Christine D'haen, naar de schimmenwereld van woorden zoals die van Borges, toch blijft de levende schrijver voelbaar. Daardoor zijn deze essays iets meer dan genrestukjes.
Ook de dichter Leonard Nolens leidt ons in Stukken van mensen (Querido), dagboekfragmenten tussen 1979 en 1982, binnen in een autobiografie. Dit dagboek is een oefening in het geduldig formuleren van dagelijkse ervaringen. Zonder in banaliteiten of in de bekende clichés te vervallen biedt dit dagboek een inzicht in de verwevenheid tussen leven en literatuur bij deze eenzame man, deze stille dichter. Het is veelbetekenend dat ook bij een lectuur onder tijdsdruk zo'n dagboek, dat per definitie niet-prospectief is, want je weet vandaag niet wat je morgen zult schrijven, dat per se niet aanzet tot verder lezen, toch boeiend is. De bewustzijnsvernauwing door overvoeding wordt ook wel eens doorbroken.
Het Belgisch labyrint (Arbeiderspers) van BRT-journalist en dichter Geert van Istendael is een dikke turf, waarin op bevattelijke wijze aan buitenlanders (Nederlanders allicht) de Belgische problematiek wordt verduidelijkt. Dat alleen al is een grote verdienste. Je hoeft het - zeker als Vlaming - niet met alles eens te zijn om in te zien dat dit boek op tijd komt, nu er in het Noorden weer een min of meer normale belangstelling voor Vlaanderen bestaat. Waar ik het bijvoorbeeld niet mee eens ben, is de al te grote toegeeflijkheid van de auteur tegenover de urbanisatie van ons land, ‘het lelijkste land ter wereld’ (R. Braem). Deze toegeeflijkheid is beginselloosheid, ze accepteert de ergste slechte smaak die er is, de middelmatigheid. Maar in het boek is dit een detail dat je aandacht wakker schudt. Jammer genoeg is dit in wezen - zeer edele - journalistiek, geen literatuur.
Tot een zesde nominatie zou ik ook in mijn eentje niet komen. Ik kan niet kiezen tussen De hoed van tante Jeannot (Sun) van Eric De Kuyper, De put van Babel (Manteau) van Ludo Abicht, Sanpaku (Manteau) van Jef Geeraerts en De schilder en zijn model (Meulenhoff-Kritak) van Patricia De Martelaere. Hier speelt de vernauwing van het vergelijken, het afwegen. De Kuyper schetst een milieu dat in de hedendaagse Vlaamse literatuur
| |
| |
weinig voorkomt, maar zwelgt iets te gretig in de eindeloze anekdotes. Ludo Abicht heeft een mooie constructie bedacht voor een interessant gegeven. Zijn ervaringen aan de 1968-universiteit van Antioch in de VS worden verteld vanuit enkele vrouwenfiguren. Maar het taalregister is voor elk van deze figuren hetzelfde. Sanpaku voegt niet veel toe aan het oeuvre van Jef Geeraerts, maar deze lotgevallen van een muziekinstrument vormen een verdomd goed gemaakt boek, je moet het maar kunnen. Ook Patricia De Martelaere komt met een ingenieuze constructie: een liefdesverhaal dat alleen uit dialogen bestaat en waarbij in elk deel het vertelperspectief verschuift. Liefde als machtsrelatie en als egostreling. Maar door dit procédé worden zoveel herhalingen nodig, dat de tweede helft niet echt meer hoeft. Conclusie? De lezer mag even oefenen: kies zelf maar één van de vier. En bedenk dat je misschien liever de eerste roman van Luc Boudens, het debuut van J.M.H. Berckmans, het nieuwe meesterwerk van Bob Van Laerhoven of de al genoemde Brusselmans en Hemmerechts had geselecteerd.
| |
En dan is er ook nog Nederland
In de ogen van veel Nederlanders is de Nederlandse uithoek het centrum van de wereld en worden er in dit mediamieke landschap nogal wat toppunten van literariteit geschapen. Over mensen als Alstein (die ooit weigerde in een TV-programma op te treden) of Nolens (die liever leest en schrijft dan clubjes bezoekt) verbazen ze zich. ‘Zulke schrijvers hebben wij niet meer’. Toch moet ook een Vlaamse lezer, die deze zelfingenomenheid niet deelt, toegeven dat de stilistische hoogstandjes van iemand als Gerrit Komrij superieur zijn. Wel vind ik zelf dat de stukjes in Humeuren & temperamenten (Arbeiderspers) niet veel nieuws brengen. Opgepoetst oud goud blijft uiteraard mooi, maar je kunt het moeilijk afwegen tegen een poging om nieuwe paden te betreden. Daarom is zijn dikke roman over een huis in Portugal mij veel liever. Over de bergen (Arbeiderspers) is bovendien heel degelijk gecomponeerd. Het begint als een landelijke pastorale waarin niets gebeurt tenzij die eeuwige herhalingen van het seizoengebonden landleven. Toch smeult er geweld. Heel langzaam maakt zich uit de pastorale een adderkluwen à la François Mauriac los, wat in een steeds sneller ritme naar een bittere finale voert. Of hij nu poëzie, cursiefjes, essays, een bloemlezing, toneelstukken of zelfs een roman brengt, Komrij blijft een decadente rederijker, wiens perfectie de treurige glans heeft van illusies. Een onvermijdelijk monument? Doet men hem geen onrecht door het hoogstandje Humeuren & temperamenten te verkiezen boven een dikke, originele romanturf?
| |
| |
Tegenover de mediamieke oppergoden staan de zogeheten ‘minor poets’. Onze jury had veel last van de nieuwsgierigheid naar nieuwe namen, nieuwe boeken en onbekenden. Ook daarin is Nederland goed voorzien. Een opsomming heeft geen zin. Naast de jeugdschrijver Guus Kuijer of de criticus Jacques Kruithof waagden allerlei mensen zich aan een of andere originele vondst die soms wel indruk maakt. Verder is er een hele reeks markante vrouwen (waarnaar ik reeds verwees in verband met Kristien Hemmerechts), doorgaans met een kwalitatief voortreffelijk oeuvre: Eva Bentis, Marja Brouwers, Marion Bloem, Fleur Bourgonje, Myriam Crijns, Hermine de Graaf, Tessa de Loo, Margriet de Moor, Helen Knopper, Maartje Luccioni, Hannes Meinkema, Monika Sauer, Maria Stahlie. En er zijn die marginale jongens, of liever de schrijvers over de marge van de samenleving: Martin Bril, Willem Bijsterbosch, Cherry Duyns, Frans Stüger, Duco van Weerlee en - waarom niet? - Joost Zwagerman. Waaraan ligt het dat hieruit geen nominatie voortkwam? Achteraf kun je redenen genoeg bedenken, maar tijdens het lezen val je meer en meer op je primaire reacties terug. De bewustzijnsvernauwing van het overaanbod in optima forma.
| |
Een kleine grabbelton
Terwijl ik dit schrijf is er van de uitslag nog niets bekend. Terwijl u dit leest is die hele AKO-literatuurprijs al oud nieuws. Heeft het veel zin, dat ik hier nog eens een groep van 10 boeken voorstel, waarvan de meeste toch niet de belangstelling kregen die de nominatie en de bekroning met zich brengen? Precies daarom, ja! Zo'n prijs drijft de verkoop van enkele werken op ten nadele van het geheel. Zo'n prijs is een stoorfactor van belang. Een poging tot commercialisering van de smaak. Daar kun je als kritische lezer niet veel meer tegenover stellen dan je individuele appreciatie. En die heeft met verkoop heel weinig te maken. Zal ik maar eens een omgekeerde alfabetische volgorde geven?
De kip die over de soep vloog (Nijgh & Van Ditmar) is een heel bijzonder boek. Vóór de auteur, Frans Pointl, bij Adriaan van Dis op de TV kwam, vroeg ik me in alle ernst af of het soms geen schuilnaam betrof. Sinds zijn openbare optreden weten we dat de schrijver Pointl samenvalt met de figuur uit zijn boek, dat dit m.a.w. ook alweer een autobiografie is. Het merkwaardige bij Pointl (1933) is, dat hij op vrij late leeftijd toch met een indrukwekkende stijl en een groot gevoel voor wat er in het leven toe doet, voor de dag komt. Zijn autobiografie van een joodse jongen die per ongeluk de holocaust overleeft, heeft niets van de uitzonderlijkheidswaan die daarbij hoort. Daarom gaat de jeugdgeschiedenis ook naadloos over in het ver- | |
| |
slag van een kleine, volkomen ambitieloze mislukkeling die in de rest van zijn leven ook al niets rooskleurigs meemaakt. Het gaat minder om de joodals-absoluut-slachtoffer dan om de nobody uit de joods-Amerikaanse literatuur (en uit de film à la Woody Allen, maar zonder de pretentievolle humor). En hoe joods is de relatie met zijn moeder, die een flink stuk van het boek domineert? Zijn moeder ‘stapt uit het leven’ zodra ze haar zoon heeft grootgebracht. Het verbluffende van dit boek is, dat het door zijn authenticiteit oude (joodse) clichés nieuw leven inblaast. Hoewel vormelijk geen verrijking van de Nederlandse literatuur, springt dit verhaal van treurnis toch hoog uit boven de gemiddelde ‘kitchen-sink’-roman. Een heel merkwaardig boek met een heel verfrissende schriftuur.
Wraak! (Bert Bakker) van Joost Niemöller (1957), een auteur van wie alleen een verhalenbundel bekend was, is mijn persoonlijke topper. Het combineert een authentieke thematiek met een heel eigen, literair nieuwe benaderingswijze. Wel vind ik het boek te lang. Twee vertellers, Albert en Alfred, vertellen allerlei verhalen, o.a. over broederparen zoals Heinrich en Wilhelm, Boris en Bastiaan, Robert en Ronald, Frantislek en Janoslav, Frits en Berend, Jasper en Harko... Het boek is met andere woorden een spiegelpaleis waarin de Kaïn-en-Abel-relatie in vele reflecties voorkomt. Tot overmaat van ramp wordt ook de vrouw nog als spiegelbeeld van de man opgevoerd. Allerlei clichés uit de wereld van de media krijgen een menselijke lading en allerlei menselijk geladen thema's (vooral incest) worden als clichés vermomd. Zo wordt het monster van Loch Ness een beklagenswaardig slachtoffer en de verkrachte jongen een monster van wraakzucht (vandaar de titel!). Door dit spel met gegevens uit de pop-wereld en door zijn obsessionele compositietechniek verlegt Joost Niemöller de grenzen van het aloude vertellen. Tegelijk is het - naast de autobiografie van Pointl - een van de weinige boeken die ‘moesten’, waaraan - voor de auteur - geen ontkomen was.
Een verjaardag (Querido) van Alfred Kossmann is een zo bescheiden, zij het volmaakt werkstuk dat het weinig aandacht zal trekken. Er is eenheid van tijd, plaats en handeling. Het is zo mooi gemaakt, dat het wel vanzelfsprekend lijkt. Bovendien kennen we van Kossmann al een meesterwerk zoals Geur der droefenis (1980), zodat hij ook nog eens het argument tegen heeft dat zijn beste werk er al is. Een te mooi boek voor een zo commerciële prijs.
Als u de titel van De psychologie van de zwavel (Contact), het debuut in de literatuur van criticus en tijdschriftenredacteur Atte Jongstra, niet begrijpt, dan is dat volkomen in orde. De titel geeft perfect weer wat dit boek is: literatuur van een literator over literatuur. Of het nu gaat om een verslag
| |
| |
van het schrijven over Strindberg, om een opstel over boeken die in mensenhuid gebonden zijn of om een verhaal over een oplichter in publikaties, alles in dit boek is tweedehands. Zelfs de verhalen over Oonink doen mij denken aan de Bavink van Nescio. Maar het is mooi geschreven! Het schittert van talent. But not my cup of tea. Ook een aftreksel moet smaken naar het basisprodukt. Mijn normen zijn zo ver verschoven in het leesproces dat ik de (verliteratuurde) kunstigheid van Atte Jongstra op hetzelfde niveau breng als de (schijnbare) rauwheid van Pointl.
Met Au pair (De Bezige Bij) heeft grootmeester W.F. Hermans zeker niet zijn belangrijkste roman gepubliceerd. Hoewel deze grimmige bullebak zijn beste werk mogelijk al achter zich heeft, toch is de creatie van het au-pairmeisje, een schoonheid van buitengewone afmetingen, een mooie reuzin, meer dan een divertimento. Voor één keer schept Hermans een gezond, mooi, naïef hoofdpersoontje dat in dit ‘paranoïede universum’ dat onze leefwereld vormt, een positieve rol mag spelen. Daardoor is Au pair een vertederend boek, een glimlach van de iezegrim, die voor één keer niet te beroerd is om zelf als auteur in zijn boek tussenbeide te komen ten voordele van de belaagde onschuld. Verder is er een mooie plot, en er zijn prachtige schetsjes van Parijse milieus (tot in het sarcastisch-karikaturale, wat had u verwacht). Als technisch werkstuk steekt dit boek met kop en schouders boven de hele jaarproduktie uit. Toch was het ook niet mijn absolute topper. De ervaring dat je normen niet absoluut zijn, maar conjunctuur- en tijdgebonden, is niet de minst ontgoochelende van het avontuur dat je als jurylid meemaakt.
Sinds Langzame dans als verzoeningsrite (1982) is Hellema zo'n beetje de Primo Levi van Nederland. Bestekken. Plaatsbepalingen in de tijd (Querido) geeft weer hoe een overlevende van de holocaust aankijkt tegen de plaatsen en personen die hem aan de ondergangstijd herinneren. Fascinerende lectuur, maar af en toe verglijdt het relaas naar een quasi toeristisch verslag en dan tast de anekdotiek, - zelfs de sentimentaliteit - de universaliteit van de uitspraak aan.
De nieuwe historische roman van Hella Haasse, Schaduwbeeld (Querido), zet de traditie verder van de historische roman volgens Haasse-recept. Haasse benadert zo scrupuleus mogelijk de historische realiteit van Joan Derk van der Capellen (1741-1784) en stoort zich niet aan het bezwaar dat haar figuur geen ‘vlees en bloed’ wordt. Dat laat deze schrijfster aan de lezer over. Heel mooi werk. Het wordt heel zwaar onderschat.
Gelukkig is er - temidden van al die verschuivende normen - af en toe een werkstuk waaraan je je kunt vastklampen. Karelische nachten (De Bezige Bij) van Louis Ferron is er zo een. Ferron is bekend als een auteur
| |
| |
bij wie de melodramatiek van het meest valse genre, de opera, tegelijk het knarsende vehikel van de authenticiteit wordt. In dit verhaal bekent een vervalser - een man die beroemd werd doordat hij het boek van een jonggestorven vriend voor het zijne liet doorgaan - dat hij een vervalser is; tegelijk bouwt hij de mythe op dat je alleen als vervalser authentiek kan zijn. Ferron bouwt operadecors om operadecors heen, versiert namaak met namaak, voosheid met voosheid, maar levert tegelijk het bewijs dat de vervalsing die de literatuur per definitie is, de enige waarheid bevat. Het hele verhaal is een metafoor voor het vertellen als zodanig. Een uniek klein meesterwerk.
Ook Willem Brakman beweegt zich in deze opera-verfraaiing van valsheid en bedrog. De vadermoorders (Querido) is nog een acceptabel divertimento over een dode paus; Pop op de bank is veel erger, want het pretendeert een autobiografie te zijn, een heel nieuw gegeven in het oeuvre van Brakman. Maar geen nood! Het heeft met ‘biografie’ maar één ding gemeen: ‘Lang niet alles is waar gebeurd’. Je leert uit dit boek m.a.w. niets dat je al niet wist uit zijn met geraffineerde ziekelijkheid gelardeerde verbeeldingen. Brakman blijft een pop op een bank, die beangstigend goed op een mens als Brakman lijkt. Het decor (de pop) is de kern en de kern (Brakman) is het decor. Een heel helder boek dat het raadsel Brakman alleen maar duisterder maakt.
| |
Bewustzijnsvernauwing door overvoeding
Het bovenstaande is een eerlijk verslag. Ik heb aangegeven waar mijn eigen normen vervaagden en welke factoren hebben bijgedragen tot mijn bewustzijnsvernauwing. Er spelen enkele mechanismen die ook bij de TV-kijker optreden. Maar er speelt - een beetje tot mijn eigen verbazing - ook een kritische afstandelijkheid die zich niet laat meeslepen door de overvoeding of de commerciële overwaardering. Enig weerwerk is dus mogelijk. Toch zal ik het nooit meer doen.
Ik geloof niet in de efficiëntie van een zo willekeurig mogelijk samengestelde jury. Indiscreties heb ik vermeden en zijn ook niet nodig. Er was een grote integriteit bij alle leden. Voor een goede selectie is er meer nodig: consensus in de zin van gelijkgerichtheid. En tot slot: het stooreffect van zo'n superprijs voor één superwerk ten nadele van de rest lijkt me te ernstig. Het bevordert het lezen om extra-literaire redenen; het gaat dus in tegen een echte leescultuur. De verkoop vervangt de lectuur.
|
|