Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 699]
| |
Europa op zoek naar nieuwe structuren
| |
Het failliet van het stalinismeSinds Mikhail Gorbatsjov aan de macht kwam, is er in de Sovjetunie enorm veel gebeurd. Het besef dat de bakermat van het communisme een supermacht op lemen voeten was, of op zijn minst dreigde te worden, was blijkbaar doorgedrongen tot de cenakels van het Kremlin. De enorme economische last van het militaire apparaat, dat nochtans de basis vormde voor 's lands status van supermacht, werd ondraagbaar. De nieuwe sterke man in Moskou begon al snel aan een hervormingsprogramma dat het aanzien van de Sovjetunie zou veranderen. Het leitmotiv van Gorbatsjovs hervormingen is een vermindering van de buitenlandse spanningen en engagementen. De middelen die daardoor vrijkomen, zouden dan georiënteerd kunnen worden naar de binnenlandse markt en (eindelijk) de noden van de Sovjet-consument bevredigen. De perestrojka heeft echter nog niet veel tastbare resultaten opgeleverd voor de consument. Wel integendeel, dagelijks komen allerlei economische neveneffecten aan de oppervlakte als gevolg van het samengaan van plan- en | |
[pagina 700]
| |
markteconomie. Die negatieve effecten zijn natuurlijk koren op de molen van conservatieve elementen binnen het partij-establishment die met lede ogen de ontmanteling van de communistische dogma's moeten aanzien. De omschakeling van militaire naar civiele produktie is echter volop bezig. De spanningen tussen de supermachten zijn merkbaar afgenomen. De presidenten Bush en Gorbatsjov spraken na hun top in Malta al over het einde van de Koude Oorlog. Niet alleen is voor een aantal regionale brandhaarden een oplossing uitgewerkt, ook de ontwapeningsgesprekken bieden perspectieven voor een verdere terugdringing van de nucleaire dreiging. De voortrekkersrol die de Sovjetunie in het hervormingsproces speelde, is ze intussen kwijtgespeeld aan haar bondgenoten in Oost- en Midden-Europa. Het Oostblok is letterlijk uiteengespat. Alhoewel het bijna chichématig begint te klinken, heeft Gorbatsjov ook hier het vuur aan de lont gestoken. De omwentelingen en daaropvolgende liberalisering, en vooral het onomkeerbaar karakter ervan, kregen het officieel fiat van Moskou toen woordvoerder Gerasimov de Sinatradoctrine afkondigde. De Oosteuropese landen mochten voortaan zelf beslissen over de invulling van het politiek en maatschappelijk bestel in hun land. De Brezjnevdoctrine van beperkte soevereiniteit verdween daarmee in de prullenmand. Ook op economisch vlak was er sprake van desintegratie. De Comecon, het samenwerkingsverband van de Oostbloklanden, is er nooit echt in geslaagd een hecht economisch blok te vormenGa naar voetnoot1. De organisatie zag zich dan ook genoodzaakt de onderlinge samenwerking op een nieuwe leest te schoeien. Anderzijds sloot de Comecon - na 30 jaar negatie - in 1988 een overeenkomst voor samenwerking met de Europese Gemeenschap. Maar de meeste Comecon-landen bemoeiden zich nadien om bilaterale handels- of coöperatie-akkoorden af te sluiten met Brussel veeleer dan om multilaterale overeenkomsten. | |
Het Europa van 1992Terwijl de verbrokkeling binnen het socialistische blok zich doorzette en de economische stagnatie zich alsmaar scherper liet gevoelen, had de EG zichzelf een nieuwe impuls gegeven: de eenheidsmarkt na 1992. De Europese staats- en regeringsleiders gaven met de Europese Akte hun zegen aan de realisatie van het vrije verkeer van werknemers, goederen, diensten en kapitaal. Industrie en kapitaal bereiden zich intussen volop voor op de schaalvergroting. Die economische dynamiek staat in scherp contrast met | |
[pagina 701]
| |
de vrees van de Europese werknemers. Hun organisaties bezitten nog niet dezelfde transnationale dimensies als die van de industrie en het kapitaal. De werknemers benadrukken daarom de noodzaak van een Europees sociaal charter. Een verdere stap vormt de uitbouw van een monetaire en economische unie. Ook nieuwe terreinen als cultuur, onderwijs, milieu, enz. (waaronder mogelijk ook het veiligheidsbeleid) wachten op een meer Europese aanpak. De integratiebeweging in EG-verband is echter verre van af. De politieke eenwording - in tegenstelling tot de economische integratie - kampt met serieuze democratische deficieten. De embryonale federale structuren zijn weliswaar aanwezig maar de macht van het Europese parlement blijft gering. De nationalistische reflexen van sommige regeringen belemmeren een verdere uitbouw van het democratisch Europa. Het Europa van 1992 oefent inmiddels naar buiten toe een grote aantrekkingskracht uit. Europese samenwerkingsverbanden als de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) en landen als Oostenrijk en Turkije zoeken nauwere contacten en samenwerking of hebben zelfs al het lidmaatschap aangevraagd. Allemaal met de bedoeling mee te profiteren van de interne dynamiek van het 1992-project. De Europese Commissie, hierin gevolgd door de ministerraad, houdt evenwel vast aan de politiek dat een verdere uitbreiding van de Gemeenschap vóór 1993 uitgesloten is. De energie dient volledig gericht te worden op de totstandkoming van de grotere interne markt. Dit belet niet dat er een nauwere samenwerking met de EVA of met individuele landen komt. De EG verzet zich met klem tegen de bewering als zou de grotere eenheidsmarkt een ‘vesting Europa’ worden. Die vrees leeft minder bij de belangrijkste handelspartners dan in de ontwikkelingslanden. De creatie van een eenheidsmarkt van 320 miljoen consumenten kan voor andere industrielanden immers ook een lucratieve aangelegenheid zijn. De ontwikkelingslanden (en vooral de ACS-landen) van hun kant vrezen dat zij door de gebeurtenissen in Oost- en Midden-Europa uit de boot zullen vallen. Ze verwijzen daarbij - niet ten onrechte - naar de snelheid waarmee op het neerhalen van het IJzeren Gordijn en de opening van Oost-Europa is gereageerd. De recente ondertekening van het jongste akkoord van Lomé en de verzekering dat het zuidelijk halfrond niet zal lijden onder de eenmaking van Europa, nemen de gerezen twijfels niet weg. | |
[pagina 702]
| |
De opening van Oost-EuropaHet dramatische einde van vier decennia stalinistische overheersing in Oost-Europa heeft de kaarten op het oude continent grondig dooreengeschud. De roep om vrijheid en democratie in de diverse Oosteuropese landen was in wezen een kreet om weer aansluiting te krijgen bij de rest van Europa. De aanvragen om hulp stromen binnen. In dit proces van hulpverlening speelt de Europese Gemeenschap een centrale rol. In het kader van het raamakkoord tussen EG en Comecon waren al enkele handels- en samenwerkingsakkoorden afgesloten, over andere werd nog onderhandeld. De snelheid waarmee de gebeurtenissen zich afspeelden, maakte die akkoorden echter al snel achterhaald. Verschillende Oosteuropese staten lieten verstaan dat ze als geassocieerd lid met de EG verbonden wilden worden, sommige sloten in de toekomst een lidmaatschap van de EG niet uit. Bijzondere aandacht ging naar het hervormingsproces in Polen en Hongarije. Beide landen werden niet alleen door de EG maar ook door de groep van 24 westerse landen met bijzondere zorg behandeld omwille van het vergevorderd karakter van de democratisering en de economische herstructurering. De EG-regeringsleiders en staatshoofden lieten echter duidelijk verstaan dat ook andere Oosteuropese landen op soortgelijke hulp (financiële steun, voedsel, deelname aan uitwisselingsprogramma's...) zouden kunnen rekenen, mits ze economische en politieke hervormingen wilden doorvoeren. Met het oog daarop schaarde de EG-top in Straatsburg zich achter de idee van een Europese Bank voor Wederopbouw en OntwikkelingGa naar voetnoot2. Ook werd gepleit voor een versoepeling van de regels van de Cocom, een informeel comité dat toezicht houdt op de overdracht van westerse technologie naar communistische landen. Over de concrete invulling van het Bank-project wordt dit voorjaar verder gepraat. Het is in ieder geval duidelijk dat enorme sommen zullen nodig zijn om de Oosteuropese economieën weer op de been te helpen en in een later stadium op te krikken tot Westeuropese standaarden. De vroegere Westduitse bondskanselier Helmut Schmidt gewaagde van een bedrag van 300 miljard frank in toto. Commissievoorzitter Jacques Delors sprak van jaarlijkse injecties van 800 miljard frank. Alleen al voor de herstructurering van de DDR-economie en infrastructuur zijn bedragen genoemd die uiteenlopen van 10 tot 1000 miljard DM. Men tast m.a.w. nog in het duister. | |
[pagina 703]
| |
De herstructureringen beloven in elk geval pijnlijk te worden voor de doorsnee Oosteuropeaan. De sociale kostprijs van de omschakeling van plannaar een sociale markteconomie zal hoog zijn. De Westeuropese bewindvoerders zijn zich goed bewust van de gevaren die die omschakeling met zich mee brengt. Het westerse hulpaanbod moet dienen om die moeilijke overgangsperiode te overbruggen. Een deelnemer aan het Zeit-symposium waarschuwde voor nog een ander gevaar: ‘Het loslaten van een soort wild kapitalisme kan leiden tot een compromittering van datzelfde kapitalisme... Het moet juist de bedoeling zijn het kapitalisme een menselijk gelaat te geven’Ga naar voetnoot3. De Oosteuropeanen hebben echter zolang ontberingen gedragen in naam van het (in opbouw zijnde) socialisme dat de vraag kan gesteld worden of ze nog lang kunnen wachten op de komst van de kapitalistische welvaart? De Poolse premier Mazowiecki liet in dat verband verstaan dat ‘Europa ons het gevoel moet geven dat het voor ons openstaat, anders dreigt een psychologisch zware klap die politieke gevolgen zal hebben’. De hulp aan Oost-Europa en de eventuele verruiming van de afzonderlijke akkoorden tot ‘geëigende vormen van associatie’ mag in de ogen van de EG-lidstaten het integratieproces in West-Europa niet in gevaar brengen. Integendeel, de (West-)Europese eenmaking moet versneld worden verdergezet. Het project van de eenheidsmarkt na 1992 moet onverminderd worden doorgevoerd en, volgens een meerderheid van de deelnemers aan de EG-top van Straatsburg, ondersteund door de uitbouw van een economische en monetaire unie (EMU). Daartoe zal een nieuwe intergouvernementele conferentie worden samengeroepen die de noodzakelijke verdragswijzigingen moet vastleggen. Het lijkt daarbij ook een verworvenheid dat dit een uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Parlement impliceert. Het achterhoedegevecht van premier Margaret Thatcher tegen die verdere soevereiniteitsoverdracht lijkt een verloren strijd. Alhoewel ze ditmaal niet alleen staat met haar verzet, geven de groeiende invloed en macht van het supranationale Europa en het besef dat het proces een onomkeerbaar karakter heeft aangenomen Thatcher het aureool van oubolligheid. Zelfs de Franse president Mitterand lijkt zich neer te leggen bij het feit dat Europa enkel in supranationale termen kan gedefinieerd worden - wat een soevereiniteitsoverdracht impliceert en tegelijk een afzien van het gaullistisch principe van ‘l'Europe des nations’. Hier komt ook de Duitse kwestie om de hoek kijken. De Franse politici hebben het ‘Duitse gevaar’ steeds trachten in te dijken door supernationale Europese structuren teneinde de natuurlijke drang van de Bondsrepubliek | |
[pagina 704]
| |
naar nauwere relaties met hun Oosteuropese volksgenoten onder controle te houden. De Westduitse politieke klasse heeft eensgezind, ook na de opening van de grens met de DDR, verklaard dat de inbedding van de Bondsrepubliek in het westers kamp een vast gegeven blijft. Het Duitse vraagstuk kan slechts een oplossing krijgen in Europees verband, luidt het in Bonn. Maar het feit dat de regeringsleiders en staatshoofden in Straatsburg tegelijk met de uitbouw van de Gemeenschap in de diepte ook een passage inlasten waarin het streven naar Duitse eenheid groen licht kreeg, wijst er op dat ze met alle macht het eenmakingsproces in Duitsland onder controle willen houden. De vrees voor een Duitse ‘Alleingang’ blijft dus bestaan. Door de opening van Oost-Europa zijn de kaarten opnieuw geschud: Duitsland dat aan de oostelijke grens van de EG lag, ligt nu plots in het hart van Europa. Frankrijk daarentegen is nu eerder aan de periferie komen te liggen. Dat de eenmaking van Duitsland niet meer te stoppen is, heeft men ook in EG-middens ingezien. De spectaculaire ineenstorting van het gezag in de DDR heeft allicht tot gevolg dat de eenmaking van Duitsland en Europa wellicht niet meer gelijktijdig gerealiseerd kunnen worden. Commissievoorzitter Delors heeft daarom het speciaal karakter van de relaties van de EG en de DDR erkend. Een mogelijke uitbreiding van de Gemeenschap naar de DDR wordt helemaal niet meer uitgesloten; een lidmaatschap van de DDR als afzonderlijke staat is nagenoeg ondenkbaar geworden. De ‘heimelijke 13e lidstaat’ wordt dus allicht als Bondsrepubliek-bis binnengehaald. De consequenties van de Duitse eenmaking voor de Gemeenschap zullen op een bijzondere EG-top behandeld worden. Voor de andere Oosteuropese staten liggen de zaken moeilijker. De democratie staat er nog in de kinderschoenen en de economische kloof met de EG is momenteel nog te groot om onmiddellijk lidmaatschap in het vooruitzicht te stellen. Er zijn trouwens aanzienlijke verschillen tussen de noden van de diverse landen. Het Westeuropese aanbod om het hervormingsproces te begeleiden en te stabiliseren, belet niet dat de EG duidelijke grenzen gesteld heeft. | |
Op zoek naar nieuwe structurenEG-commissievoorzitter Delors gaat bij de uittekening van de structuren van het nieuwe Europa uit van drie cirkels. Die cirkels zouden wel met elkaar verbonden zijn maar niet ineenvloeien. Centrum en kern van de toekomstige Europese constructie vormt in de ogen van Delors de EG. Ook internationaal krijgt de Gemeenschap in toenemende mate erkenning, zo- | |
[pagina 705]
| |
zeer zelfs dat ze een eigen identiteit begint te ontwikkelen en een eigen plaats op het internationale forum opeist, naast de lidstaten. Maar de EG dient zich verder te ontwikkelen tot een echt federaal Europa, d.w.z. dat de lidstaten het in gang gezette federale proces overminderd moeten verderzetten. Als tweede cirkel ziet Delors de landen van de EVA. Tussen beide handelsblokken dienen de contacten en samenwerking verder geïntensifieerd te worden. De contacten tussen de Gemeenschap en de Vrijhandelsassociatie zijn de afgelopen jaren al versterkt, vooral op aandringen van de lidstaten van de EVA. Die zijn immers bevreesd voor de negatieve gevolgen van de totstandkoming van de eenheidsmarkt. Het feit dat in verscheidene landen van de EVA het debat over een eventuele lidmaatschap aan de EG (opnieuw) is losgebarsten, duidt op de aantrekkingskracht van de EG. Maar in Brussel houdt men de deur voor nieuwe leden voorlopig dicht omdat de interne eenmaking prioriteit krijgt. In de derde en buitenste cirkel van het toekomstige Europa is volgens Delors plaats voor allerlei geassocieerde leden uit Oost- en Midden-Europa en het gebied rond de Middellandse Zee. De voordenker van de EG acht lidmaatschap van de landen van het vroegere Oostblok zeker niet haalbaar in de onmiddellijke toekomst. De EG heeft op dit moment genoeg problemen met de eigen eenmaking en bovendien is de kloof met de zwakke Oosteuropese economieën veel te groot. De Gemeenschap denkt eerder in de richting van geëigende associatieakkoorden, aangepast aan de noden van elk van de landen. Delors denkt ook aan een uitgebreid spectrum van domeinen waar samenwerking en overleg mogelijk zijn. Met het oog daarop werden al uitwisselings- en opleidingsprogramma's uitgewerkt, specifiek voor Polen en Hongarije. De Gemeenschap heeft al laten verstaan dat ook andere hervormingsgezinde landen in aanmerking kunnen komen. Dat dit omvangrijke hulppakket een pak geld zal kosten, is intussen ook duidelijk. In EG-kringen werd ook gesuggereerd dat de Oostbloklanden eventueel op termijn lid zouden worden van de EVA. De EVA zelf heeft die suggestie echter als voorbarig bestempeld. De Comecon kan volgens Delors nog een rol spelen om de handel tussen de Oosteuropese landen onderling te coördineren, mits de nodige hervormingen worden doorgevoerd. Het feit dat zowel de EG als de EVA de bal naar mekaar toespelen, ontlokte bij een Oosteuropeaan de vraag: ‘Tot wie moeten we ons richten?’Ga naar voetnoot4. In dat verband riep de Tsjechoslovaakse president Havel de Oosteuropese landen (en specifiek Polen en Hongarije) op ‘een gezamenlijk Europa-beleid’ uit te werken. Veeleer dan mekaar de loef af te steken om als eerste | |
[pagina 706]
| |
lid te kunnen worden van Europese instellingen, pleitte Havel voor overleg en samenwerking. Dat programma moet de betrokken landen dan toelaten ‘terug te keren in de schoot van Europa’. Een wellicht niet onbelangrijke brugfunctie tussen Oost en West kan de Raad van Europa misschien vervullen. De intergouvernementele organisatie in Straatsburg was de opsteller van het Europese verdrag van de rechten van de mens en van tal van andere conventies die beschouwd kunnen worden als de culturele erfenis van Europa. Voor de pas vrijgevochten landen in Oost-Europa, die 45 jaar lang van de Europese ‘mainstream’ waren afgesneden, vormt de Raad misschien een geschikte wachtkamer en leerruimte op weg naar democratie (en welvaart?). Hongarije, Polen, Joegoslavië en de Sovjetunie hebben al een formele aanvraag tot lidmaatschap ingediend of de status van waarnemer aangevraagd. Als overkoepelende structuur voor het nieuwe Europa stelde de Franse president Mitterrand een Europese confederatie voor - een idee dat eerder door Jacques Delors en de Belgische minister van buitenlandse zaken Eyskens werd verdedigd. Ook de Poolse premier Mazowiecki toonde zich voorstander van zulke Europese confederale structuur. Hij wees er echter op dat politieke muren niet mogen vervangen worden door economische barrières. Daarmee sluit hij aan bij de kritiek die in socialistische kringen op Delors' cirkeltheorie en confederalisme geuit werd. Vooral het gesloten karakter van de in federale zin uit te bouwen EG stuitte op weerstand. EG-commissaris Van Miert pleitte voor een globale Ostpolitiek op Europees vlak. Landen die een pluralistisch en democratisch maatschappelijk bestel opbouwen en over een vrije markteconomie beschikken, mag de toegang tot de EG, als volwaardig lid, niet ontzegd worden. In zekere zin knopen alle concepten aan bij het reeds vroeger door Mikhail Gorbatsjov gelanceerde concept van het ‘Europees Huis’. Alhoewel het begrip ‘Europees Huis’ steeds vrij vaag is gebleven, heeft het toch de verdienste gehad de gezamenlijke bestemming van Europa aan te geven. In ieder geval, de vraag naar een ‘nieuwe Europese architectuur’ (VS-minister van buitenlandse zaken Baker) is gesteld. Een forum waar die diverse vragen aan bod kunnen komen is de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE). De oproep van Sovjetpresident Gorbatsjov om dit jaar nog een tweede top in het multilaterale CVSE-kader te houden is inmiddels door de EG en enigszins schoorvoetend ook door de VS overgenomen. De Conferentie is op dit moment het enige bestaande forum voor overleg waar alle Europese landen (met uitzondering van Albanië en met inbegrip van de Verenigde Staten en Canada) vertegenwoordigd zijn. De onderte- | |
[pagina 707]
| |
kening van de Slotakte van Helsinki in 1975 betekende voor de Sovjetunie de bekroning van het streven naar vastlegging en erkenning van de naoorlogse situatie. De jarenlange steriele discussies tussen Oost en West zijn door de spectaculaire veranderingen achterhaald. In de zoektocht naar een nieuwe paneuropese architectuur biedt de CVSE wellicht een nuttig gespreksforum voor de uittekening van een nieuwe blauwdruk voor Europa en Duitsland. | |
OnzekerhedenHoe de nieuwe structuur er uiteindelijk zal uitzien, is voorlopig nog koffiedik kijken. Trouwens, wie in het Westen had ooit gedacht dat op zo korte tijd zoveel zou evolueren? Geen wonder dat er geen pasklare recepten te vinden zijn. (Westerse) Diplomaten gaan uit van de gegevenheid van de bestaande institutionele instanties zoals NAVO, EG en CVSE. In Oost-Europa is de situatie veel labieler, ook wat betreft het voortbestaan van de bestaande samenwerkingsverbanden. De diverse modellen en voorstellen die de ronde doen, zijn echter alle - hoe valabel ook - gekenmerkt door de onzekerheid als gevolg van 40 jaar gedwongen stabiliteit. Of, zoals een medewerker van het Franse Instituut voor Internationale Betrekkingen het probleem schetste: ‘We gaan van een orde die onbevredigend maar stabiel was naar een orde die bevredigender maar misschien minder stabiel kan zijn’Ga naar voetnoot5. Die onzekerheid hangt niet alleen samen met de vrees voor een eventuele terugslag in Oost-Europa en voor de positie van Gorbatsjov in de Sovjetunie maar ook met de plaats van Duitsland in het toekomstige Europa. De begrijpelijke vrees voor een herhaling van vroegere toestanden in het verenigde Duitsland blijft er bij heel wat Europeanen inzitten. De hernieuwde opkomst van extreemrechts in de Bondsrepubliek (en de DDR) en de aarzeling om formele garanties te geven over de onschendbaarheid van de bestaande grenzen van de buurlanden, vergroten het vertrouwen zeker niet. Of zoals Willy Brandt het formuleerde: ‘Zolang de Bondsrepubliek zich ideologisch schatplichtig voelt tegenover de politieke fictie van een “Duitsland binnen de grenzen van 1937”, blijft ze een gevaar voor Europa’Ga naar voetnoot6. De snelheid waarmee het eenmakingsproces zich voltrekt, lijkt niet meer te stoppen. Desalniettemin blijft de vraag naar nieuwe veiligheidsgaranties voor de buurstaten en de Sovjetunie - zeker nu het ‘cordon sanitaire’ alsmaar verder afbrokkelt - prangend. De Sovjetunie moet m.a.w. erkend | |
[pagina 708]
| |
worden als een staat met legitieme veiligheidsbehoeften die ook door anderen gerespecteerd en gehonoreerd moeten worden. Het feit dat in Moskou tegelijk warm en koud geblazen wordt i.v.m. de Duitse kwestie duidt er op dat de Sovjets nog niet helemaal klaar zijn met de positie van het toekomstige Duitsland. Voorstellen van de voormalige Amerikaanse veiligheidsadviseur Brezinski voor een federatie tussen Polen en Tsjechoslovakije of van de Tsjechoslovaakse president Havel voor een nauwere samenwerking tussen Polen, Hongarije en zijn land beogen het in Midden-Europa ontstane machtsvacuüm enigszins op te vullen. In dezelfde richting gaat ook het idee van de voormalige Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Kissinger om een nieuwe organisatie op te richten, de Centraaleuropese Verdragsorganisatie (CEVO). Allen zijn immers bevreesd dat Duitsland, ondanks de inbedding in het Westeuropese integratieproces, dit vacuüm zou gaan opvullen. De geografische ligging, de macht van het aantal en vooral de aantrekkingskracht van de Duitse Mark maken het haast onvermijdelijk dat Duitsland zijn invloed in Oost-Europa zal laten gelden. Belangrijkste premisse blijft evenwel de integratie in het westers kamp (wat trouwens ook de Ostpolitik mogelijk heeft gemaakt). Dit impliceert echter dat de eis van Moskou - neutraliteit voor het verenigde Duitsland - onaanvaardbaar is voor de Westduitsers. De centrale vraag bij de uitbouw van het nieuwe Europa is die naar een nieuwe veiligheidsstructuur. Beide supermachten zullen ondanks alles voorlopig betrokken blijven bij de ontwikkelingen op het oude continent. Ook de bestaande militaire allianties zullen allicht nog een tijdje een rol spelen, zeker als stabiliserende factor. Woordvoerders van zowel NAVO als Warschaupact benadrukken dat de rol van beide bondgenootschappen meer in een politieke richting zal evolueren, ondermeer wat betreft de verificatie en controle van de op stapel staande wapen- en troepenverminderingsakkoorden. De vraag rijst natuurlijk of de allianties op langere termijn, in de huidige golf van ontspanning en ontwapening (men spreekt zelfs al van een tweede CFE-onderhandelingsronde), nog een rol te spelen hebben. Terwijl men bij de NAVO daarop volmondig ‘ja’ meent te kunnen antwoorden, is het lot van het Warschaupact veel minder zeker. Er zijn echter ook al militaire experts die twijfelen aan de bestaansreden van de bondgenootschappen. Die twijfel hangt samen met de uitbouw en/of versteviging van de Europese defensiepijler, voor het geval de troepenreducties leiden tot een verminderde aanwezigheid van buitenlandse troepen in Europa. De voorstellen die op de onderhandelingstafel liggen, gaan in elk geval uit van een reductie van zowel Sovjets als Amerikanen op het Europese toneel. | |
[pagina 709]
| |
De eis om de Amerikaanse troepen in Europa te verminderen, een eis die regelmatig weerklinkt in de VS, hangt ook samen met de discussie omtrent ‘burden sharing’. De Amerikanen vinden immers dat de Westeuropeanen te weinig inspanningen doen voor hun eigen defensie. Nu de strategische constellatie op dit continent zich zo drastisch lijkt te wijzigen (de Sovjets die hun troepen uit Oost-Europa weghalen en de ontwapeningsakkoorden die op stapel staan), stelt zich natuurlijk de vraag hoe West-Europa zijn defensie ziet, een vraag die overigens samenhangt met de vraag naar de rol van de supermachten in het nieuwe ‘Europese Huis’. De Amerikaanse minister van buitenlandse zaken James Baker lanceerde tijdens zijn bezoek aan Berlijn de term ‘nieuw Atlantisme’. De Verenigde Staten zien zichzelf nog steeds als betrokkene bij de gebeurtenissen in West-Europa. Daarom stelde Baker een nauwer overleg voor met de EG en NAVO via nieuwe institutionele kanalen. De Westeuropeanen reageerden terughoudend op de suggesties van Baker omdat het nieuwe Atlantisme zou ruiken naar nieuwe pogingen om Europa in de Amerikaanse pas te laten lopen. Over hoe het nu verder moet, twisten de Europeanen nog onder mekaar. Aan de ene kant circuleren modellen voor collectieve veiligheidssystemen. Daarbij moet de defensie op een zo laag mogelijk niveau en louter defensief uitgebouwd worden. De politieke en economische componenten van de samenwerking worden als alternatief naar voren geschoven. De militarisering van de EG wordt met klem afgewezen omdat zo een ‘nieuwe militaire polarisering verhinderd wordt’Ga naar voetnoot7. Anderzijds zijn er de voorstanders van een versterkte en meer autonome Europese pijler binnen de Atlantische gemeenschap, ook op het gebied van de defensie. Als basis voor die defensiepijler wordt gedacht aan een bundeling van de krachten van de Franse nucleaire Force de frappe en de Westduitse conventionele strijdkrachten. Maar of Frankrijk bereid zal zijn haar nucleaire paraplu naar andere landen uit te breiden, is twijfelachtig, zeker gezien de huiver van de Fransen om de Westduitsers nucleaire garanties aan te biedenGa naar voetnoot8. De nieuwe situatie in Europa brengt hierin misschien verandering. Zolang die autonome pijler echter nog geen realiteit is, blijft een Amerikaanse aanwezigheid en garantie noodzakelijk. De Westeuropeanen benadrukken overigens dat men in de nieuwe veiligheidsgemeenschap een | |
[pagina 710]
| |
plaats moet voorzien voor de VS. Kortom, een Europa ‘van San Francisco tot Vladivostok’, wat duidelijk ruimer is dan het Europa van generaal De Gaulle (‘van de Atlantische Oceaan tot de Oeral’)! De vraag is natuurlijk of de VS genoegen zullen nemen met een plaats in en naast een versterkt Europa. Ook de toekomstige rol van de Sovjetunie vraagt om verduidelijking. In de eerste plaats rijst de vraag of de Sovjetunie wel een Europees land is, en zo ja, waar eindigt die Europese Sovjetunie dan? De pogingen van Gorbatsjov om de Sovjetunie te moderniseren en te integreren in het nieuwe Europese huis kunnen op veel bijval rekenen in het Westen. Maar er blijft een duidelijk verschil in appreciatie bestaan tussen West-Europa, dat sowieso veel meer met de Sovjets te maken heeft dan de Amerikanen, en de VS, zeker wanneer het aankomt op daadwerkelijke steunmaatregelen voor het hervormingsproces (men denke aan de Cocom-regels en de Bank voor Oost-Europa). De vraag of Gorbatsjov aan de macht zal blijven en of het hervormingsproces zal slagen, hebben in het Westen al tot verhitte discussies gevoerd. Maar onzekerheid blijft, ook al omdat het nog niet duidelijk is hoe de Sovjetunie zelf zal evolueren: wordt het een werkelijk federale staat, zullen een aantal bij Europa aanleunende republieken zich afscheuren van de veelvolkerenstaat? Ook de plaats die de nieuwe Sovjetunie in het Europa van morgen zal innemen, is één van de vele vragen die voorlopig nog onbeantwoord blijft. Maar het Westen zal in het nieuwe Europa wel degelijk rekening moeten houden met de veiligheidsbelangen van Moskou. Een opslorping van delen van het veiligheidscordon van de Sovjets (waaronder in eerste instantie de DDR) zou getuigen van weinig politieke tact. De leiding van de Sovjetunie heeft zo al genoeg moeite om het economische en etnische kruitvat in eigen land onder controle te houden. De kwestie van het opkomend nationalisme in de Sovjetunie baart niet alleen de leiders in het Kremlin zorgen. De economisch welvarende Baltische republieken streven zondermeer naar onafhankelijkheid. Ook elders in de veelvolkerenstaat maakt men gebruik van de nieuwe openheid om oude eisen en vetes op te rakelen en uit te vechten. Het hervormingsbeleid van Gorbatsjov heeft hier het deksel van de stoompot gehaald die Stalin jarenlang met centralisme en terreur wist gedekt te houden. Bovendien botsen in de Sovjetunie de christelijke en de islamitische cultuur op elkaar. Maar niet alleen in de Sovjetunie vinden pogroms plaats. Ook in de Balkan blijft de haat tegen de islamitische Turken levendig. Getuige daarvan de vervolging van de Turkse minderheid in Bulgarije. Ook andere minderheden in Midden- en Oost-Europa roeren zich. Oude claims op stukken grond- | |
[pagina 711]
| |
gebied in buurlanden worden opnieuw luid geformuleerd. De etnische tegenstellingen worden zoals steeds doorkruist door politieke en economische belangen. De economische herstructurering die elk van die landen te wachten staat, zullen de onderhuidse spanningen wellicht doen toenemen, niet alleen tussen de landen onderling maar ook vis-à-vis het meer welvarende westelijke deel van het continent. De hulp die het Westen voorbehoudt voor de Oosteuropese broeders heeft in de betrokken landen de vrees aangewakkerd voor een soort kolonisering, ditmaal onder de vorm van kapitaalinjecties. Die ‘moderne vormen van nationalisme dragen de kiemen van de conflicten van morgen, de krachtproeven - of ze nu van militaire of economische aard zijn - en de catastrofes in zich’, concludeerde een commentatorGa naar voetnoot9. De weg naar het nieuwe Europa zal dus hobbelig zijn. Maar sedert het neerhalen van het IJzeren Gordijn en het begraven van de Koude Oorlog door Bush en Gorbatsjov vindt, volgens André Fontaine, een drievoudige hereniging plaats: van de cultuur, van Duitsland en van Europa. En dat is op zich een hoopvolle evolutie. |
|