Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
[November 1989]Kerk en tegenspraak
| |
Instemming met de kerkelijke overheidHet beleid van de centrale kerkelijke overheid stuit momenteel her en der op verzet. Parodoxaal genoeg vaak bij mensen die erg begaan zijn met geloof en kerk. Toch mag datzelfde beleid ook op flink wat bijval rekenen. En vaak ook van lieve en verstandige mensen. Kordaat optreden dijkt een | |
[pagina 100]
| |
dubbelzinnigheid in die zij vaak als storend aanvoelen. De paus stelt zelf dat men de waarheid toevertrouwd aan de verkondigingstaak van de kerk, moet zien als een geheel, als een soort van symfonie die elke deelwaarheid met andere stukken verbindtGa naar voetnoot2. Naast een afgerond leerstellig systeem, biedt de kerkelijke overheid ook een emotioneel kader. Voor vele mensen is dat meer dan welkom in een wereld waarin emotie op artistiek vlak verdacht en op economisch gebied hinderlijk is. Al lijkt de taal van Rome haaks te staan op het hedendaagse levensgevoel, ook dat laatste biedt niet iedereen de geborgenheid die hij zoekt. Bijval vindt de huidige Vaticaanse politiek onder meer in de Bonner Verklaring, een document gepubliceerd in de Frankfurter Allgemeine waarin 4.132 vrouwen de Keulse theologen tegenvoets pogen te nemen. Ook vanuit extreem conservatieve hoek oogst het huidige Romeinse beleid goedkeuringGa naar voetnoot3. Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat het hedendaagse kerkklimaat een verdere polarisatie in de hand werkt. Dat een beamen van het huidige beleid volstrekt legitiem is, daar kan niet de minste twijfel over bestaan. Of naast een betuiging van aanhankelijkheid ook een scherpe afkeuring van meer kritische opinies op haar plaats is, is een ander probleem. Christenen die het actuele beleid oprecht het beste vinden, hebben recht op eenieders respect, ontdaan van elke al dan niet verholen laatdunkendheid. Hetzelfde geldt echter voor christenen die het niet eens zijn met het beleid. Het drastisch en daadwerkelijk smoren van elke discussie is dan ook onverantwoord, niet in het minst omwille van de ook in het huidige kerkelijk wetboek sterk benadrukte eigen verantwoordelijkheid van de gelovigen. De plichten en rechten van alle christengelovigen, die in de canones 208 tot 223 van de CIC worden geformuleerd, brengen niet met zich dat de kerk voortaan een democratie is, maar wel dat niet alle aspecten van deze democratie binnenkerkelijk nog langer kunnen worden geloochend. Werken met grondrechten is een subtiel spel dat veel oefening vergt. Binnenkerkelijk bestaat terzake geen traditie, een lange en allicht geleidelijke weg moet worden afgelegd. Inmiddels zijn bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting en van theologisch onderzoek wel rechten waar men niet naast kan kijkenGa naar voetnoot4. Wie derhalve van elke gelovige volslagen conformisme eist, verbreekt dit | |
[pagina 101]
| |
zelf. Hij legt immers essentiële bepalingen van het vigerende kerkelijk wetboek naast zich neer. | |
De stilteWie de huidige Romeinse beleidslijnen niet uitdrukkelijk wenst toe te juichen, kan zich in stilte hullen. Hoewel die houding in haar uiterlijke verschijning opvalt door bescheidenheid, is ze toch veelzeggend. Ze kan een uiting zijn van bezinning of verdieping, maar ze kan ook naar iets anders wijzen. Dat ‘iets anders’ verschilt nogal eens. Men kan bijvoorbeeld de stilte bewaren omdat men de gevoerde politiek steunt en de noodzaak van een persoonlijke reactie niet aanvoelt, of nog omdat men een geringe belangstelling heeft voor die problematiek als dusdanig. Boeiender is de stilte die geladen is. In die hypothese blijft protest achterwege om allerlei tactische redenen. Die kunnen verband houden met de persoonlijke toekomst van de betrokkenen of met overwegingen die meer met het algemeen welzijn te maken hebben. Een aantal theologen weigert bijvoorbeeld de Keulse Verklaring te ondertekenen of verkiest niet te spreken op de jaarlijkse bijeenkomst van de Nederlandse Acht Mei Beweging en dit niet zelden om redenen van persoonlijke aard. Angst voor kritiek is daar zeker bij. Maar er zijn ook andere gronden. Een aantal jonge Vlaamse leketheologen tekenden de Keulse Verklaring niet omdat ze niet op een vaste benoeming terug konden vallen. Andere deskundigen zien in een handtekening een potentiële bedreiging voor een windstil academisch klimaat. Diverse Nederlanders schrokken terug voor een publiek optreden op de bijeenkomst van de Acht Mei Beweging omdat hun universiteit het ten gevolge van nakende bezuinigingen moeilijk dreigt te krijgen. Hier komt het grensgebied tussen particulier en algemeen belang in het geding. Om welke reden bewaart men het stilzwijgen? Uit liefde voor de universiteit? Of uit angst voor de eigen positie binnen die structuur? Nevelslierten hangen te aarzelen over dit grensgebied. Ook academici die het klimaat in de Vlaamse kerk, eventuele ongelukkige bisschopsbenoemingen en good-will tegenover de universiteit als argument aanhalen, hebben allicht ten dele hun eigen positie in het achterhoofd. Zij doen geen radicale uitspraken. Zij zijn geen helden. Het is trouwens evenmin heldhaftig zich radicaal voor de actuele beleidslijn uit te spreken. Een dergelijke radicaliteit is immers volledig convergent en bijgevolg ongevaarlijk. Ongevaarlijke radicaliteit is per definitie niet heldhaftig en daarenboven een contradictio in terminis. Maar laten we de stilte mild beoordelen. | |
[pagina 102]
| |
Niemand heeft de plicht een held te zijn. Misprijzend neerkijken op hen die zwijgen is al te gemakkelijk, vooral als men bijvoorbeeld zelf vast benoemd is en als leek weet dat men toch geen bisschop kan worden. Toch wens ik de aandacht te vestigen op de al terloops aangestipte bepaling van het kerkelijk wetboek die de vrije meningsuiting juridisch gestalte geeft, nl. canon 212 § 3. Men lette goed op de formulering: ‘Naargelang van de kennis, de deskundigheid en het aanzien dat zij (= de christengelovigen) genieten, hebben zij het recht, zelfs ook soms de plicht, hun mening over wat het welzijn van de kerk aangaat aan de gewijde Herders kenbaar te maken en deze, met behoud van de zuiverheid van geloof en zeden en van de eerbied jegens de Herders, en rekening houdend met het algemeen nut en de waardigheid van de personen, aan de overige christengelovigen bekend te maken’. Bovengaande bepaling biedt niet meteen een roekeloze aanblik. Voorzichtigheid blijft geboden wanneer een gelovige zijn mening wil uiten. Interessant is evenwel dat hij soms verplicht is zulks te doen. Met andere woorden, hij overtreedt de wet wanneer hij zwijgt. Non possumus non loqui is niet langer een sierlijke stijlfiguur maar een juridische plicht. Zaak is natuurlijk uit te zoeken in welke gevallen er van die verplichting daadwerkelijk sprake is. Een vage tekst moet in de praktijk concrete gestalte krijgen. Een zaak staat echter als een paal boven water: wanneer iemand zijn plicht tot vrije meningsuiting in overeenstemming met canon 212 § 3 vervult, mag dit niet tot een sanctie leiden. Dit zou een bedreiging uitmaken voor de logica van het systeem. Waarom? Terwijl enerzijds plichtsvervulling zou worden bestraft, kan men anderzijds omwille van bewijsproblemen niemand met de vinger wijzen omdat hij aan zijn plicht zou verzaken. Wie zwijgt, doet zulks misschien omdat hij bang is maar mogelijk ook omdat hij niets te zeggen heeft. In dat laatste geval zou een sanctie onaanvaardbaar zijn. Hier hoort ook een woord thuis over de angst, binnenkerkelijk, zijn mening te vertolken. Die angst is nefast. Ze maakt authenticiteit onmogelijk. Ze leidt tevens tot een scheefgetrokken discours. Vooral gematigden durven niet meer spreken. En wie toch spreekt, doet het omwille van de angst vaak al te onbehouwen, zoals schuchtere mensen onder de druk van omstandigheden, uit onbeholpenheid, bijzonder onbeleefd kunnen zijn. Angst maakt tenslotte ongelukkig. Om Paul van Ostaijen te parafraseren: wanneer ze door uw mond snokt, is ze als het eerste smaken van een narcose. Angst is in een kerk onaanvaardbaar. Er is geen enkel excuus voor. Het is aan de herders om te zorgen dat gelovigen niet angstig zijn, en zeker dat ze niet angstig zijn omwille van hen. | |
[pagina 103]
| |
De kerkelijke stilteNaast de zojuist vermelde stilte is er ook nog een specifiek kerkelijke stilte. Die stilte wordt niet gekenmerkt door een absoluut zwijgen, maar door een zwijgen over het wezenlijke en door onduidelijkheid aangaande de relatie tussen inhoud en vorm. Men treft dit soort stilte ook aan in de politiek en de zakenwereld, maar niet in de kunst en de liefde, wil men althans die laatste begrippen zelf niet uithollen. Bij het beluisteren van een dergelijke ‘stilte’ stellen we ons bijna als in een reflex de vraag: wat zou men eigenlijk bedoelen? Als illustratie wil ik een interview aanhalen dat de Duitse theoloog Walter Kasper op 12 februari 1989 aan het Italiaanse dagblad Avvenire toestondGa naar voetnoot5. Het onderwerp van dit interview is de Keulse Verklaring en alles wordt nog pikanter wanneer men weet dat Kasper twee maanden later tot bisschop van Rottenburg-Stuttgart werd benoemd. Kasper komt uitermate voorzichtig over. Hij heeft zeker geen kritiek op de paus, integendeel, Johannes-Paulus II vertolkt volgens hem de christelijke vrijheidsidee, de Keulse theologen houden het bij een begrip dat uit de eeuw van de Verlichting stamt. Ook ten aanzien van kardinaal Ratzinger uit Kasper geen kritiek. Wel verklaart hij zich niet altijd akkoord met de stijl van de Romeinse Curie, die hij zo niet autoritair, dan toch minstens weinig communicatief vindt. Kaspers antwoorden zijn een mooie illustratie van wat ik ‘kerkelijke stilte’ zou noemen. Kasper wist ongetwijfeld dat de kans bestond dat hij bisschop werd. Zegde hij daarom andere dingen dan hij onder een ander gesternte zou hebben gezegd? Concentreren we ons echter op zijn uitspraken zelf. Een ervaren theoloog als Walter Kasper is natuurlijk op de hoogte van wat de Romeinse Curie is. Om het zo neutraal mogelijk, namelijk in de bewoordingen van canon 360 CIC 1983 te zeggen: ‘door de Romeinse Curie pleegt de paus de aangelegenheden van de gehele kerk te behandelen; in zijn naam en op zijn gezag vervult ze haar taak voor het welzijn en ten dienste van de kerken’. Kortom, de curie is geheel en al van de paus afhankelijk en treedt op in zijn naam. Die plaatsbepaling roept vragen op betreffende de interpretatie van de mening die Kasper vertolkt. Meent hij dat de curie niet communicatief is, terwijl de paus aan dit euvel niet lijdt? Dan suggereert hij dat de paus zijn bestuursinstrumenten onvoldoende in handen heeft en dus op dat terrein tekort schiet. Of meent hij dat de paus bestuurlijk wel de touwtjes stevig | |
[pagina 104]
| |
in handen heeft en in staat is zijn beleidsstijl en opties in de curie te doen aanvaarden? Dan kiest hij bewust voor een niet communicatieve aanpak. Beide interpretaties leiden tot dezelfde conclusie: ook al bekritiseert Kasper de paus niet - hij looft hem integendeel uitdrukkelijk - toch neemt hij hem zijdelings op de korrel. Er is echter nog een vraag die verder reikt: oefent Kasper zijdelingse kritiek uit, omdat hij meent dat zijdelingse kritiek an sich de beste reactie is? Of houdt de mate van kritiek verband met de begrenzingen die door een goed tactisch inzicht worden gedicteerd? Leidt rechtstreekse kritiek tot polarisatie, tot sancties, tot het mankeren van een bisschopsbenoeming? Was Walter Kasper bisschop geworden indien hij de Keulse Verklaring had ondertekend? Het blijven onbeantwoorde vragen. Men kan vermoedens koesteren, suggereren, oordelen, maar uiteindelijk is elk oordeel lichtvaardig. Per slot van rekening zegt Kasper bijna niets, tenzij misschien dat betere communicatie aangewezen lijkt. Onschuldiger kan het niet. Het spreken in de kerk, zeker aan de top, zeker met betrekking tot publieke stellingnamen, is niet zelden een subtiel tactisch steekspel dat daarenboven ook nog zinvol zou moeten overkomen zonder dat ‘Rome’ onrustig wordt. Kerkpolitiek is een gesofistikeerd spel voor gevorderden, of noem hen ingewijden. Een verfijnd schaakspel. Schijnaanvallen worden uitgevoerd, dames of pionnen opgeofferd. En verder... Er staat niet wat er staat, maar men kan ook niet zeggen dat het er helemaal niet staat. Stond er iets anders dan zou er weldra niets meer staan. Stijloefeningen van die aard bepalen uiteindelijk het karakter. Tot daar de kerkelijke stilte. We kunnen er begrip voor opbrengen. Alhoewel, dit discours trekt geen jonge oningewijde of idealistische mensen aan. Daarvoor blijft alles te zeer een spel. De kerkelijke stilte maakt weliswaar niemand gelukkig, maar ze behoedt wellicht voor groter ongeluk. Wie zal dat trouwens beoordelen? | |
Het formele protestDe weg van de diplomatie bevredigt niet iedereen. Het is een lange weg, zoveel is zeker, en misschien kronkelt hij wel zachtjes naar nergens. Als de kerkelijke overheid het wil, is er echter ruimte voor inspraak. De kerkstructuren maken zulks niet onmogelijk. Maar veel hangt af van de verantwoordelijken op lokaal of universeel kerkelijk vlak. Lokale spelregels zijn weliswaar gewenst, maar moeten niet per se. Adviezen dienen vaak te worden ingewonnen, maar zijn zelden bindend. Echte inspraak komt derhalve binnen de kerkstructuren niet noodzakelijk aan bod. De beleidsverantwoor- | |
[pagina 105]
| |
delijken hebben juridisch de mogelijkheid alle suggesties discretionair te negeren. Daarom is de verlokking af en toe groot om zijn toevlucht te zoeken in formeel protest. Een voorbeeld van zulk protest biedt de Keulse Verklaring. Die verklaring verdient ongetwijfeld bewondering, ook vanwege mensen die er niet onverdeeld achter staan. Het gaat om een noodkreet die authentiek is. Zelfs al verwijt men de theologen die ondertekend hebben dat ze lijden aan eigenwaan, dan kan men toch niet voorbij aan het feit dat zij de moed hadden te spreken. Zij hebben door het plaatsen van nun handtekening gekozen voor een beetje ‘gevaarlijker’ leven. Misschien is dat gevaar niet altijd bloedstollend groot, gezien het vaak waterdichte statuut van meer dan één ondertekenaar. Maar dat zij angst, apathie en opportunistische speculatie hebben doorbroken, verdient alle respect. Het zou prachtig zijn mocht één van de opstellers of ondertekenaars in de toekomst zelf tot het bisschopsambt worden geroepen. Zulke benoeming zou vanwege de beleidsverantwoordelijken kunnen getuigen van een reële christelijke openheid, en, in een iets minder nobele hypothese, alvast van subtiel politiek doorzicht waarvan men niet meteen kan zeggen dat het niet christelijk is. In laatste instantie zou het een teken zijn van lieve ironie, een geestesgesteldheid die in de kerk uitermate zeldzaam is. Toch kleven aan het ondertekenen van een document als de Keulse Verklaring, aan het uiten van formeel protest, ook nadelen. Vooreerst roept de stijl vragen op. Hoewel die in het geval van de Keulse Verklaring zonder twijfel pregnant en vloeiend is, kan hij niet anders dan ook enigszins ongenuanceerd klinken. Gaat het om slogantaal, zoals Karl Lehmann het uitdrukte?Ga naar voetnoot6 Die beschuldiging is nogal lichtvaardig. Bezielende nuance en stijlvolle twijfel ontbreken echter wel vaak in een document dat uiting geeft aan formeel protest. Formeel protest hanteert eigenlijk dezelfde eenzinnigheid die aan de kerkelijke overheid wordt verweten. In officiële kerkelijke documenten wordt soms een waarheid aangeboden als antwoord op een vraag die niet wordt gesteld, wordt een waarheid geconstrueerd waarvan de werkelijkheidswaarde niet overtuigend kan worden aangetoond. Daarom is die waarheid vaak ongeloofwaardig en daarenboven overbodig. Ze leunt immers niet meer aan bij een hunkering die uit twijfel en positief zoeken groeit. Formeel protest wordt door hetzelfde gevaar bedreigd. Het ontbeert de finesse, de zin voor schakeringen waarvan men intuïtief aanvoelt dat ze bij | |
[pagina 106]
| |
de waarheid horen, wil de waarheid geen abstract begrip maar een veilige gids zijn. In eerste instantie kan een reserve ten aanzien van formeel protest dus ingegeven zijn door stijlmotieven. Als de toon van een tekst niet erg genuanceerd is, eenzinnig blijft, lijkt hij minder aantrekkelijk. Maar inhoud en vorm kunnen niet feilloos worden afgebakend. Wisselwerking is onvermijdelijk. Door het discours van de kerkelijke overheid, althans gedeeltelijk, over te nemen, begeeft hij die formeel protesteert, zich onvermijdelijk ook op inhoudelijk terrein. Hij doet aan oppositie, een oppositie die misschien wel loyaal is, maar hoe dan ook als oppositie dient te worden gekwalificeerd. Het is niet hoopgevend wanneer in een kerk precies hetzelfde discours wordt ontwikkeld als in het dagdagelijkse leven, waar zoveel draait om de macht en om het woord als wapen. Maar er is meer. Een confrontatie binnen de officiële kerkstructuren voert regelrecht naar het zuur van de nederlaag. Die structuren zijn - terecht of ten onrechte - zo fundamenteel ondemocratisch dat niet alleen protest-woorden niet ernstig hoeven te worden genomen, maar dat formeel verzet als zodanig binnenkerkelijk geen bestaansgrond heeft. Bijna alles hangt daarom af van de good-will die beleidsmensen al dan niet ten toon spreiden. Die bevinding vindt steun in can. 135 CIC 1983 waar de drie machten, de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke, worden opgesomd. ‘Opgesomd’ is het juiste woord. Op een reële machtsspreiding wijzen ze niet. Al worden de zogenaamde machten verbatim gesplitst, de facto blijven ze bij dezelfde personen geconcentreerd. Het is vooral betreurenswaardig dat er geen onafhankelijke rechtsmacht bestaat, een rechtsmacht ook bevoegd voor administratieve zaken. Praktijken zoals het veranderen van het kiesrecht tijdens de procedure zouden dan met wortel en al worden uitgeroeid. Zouden: de zaken liggen nu eenmaal anders. Omwille van de eenheid van de sacra potestas acht het heersende denken een onafhankelijke rechtsmacht onmogelijk. Formeel protest binnen de kerk lijkt precies daarom tot mislukken gedoemd. Inspraak of protest sijpelt pas door bij de gratie van degenen die het voor het zeggen hebben. Precies wanneer deze inspraak geschiedt via formeel protest, is de kans het grootst dat de overheid zich verongelijkt voelt en dichtklapt. Formeel protest lijkt dan ook slechts aangewezen wanneer men in het protest zelf, in de kans zich te uiten, een middel ziet om inwendige spanningen te verminderen, om het leven draaglijk te maken, om de kloof tussen kerkstructuren en zinvragen voor zichzelf overzichtelijk te houden. Echt resultaat is weinig waarschijnlijk wanneer het om formeel protest gaat, ook wanneer het inhoudelijk sterk blijkt te zijn. De huidige kerkstructuren | |
[pagina 107]
| |
verschaffen de gelegenheid om formeel protest negatief te sanctioneren. Ze bieden aan de overheid bovendien voldoende toerusting om inhoudelijke discussies zegevierend af te sluiten via het instrumented hanteren van ongrijpbare begrippen waarvan de bestuurders zich gerechtigd achten een authentieke interpretatie te geven: charisma, communio, Volk Gods, leergezag, heilsboodschap... Formed protest botst op het mysterie als wapen en daar staat men per definitie machteloos tegenover. De enige vorm van protest die binnen een gesloten structuur wél kans maakt, lijkt mij die van de verzoeking, de verleiding. Het gaat hier om de vrouwelijke charme van de idee die precies omdat ze gedachte is en niet dwingen wil, niet afdoend kan worden bestreden. | |
De charme van ideeënIs het niet vermetel te geloven in een doorsijpelen van nieuwe ideeën binnen een structuur die ook na Vaticanum II uitgesproken hiërarchisch is? Het kan immers niet worden ontkend dat ook vandaag de communio een communio hierarchica is, en zoals zo vaak in zuiderse talen ligt de klemtoon achteraan. Toch schenkt het huidige kerkelijk wetboek ook heel wat aandacht aan de plichten en rechten van alle christengelovigen. De canones 208 tot 223 - boven al vermeld - bieden een zekere ruimte. Kenschetsend voor deze ruimte is dat ze er is, ze hoeft niet van bovenaf te worden gecreëerd. Het is evenmin een ruimte die, zoals een catalogus met prijsoffertes, op aanvraag ter beschikking staat. Neen, er hoeft niets te worden gevraagd. Gelukkig, want gezien de kerkelijke traditie zou het antwoord wel eens al te vlug negatief kunnen zijn. In plaats van formed protest dat te pletter loopt op de klippen van de hiërarchische kerk, lijkt een rusteloos maar rustig bouwen via de grondrechten, via de waarde en waardigheid van elke gelovige meer aangewezen. Verenigingen en organisaties kunnen vrij worden opgericht (can. 215), of ze al dan niet de toelating krijgen de benaming ‘katholiek’ te dragen doet daar niets van afGa naar voetnoot7. De vrijheid van onderzoek en meningsuiting worden in het kerkelijk wetboek duidelijk geformuleerd. Het recht op privacy van canon 220 klinkt misschien een beetje trendy, maar het creëert, als men er wat dieper over nadenkt, een vrije zone die best leefbaar kan zijn en waar het genot van een beetje elusiveness wellicht tot creatieve vonken leidt. Dat | |
[pagina 108]
| |
klinkt vrij optimistisch. Is er echt vrijheid en kan men zich een stevige autonomie veroorloven zonder te botsen op een terechtwijzing vanwege de kerkelijke hiërarchie? Zo eenvoudig is het allemaal niet. Voor functies binnen het systeem blijft men in hoge mate afhankelijk van die hiërarchie. Theologiedocenten die een missio canonica behoeven, blijven niet buiten schot. Mensen die onder diocesane bevoegdheid arbeiden, kunnen zich niet indekken tegen aardverschuivingen aan de top van hun bisdom. Niet alle herders ogen gelijkaardig. Bisschoppen zijn theologisch gezien weliswaar geen vertegenwoordigers van de paus, maar strikt juridisch begint het er in een aantal gevallen aardig op te lijken. Binnen de formele kerkstructuren blijft de onmacht groot. Maar dat geldt al veel minder wanneer men structuren opzet die gebruik maken van en steunen op de fundamentele rechten van elke christengelovige en die niet door de hiërarchie worden gecontroleerd. De macht van de hiërarchie wordt daarbij noch ontkend noch bestreden. De prerogatieven van de overheid blijven volkomen intact, men zet immers geen concurrentieel parallelcircuit op. De kerkelijke overheid hoeft niet steeds en niet aangaande alle facetten van het gelovige leven de eerste inspiratiebron te zijn, de eeuwige fontein waaraan men zich tijdeloos laaft. Een juridische verplichting daartoe is te enen male onmogelijk. Men kan iemand opleggen - hoe relatief dit binnen een kerkelijk recht zonder afdwingbaarheid ook is - het gezag als gezag te erkennen. Het is mogelijk nog verder te gaan en juridisch vast te leggen, zoals de canones 750 en 752 dat doen, wat moet worden geloofd en wat men moet betrachten te geloven via een volgzaamheid van verstand en wil. Maar daarmee houdt het op. Een juridisch statuut van de inspiratie is ondenkbaar. Zij laat zich niet kooien. Trouwens, opereren via de grondrechten is niet alleen niet verboden, maar formed toegelaten. Grondrechten zijn geen gratuïte ornamenten, sierlijk maar nutteloos. Ze vormen een vertrekpunt voor concrete actie. Wie het oneens is met het huidige kerkelijke beleid, wie er verdriet om heeft, staat het vrij zich al dan niet te verenigen en zijn ideeën te verspreiden. Kwaliteit van ideeën laat niemand onberoerd, vooral als die ideeën mild en lankmoedig, maar toch scherp worden verwoord. Kwaliteit beklijft alleszins meer dan de stem van het protest, hoe inhoudelijk terecht en authentiek dat laatste ook moge zijn. Vrijheid mag - en moet soms - rechtmatig worden opgenomen. Zij wordt in het Wetboek toegekend en zij zal minder worden aangevochten naarmate ze aantrekkelijker wordt opgevuld. Wellicht maakt een goed aanwenden ervan een einde aan de irrationele reactie die her en der in de kerk woedt tegen de zogenaamde ideeën van de Verlichting. Het | |
[pagina 109]
| |
is niet zo dat alleen het irrationele naar het hart grijpt, zoals het evenmin juist is dat een mysterie niet duldt dat men er naar best vermogen over nadenkt. Onredelijkheid is een ondeugd die het mysterie niet verdiept. Autonoom denken, redelijk blijven, zichzelf zijn zonder zichzelf centraal te stellen staat niet haaks op een diepe eerbied voor de diepten van ons bestaan. Jacques Prévert verwoordde dit treffend in het gedicht Place du Carrousel. Een sublieme redelijkheid roept hier diepe emoties op. Op een plein staat een gewond paard. Het rust op drie benen, het vierde is verminkt. Het wacht sereen op wat komen gaat.
Et le cheval se taisait
le cheval ne se plaignait pas
le cheval ne hennissait pas
il était là
il attendait
et il était si beau si triste si simple
et si raisonnable
qu'il n'était pas possible de retenir ses larmes
Het is niet mogelijk emotioneel onverschillig te blijven voor een paard dat zo redelijk is: ‘Il n'était pas possible de retenir ses larmes’. De houding van het paard verdient navolging, niet omdat het arme dier de stilte bewaart, maar wel omdat het ondanks alles in zijn reactie onnoemelijk redelijk blijft. Die houding lijkt ook binnenkerkelijk aangewezen. De redelijkheid bestaat er dan in niet te verzanden in formeel protest dat binnen de bestaande structuren geen kans maakt, maar in een sereen en optimistisch aanwenden van de ook binnenkerkelijk geboden vrijheden. Zo komt men tot het vreedzame geweld van een inhoudelijk antwoord, dat een soort ongrijpbare overtuigingskracht bezit die niet licht aan de kant kan worden geschoven. Formeel mag de overheid een aanwenden van de bestaande, theologisch onderbouwde, juridische mogelijkheden niet afwijzen. En inhoudelijk is er de quasi wetmatigheid dat valabele ideeën hoe dan ook niet te stuiten zijn. Geloof in de kracht van ideeën mag niet leiden tot een vlucht, tot een te alien prijze vermijden van een confrontatie met de overheid. Maar anderzijds kan men bezwaarlijk ontkennen dat enerzijds de kerk vele fundamentele problemen nauwelijks behandelt, en dat, anderzijds, het canonieke systeem aan de gelovigen de nodige vrijheid biedt om hierover zelfstandig, al dan niet in gestructureerde vorm, na te denken. Thema's als leven - ook na de dood -, vrijheid en democratie, behoud van de schepping, eenzaamheid, geloof en cultuur, zijn voor een gelovige van groot belang. De officiële kerk reikt hierover geen gedachten aan die te nemen of te laten zijn. Over | |
[pagina 110]
| |
sommige van de geciteerde problemen is het gesprek zelfs nauwelijks op gang gekomen. De mogelijkheid om hierover redelijk na te denken, blijft onverkort bestaan, ook als bisschopsbenoemingen tegenvallen of gedetailleerde uitspraken over seksuele moraal al te frequent weerklinken. Onmiddellijk na de boven geciteerde verzen over het zo redelijke paard dat alleen maar staat te wachten, schrijft Prévert:
Oh,
jardins perdus
fantaisies oubliées
prairies ensoleillées
oh douleur
splendeur et mystère de l'adversité
sang et lueurs
beauté frappée
Fraternité
De oorsprong van dit gedicht lijkt mij dieper te liggen dan in het besef dat redelijkheid emoties op kan roepen. Zonder goedkope associaties te zoeken tussen de houding van het paard en het sterven van Jezus, lijkt het mij toch dat dit prachtige gedicht geworteld is in een christelijke cultuur. Dat men die band niet empirisch aan kan wijzen, vind ik veelzeggend. Het wijst op de kracht van het christelijke gedachtengoed, ondanks talloze beleidsbeslissingen door de eeuwen heen. Uit het gedicht van Prévert komt de band naar voren tussen een rustige, authentieke, geweldloze houding en een aantal beelden en gedachten die voor de mens essentieel zijn. Zij hebben te maken met weemoed en vriendschap, leven en dood, verdriet en overgave. Een minder ingetogen, een hevige en nutteloze reactie van het paard zou nooit hebben geleid tot de gedachtenassociaties van het gedicht. Omdat het paard zichzelf blijft, ook in tegenspoed, dwingt het in al zijn redelijke weerloosheid bewondering af. Het paard reageert niet opstandig op zijn gebroken been omdat het lijkt te weten dat het, ook als het opstandig zou worden, toch blijft wat het is: een paard met een gebroken been. Precies dit schijnbaar zo eenvoudige besef van eindigheid opent wegen naar de meest fundamentele gedachten en gevoelens. Zulke houding lijkt mij ook binnenkerkelijk waardevol, ook al is ze dan moeilijk te omschrijven. De grens, het besef van eindigheid mag uiteraard niet leiden tot glansloze berusting. Wel kan dit besef helpen om in een nietconflictuele sfeer van de bestaande mogelijkheden gebruik te maken: van het recht om onderzoek te verrichten, om verenigingen te stichten, om zijn mening kenbaar te maken. Hoe minder een in dat raam geformuleerde idee | |
[pagina 111]
| |
er uitziet als een uiting van protest, als een reactie, des te meer is zij een idee die alleen maar zichzelf wil zijn. En een idee is vaak slechts onweerstaanbaar in de mate dat zij geen weerstand wil bieden. De kracht van Jezus' kruisdood is een duidelijke illustratie van deze paradox. Tegenover een antwoord op een vraag die als vraag niet kan bekoren, zou ik het redelijk en vastberaden zoeken naar nieuwe vragen stellen. De officiëte vragen worden op die manier niet bestreden, hoogstens vervagen ze omdat ze misschien niet altijd essentieel zijn. De huidige kerkstructuren bieden, via de grondrechten, alleszins de nodige ruimte om deze weg van vastberaden en relativerende redelijkheid daadwerkelijk in te slaan. | |
SlotbeschouwingenHet actuele beleid in de kerk roept vragen en reacties op. Hoe kan men echter adequaat reageren? Vijf mogelijke invalshoeken heb ik kort aangegeven. Wanneer men instemt met de beleidsopties die vandaag worden genomen, is men perfect gerechtigd daar voor uit te komen. Maar dat betekent nog niet dat men elke kritische stem zonder meer mag veroordelen. De officiële kerkstructuren garanderen daarvoor uitdrukkelijk een vrije ruimte. De stilte is dubbelzinnig. Ze kan op instemming, onverschilligheid of afkeuring wijzen. In dit laatste geval is ze niet zelden ingegeven door angst. Hoewel ze ook dan begrijpelijk is en niet zomaar mag worden afgewezen, is het verschrikkelijk jammer dat angst in de kerk een drijfveer voor handelen of niet handelen kan zijn. De kerkelijke stilte slaat op een bijna stereotiep binnenkerkelijk discours. Het spreken is er meer verhullend dan onthullend en ware bedoelingen moet men tussen de regels zoeken. Vanuit intellectueel oogpunt is deze benadering allicht boeiend, maar ze getuigt niet meteen van authenticiteit. Vervolgens is er de weg van het formele protest. Niet iedereen is een rasdiplomaat, soms werken woede en onmacht zich onstuitbaar naar de oppervlakte. Toch blijft formeel protest een hachelijke zaak. Binnen fundamenteel niet democratische kerkstructuren maakt het als typische uiting van een oppositiehouding weinig kans. Formele verklaringen kunnen sympathisanten opluchten en vervullen ongetwijfeld een interessante signaal- en bewustwordingsfunctie. Maar als wapen irriteren ze meestal de overheid, tenzij ze misschien met een scherp gevoel voor redelijkheid worden toegespitst op één topic waar niemand omheen kan, zoals bijvoorbeeld het veranderen van de stemprocedure wanneer een verkiezing al loopt. | |
[pagina 112]
| |
Redelijkheid, die niet haaks staat op een gezonde emotionaliteit maar haar integendeel helpt opwekken, lijkt mij meer aanwezig in een werken voor verandering via de charme van ideeën. Uitgangspunt is dan niet de bestaande publiekrechtelijke kerkstructuur, maar wel de plichten en rechten van alle christengelovigen die ook in het kerkelijk wetboek van 1983 zeer nadrukkelijk vermeld staan. Zonder met de overheid een an sich onaantrekkelijke en op voorhand tot mislukken gedoemde ballotage om de macht aan te gaan, kan de gelovige zelf proberen, alleen of in groep, in woord en daad te bewijzen dat de aanpak zoals die vandaag vaak door de kerkelijke overheid wordt voorgestaan, niet noodzakelijk de meest aantrekkelijke is. Maar welke benadering men ook voorstaat, ze hebben allemaal iets waardevols. Ook al heeft men voorkeuren die men zelf als authentiek aanvoelt, voor andere mensen veruitwendigt eenzelfde authenticiteit zich mogelijk in een compleet andere aanpak. Dit besef helpt allicht problemen te dedramatiseren, een niet onaardig startpunt om tot een echt en open gesprek te komen waaraan binnenkerkelijk de nood met de dag toeneemt. |
|