Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 579]
| |
[April 1990]Voor het vaderland: vermoord een priester
| |
[pagina 580]
| |
zuïet, beheert Fe y Allegría nu 350 dergelijke scholen in twaalf Latijnsamerikaanse landen. Toen ik voor het eerst door Midden-Amerika reisde, 26 jaar geleden, verbleef ik een tijdje in het Externado San José. De school was traditioneel en typisch voor opvoedingsinstituten van jezuïeten overal ter wereld: hoge eisen voor de studies, strenge discipline, leerlingen uit de midden- en hogere middenklasse. Maar onder een schijnbaar rustige oppervlakte begon er heel wat in beweging te komen. Ik gaf destijds, in een nu wat pedant klinkend reisdagboek, mijn bedenkingen over de ontzettende sociale en economische verschillen tussen ‘de zeer kleine rijke, gecultiveerde en veelbereisde hogere klasse en de zeer grote, hopeloos arme en ongeletterde lagere klasse’. Verder schreef ik nog: ‘Dit is de voornaamste uitdaging voor de kerk in Midden-Amerika; kan zij die niet aan - met de aanpassing die een aantal diepe en wellicht pijnlijke veranderingen zal eisen - dan lijkt er mij nauwelijks een vreedzame, laat staan christelijke toekomst te verhopen’. Veranderingen kwamen er als een stortvloed op de conferentie van Medellin in 1968, toen de bisschoppen van Latijns-Amerika niet langer wilden dat de kerk de steunpilaar zou zijn van de gevestigde machten, en zich ertoe verbonden voortaan als kerk en als persoon in solidariteit met de armen te werken: ‘Deze solidariteit betekent dat wij hun problemen en hun strijd tot de onze maken, dat we leren hoe met hen om te gaan’. Deze verbintenis, zo gingen ze verder, moest concrete vorm krijgen ‘in het aanklagen van onrecht en verdrukking, in het bestrijden van een onaanvaardbare situatie waar de arme vaak in geduwd wordt, in de bereidheid te dialogeren met de groepen die deze situatie veroorzaken opdat zij hun plichten zouden begrijpen’. Stoute uitspraken die in de volgende jaren stilaan in de praktijk werden gebracht, schuchter in de ene plaats of helemaal niet, maar elders met groeiende overtuiging en moed. | |
Het geweld neemt toeHet duurde niet lang voor er reactie kwam van machtigen en rijken. Reeds tegen het einde van de jaren '60 rapporteerde Nelson Rockefeller, nadat hij als een wervelwind twintig Latijns- en Centraalamerikaanse landen bezocht had in evenveel dagen: de nieuwe houding van de katholieke kerk is een bedreiging voor de belangen van de VS op het continent. Een document van latere datum, de verklaring van Santa Fe, die gebruikt werd om de politiek van de eerste regering Reagan t.o.v. Latijns-Amerika te bepalen, was veel uitdrukkelijker. Het wees de bevrijdingstheologie aan als een groeiende bedreiging voor de geopolitieke belangen van de VS in het | |
[pagina 581]
| |
gebied en riep op om ze met alle middelen te bestrijden en de voorstanders ervan in discrediet te brengen. Daarvoor moesten de rechts-evangelische sekten steun krijgen, aan wie uitdrukkelijk opgedragen werd het werk van de grote christelijke kerken te ondergraven. In verschillende Latijnsamerikaanse landen volgden golven van vervolging elkaar op toen staten, in naam van de nationale veiligheid, greep wilden krijgen op boerenorganisaties, vakbonden, bewegingen voor landhervorming en om het even welke groep die zich inspande voor een rechtvaardiger samenleving. Arrestaties, folteringen, uitwijzingen werden dagelijkse gebeurtenissen: de lijst van de nieuwe ‘martelaren voor sociale rechtvaardigheid’ werd almaar langer naarmate de kerk meer de kant koos van armen en verdrukten. Op hun Conferentie in Puebla, 1979, vernieuwden de Latijnsamerikaanse bisschoppen hun verbintenis in een formeel uitgesproken ‘voorkeur voor de armen’. Zij klaagden de rijkdom van een kleine groep aan als een belediging voor de arme massa, zij eisten verandering van de sociale, politieke en economische structuren in het gebied en het recht voor arbeiders en boeren om zelf hun toekomst te bepalen en zich te organiseren voor de verdediging van hun belangen. Op die zelfde Conferentie was het dat bij een ontmoeting met de pers aan pater Arrupe, toen generaaloverste van de jezuïeten de vraag gesteld werd: ‘Een bisschop in El Salvador beweert dat de jezuïeten verantwoordelijk zijn voor het geweld in het land; daarmee sluit hij zich aan bij beschuldigingen en bedreigingen van de Salvadoraanse regering aan het adres van de Sociëteit van Jezus. Wat denkt u hiervan?’ Precies dezelfde vraag wordt nu gesteld, tien jaar later. Pater Arrupe antwoordde: ‘Wij allen, jezuïeten, in El Salvador en elders, wijzen geweld af; in dat opzicht volgen wij het voorbeeld van de hiërarchie en de bisschoppen als we ons inzetten voor deze boeren en andere berooiden die echt veel te lijden hebben’. Hij verklaarde nog dat een verbintenis om zich in te zetten voor meer rechtvaardigheid in de wereld essentieel deel uitmaakt van de jezuïetenroeping en wel moest leiden tot botsingen met hen die de status quo voorstaan en er baat bij vinden: ‘Opkomen voor rechtvaardigheid in de wereld is echt een teken van tegenspraak stellen’. Alleen tegen deze achtergrond kan men begrijpen wat in El Salvador in de voorbije jaren gebeurd is. In de loop van hun vorming en toen ze begonnen te werken bij het volk, beseften de zes vermoorde jezuïeten meer en meer de onrechtvaardigheid van een systeem dat aan een kleine groep voordelen verschafte ten koste van een massa. Zij gingen ook inzien dat hiervoor geen rechtvaardiging te vinden is in het evangelie dat zij geroepen waren te verkondigen. In het midden van de jaren '70 begonnen zij deze ideeën voor te houden aan hun leerlingen op het Externado San José. Onmiddellijk wer- | |
[pagina 582]
| |
den ze door vele ouders en oud-leerlingen van subversie beschuldigd. Een lange bittere polemiek ontstond. Zij werden als communisten aangeklaagd in Rome en moesten een formeel onderzoek voor lief nemen terwijl veel ouders hun zonen uit het college wegtrokken. Toen werd op 12 maart 1977 de jezuïet Rutilio Grande vermoord, samen met een oude man en een jongen van 15 jaar, toen ze op weg waren om de mis op te dragen in zijn geboortedorp El Paisnal. Rutilio leefde en werkte in de streek bij de boeren zonder land. Een week tevoren had hij in zijn preek geprotesteerd tegen de uitwijzing van Mario Bernal, een diocesaan priester, pastoor van Apopa. ‘Het is gevaarlijk een overtuigd katholiek te zijn. Het is bijna onwettig in onze samenleving, in ons land een authentiek christen te zijn. In de wereld om ons heen heerst een geïnstitutionaliseerde wanorde; hier tegen in het evangelie verkondigen is subversief... Ik vermoed dat Jezus, als hij de grens overkwam, hier bij Chalatenango, niet zou binnengelaten worden. Hier in Apopa zouden ze hem arresteren... zij zouden hem beschuldigen als rebel, buitenlandse jood, verwarde geest met extravagante ideeën, tegenstander van de democratie, dit is van de belangen van de minderheid... Ze zouden hem opnieuw kruisigen, broeders, omdat ze de voorkeur geven aan een Christus van louter grafdelvers en begrafenisondernemers. Een Christus zonder stem, goed om in de processie door de straten te dragen. Een gemuilkorfde Christus... Zo is niet de Christus van het evangelie, de jonge Christus, 33 jaar, die de dood inging voor de edelste zaak ter wereld’. | |
De prijs van de solidariteitVier maanden later dreigde een extreem rechtse groep, met de naam ‘De witte strijders’, alle jezuïeten te doden als ze niet binnen de maand het land uit waren. Toen werd de slogan ‘Voor het vaderland: vermoord een priester’ op de muren van de stad gekalkt. Gesterkt door het voorbeeld van Rutilio, besloten de jezuïeten, tot de laatste man, te blijven, al betekende dit voor sommigen onderduiken. Ook de jezuïeten die in november in de UCA vermoord zijn moesten hun huis verlaten en een onderkomen zoeken buiten de hoofdstad. César Jérez, de toenmalige provinciaal, die in zijn eigen land Guatemala al bovenaan op een zwarte lijst stond, moest voortdurend van woonst veranderen om veilig te zijn. De Amerikaanse jezuïet Robert Drinan, die in opdracht van het Congres van de VS El Salvador bezocht, getuigde in zijn rapport: ‘Wij waren er in El Salvador getuige van hoe een trouweloze regering, onder de dwang van de militairen, terreur uitoefende en godsdienstvervolging, zoals zelden of nooit in mensenheugenis gezien is, | |
[pagina 583]
| |
in geen enkel land van de westerse wereld’. Geen ogenblik betwijfelde hij de reden hiervan: ‘de overheersing van een kleine regerende klasse die mensen tot wanhoop drijft als ze strijden om het geïnstitutionaliseerde geweld te keren dat hen arm houdt, onderdrukt en zonder inspraak’. De Universiteit van Centraal-Amerika, waar vijf van de zes vermoorde jezuïeten werkten, wijdde zich aan dezelfde strijd voor een rechtvaardiger samenleving. In het begin van de jaren '80 werden campus en jezuïetenhuis herhaaldelijk bestookt met mortieren en machinegeweren. De universiteit was namelijk een doorn in het oog van de gezagdragers, niet alleen vanwege haar onderricht maar ook om haar publikaties. De best bekende drie daarvan zijn ECA (Estudios Centroamericanos) waarvan Ignacio Ellacuría de hoofdredacteur was, samen met Segundo Montes en Ignacio Martín-Baró, redactieleden; Proceso, een wekelijks informatieblad, in hoofdzaak bedoeld om groeperingen onder de massa op de hoogte te houden van de gebeurtenissen in het land; en Carta a las Iglesias, uitgegeven voor basisgemeenschappen en andere christelijke groepen door de bekende theoloog Jon Sobrino, lid van dezelfde jezuïetengemeenschap maar gelukkig niet in het land op het ogenblik van de moorden. Al deze publikaties willen spreken voor wie geen stem hebben. Er is vaak geageerd om ze monddood te maken; de laatste aanslag was een beschieting van de drukkerij van de universiteit zes maanden geleden. De moordaanslag op de zes jezuïeten is schokkend, maar nauwelijks een verrassing. Tenslotte voegen zij zich bij de 70.000 doden, velen van hen burgers, oude mensen en kinderen die gevallen zijn in de oorlog die nu al tien jaar woedt in El Salvador. Dit werd duidelijk verwoord door pater José Maria Tojeira, de huidige provinciaaloverste in El Salvador, in zijn verklaring na de gebeurtenissen: ‘Onze jezuïeten werkten voor vrede, gebaseerd op recht voor de armen. In de dood delen zij het lot van zo veel arme Salvadoranen, vermoord omdat zij bevrijding nastreefden langs vreedzame weg. Het lijdt voor ons geen twijfel: de reden van deze moorden is de verbintenis van onze priesters zich in te zetten voor vrede en gerechtigheid. Wat onze huidige aartsbisschop zei, dat dezelfde haat die Monsignor Romero doodde nu onze broeders heeft vermoord, kunnen wij zonder meer beamen’. Vijftien jaar geleden, toen de jezuïeten in een Algemene Congregatie hun nieuw engagement bespraken ‘om rechtvaardigheid te bevorderen als onvervreemdbaar deel van de dienst van het geloof’, wees pater Arrupe hun in profetische woorden op de gevolgen van zo'n keuze: ‘Onze Congregatie dient er zich ten volle van bewust te zijn dat de rechtvaardigheid van het evangelie gepredikt moet worden door en op het kruis. Als we ons ernstig | |
[pagina 584]
| |
inzetten voor rechtvaardigheid zal het kruis dadelijk opdagen, vaak begeleid door bitter lijden. Inderdaad, al wijken we niet af van ons priesterlijk en religieus charisma en al gaan we voorzichtig te werk, we zullen al vlug merken dat wie onrecht bestendigt in onze samenleving zich tegen ons keert ofschoon diezelfde mensen soms doorgaan voor heel goede christenen en vaak onze weldoeners en vrienden zijn, zelfs onze verwanten. Zij zullen ons beschuldigen van marxime en subversie en niet langer onze vrienden willen zijn en ons ook niet langer hun steun en financiële hulp verlenen’. Willen we trouw blijven aan het evangelie, dan is er geen weg terug uit deze keuze, noch voor de jezuïeten die nu nog in El Salvador zijn, noch voor christenen die elders op onrecht stoten. De jezuïeten in El Salvador willen zeker verder werken voor en met de armen. Ik twijfel er geen ogenblik aan dat zij de moed zullen hebben te leven naar het woord dat aartsbisschop Romero sprak enkele maanden voor hij zelf werd vermoord: ‘Ik verheug me erover, broeders en zusters, dat onze kerk vervolgd wordt juist omwille van haar voorkeur voor de armen en omdat ze probeert zich te incarneren terwille van de armen. En ik wens tot allen te zeggen, tot wie regeren, rijk zijn en machtig: word je niet arm, zie je niet om naar de armoede van onze mensen als waren ze je eigen familie, dan zul je de samenleving niet kunnen redden’. |
|