Streven. Vlaamse editie. Jaargang 56
(1988-1989)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1027]
| |
Marxistische interpretaties van het stalinisme
| |
De verraden revolutieTrotski heeft de ontwikkeling van Stalins dictatuur van dichtbij meegemaakt. Hij schreef ontelbare artikelen, brochures, manifesten en boeken, waarin hij zijn misprijzen voor het stalinistische systeem uitdrukte. Zijn kritiek werd door geen enkele marxist onbesproken gelaten en vormde het uitgangspunt van het westerse denken over het stalinisme. In zijn werk De Verraden Revolutie (1936) tekende Trotski de sovjetstaat als een samenleving met een dubbel karakter: socialistisch in zoverre de collectieve eigendom van de produktiemiddelen in stand werd gehouden én burgerlijk in zoverre de verdeling van de produkten volgens kapitalistische normen geschiedde. De bureaucratie vertegenwoordigde de burgerlijke kant van de sovjetmaatschappij. Ze was gegroeid uit maatschappelijke behoeften, namelijk het stimuleren van de produktie en het toezicht op de distributie zolang er economische schaarste heerste, maar ze had misbruik ge- | |
[pagina 1028]
| |
maakt van haar machtspositie om haar sociaal overwicht te vestigen. In de periode van het stalinisme nam de inkomensongelijkheid toe. Terwijl een geprivilegieerde minderheid zich te goed deed aan luxeconsumptie en verspilling, werden de arbeiders uitgebuit door middel van typisch kapitalistische methoden zoals stukloon, verlenging en intensificatie van de arbeid. Op het politieke niveau ontpopte de bureaucratie zich als een gigantisch, totalitair repressief staatsapparaat. De communistische partij werd geïnfiltreerd door bureaucraten en arrivisten uit het staatsapparaat, terwijl de oude revolutionaire bolsjevistische garde steeds meer in een minderheidspositie werd verdrongen. Partij en staat smolten samen tot één bureaucratisch superapparaat, dat zich onafhankelijk van elke controle van onderuit ontwikkelde. De partij was niet langer de voorhoede van het proletariaat, maar de politieke organisatie van de bureaucratie. Trotski voorspelde de afrekening door Stalin met de oude bolsjevieken. Die anti-socialistische praktijken brachten Trotski ertoe de sovjetstaat te betitelen als een ‘gedegenereerde arbeidersstaat’. De Sovjetunie was een arbeidersstaat omwille van de socialistische eigendomsverhoudingen met als resultaat de enorme vooruitgang in de industrie en in de ontwikkeling van de bevolking, maar zij was gedegenereerd op het vlak van de ideologische en politieke bovenbouw. Trotski verklaarde de collectivisatie en de industrialisatie vanuit de socialistische eigendomsverhoudingen, maar de dictatoriale wijze waarop dit gebeurde vanuit het bureaucratische, anti-socialistische karakter van de sovjetstaat. Hij beschouwde het stalinistische regime dan ook niet als een socialistisch regime, maar als een tussenfase, een overgangsregime in de ontwikkeling van kapitalisme naar socialisme. Een typisch marxistische vraag die daarbij aansloot, was of de bureaucratie dan de nieuwe heersende klasse vormde. Op basis van de marxistische stelling die het bestaan van een klasse afleidt uit haar relatie tot de produktiemiddelen, ontkende Trotski dat de bureaucratie een klasse was. Ze had immers nog geen maatschappelijke basis gelegd voor haar overheersing in de vorm van bijzondere eigendomsvoorwaarden. Ze was verplicht het eigendom van de staat te verdedigen, als bron van haar macht en van haar inkomen. Trotski definieerde haar als een ‘kaste’ of een ‘stratum’. De heersende klasse onder het stalinistische regime was nog steeds het proletariaat; via een politieke revolutie kon zij de bureaucratie ten val brengen. Het socialistische karakter van de Oktoberrevolutie stond voor Trotski als een paal boven water. ‘Onderweg’ is het echter misgelopen. De ‘bedoelingen’ van de bolsjevistische voorhoede werden keer op keer door de ‘omstandigheden’ tenietgedaan. Onder die omstandigheden rekende hij het fa- | |
[pagina 1029]
| |
len van de revolutie in Europa, meer in het bijzonder in Duitsland met als gevolg de isolatie van het onderontwikkelde Rusland in een kapitalistische, vijandige omgeving; het lage culturele peil van het tsaristische Rusland en het ontbreken van democratische tradities. In het werk van Trotski vinden we de basis van de deformatie-theorie, die veel navolging zou kennen bij de marxisten. De revolutie was in wezen socialistisch, maar in de loop van de verdere historische ontwikkeling is het socialisme door ‘objectieve’ factoren gedeformeerd op het vlak van de bovenbouw. Het stalinisme was een afwijking, het betekende het ‘verraad’ van de revolutie en van het marxisme-leninisme. In dat ‘objectieve’ kader werd ook de persoon van Stalin gesitueerd. Trotski en zijn aanhangers V. Serge, J.-J. Marie en B. Souvarine tekenden hem niet als een sterke, intelligente persoonlijkheid met eigen kwaliteiten en ideeën die bij het apparaat aansloegen, maar als de personificatie van alle bureaucratische ‘eigenschappen’: praktische zin, geringe theoretische bagage, sterke wil, volhardingsvermogen, gebrek aan verbeeldingskracht en, boven alles, middelmatigheid. Door Stalin als vertegenwoordiger van een nieuwe sociale kaste voor te stellen, verbloemde Trotski zijn nederlaag tegenover zijn aartsvijand. Trotski werd in 1940 door stalinisten vermoord, maar de trotskistische beweging is verder blijven bestaan in de Vierde Internationale, die door Trotski in 1938 te Genève was opgericht. De Vierde Internationale bestond uit verschillende groepjes die nooit goed met elkaar hebben kunnen opschieten. Inzake het stalinisme hebben de trotskisten echter een hoge mate van eensgezindheid aan de dag gelegd. Trotski's interpretatie van het stalinisme werd nagenoeg integraal overgenomen. In deze traditie ontwikkelde in België de trotskist E. Mandel analoge ideeën over de gedegenereerde stalinistische staat. | |
Bureaucratisch collectivisme of staatskapitalismeEen aantal trotskisten had echter kritiek op de ideeën van Trotski. Sommigen verlieten de beweging, anderen bleven als onorthodoxen binnen de organisatie. Tot de laatste groep wordt de Pools-Engelse historicus I. Deutscher gerekend. Hij is alom bekend geworden door zijn biografieën van Stalin en Trotski. Zijn opvatting sloot in menig opzicht bij die van Trotski aan, maar hij hechtte veel minder belang aan het argument van het isolement van de Sovjetunie. Het stalinisme was volgens Deutscher de noodzakelijke oplossing, hoe tragisch ook, voor Ruslands historische achterstand. De wreedheid waarmee de collectivisatie werd doorgevoerd, werd door hem | |
[pagina 1030]
| |
niet ontkend, maar de maatregel was onvermijdelijk geworden omdat er grote graantekorten waren ontstaan en de boeren de bevolking van de steden dreigden uit te hongeren. Sommige trotskisten plaatsten zich buiten de organisatie omdat zij de stalinistische staat niet langer een arbeidersstaat wensten te noemen. Zij namen verder afstand van de Sovjetunie en argumenteerden dat het stalinisme geen maatschappijvorm in overgang naar het socialisme was, maar wel een nieuw type produktiewijze met eigen ontwikkelingswetten en een nieuwe uitbuitende klasse. Onder hen omschreef een eerste groep de stalinistische maatschappij met de termen ‘bureaucratisch collectivisme’ of ‘bureaucratisch staatssocialisme’Ga naar voetnoot2. De bureaucratie had zich als nieuwe uitbuitende klasse geïnstalleerd en de heersersrol van het proletariaat overgenomen. Stalin regeerde als opperste bureaucraat. In tegenstelling tot de trotskisten die het onsocialistische karakter beperkt zagen tot ongelijke verdeling, beweerden zij dat de bureaucratie collectief de produktiemiddelen bezat en arbeiders en boeren uitbuitte. Het argument van de trotskisten dat het bezit gesocialiseerd was, had geen betekenis indien men niet onderzocht wie de genationaliseerde eigendom in feite in handen had. Wanneer de genationaliseerde eigendom en de geplande economie bleven bestaan, dan was dat omdat ze allebei functioneerden in het belang van de machthebbers. Een tweede groep voormalige trotskisten daarentegen ging ervan uit dat in de moderne maatschappij slechts twee produktiewijzen voorkwamen: het kapitalisme en het socialisme. De bolsjevieken hadden met het ‘feodale’ tsarisme gebroken, maar niet het socialisme verwezenlijkt. Hun conclusie luidde bijgevolg dat de nieuwe Russische maatschappij kapitalistisch was. Zo beweerde de Brit T. Cliff in de tweede helft van de jaren veertig dat in Rusland het staatskapitalisme was gevestigd. Omstreeks het begin van het eerste vijfjarenplan was de sovjetbureaucratie omgevormd tot een bourgeoisie en was de Russissche samenleving kapitalistisch geworden. Ze was niet kapitalistisch in de gewone zin van het woord, vanwege het ontbreken van privébezit van de produktiemiddelen. Het staatskapitalisme moest veeleer opgevat worden als één allesomvattend systeem. De ondernemingen vormden geen zelfstandige economische eenheden, maar behoorden tot het ene grote sovjetkapitaal. De bureaucratie wierp zich op als de bedrijfsleiding | |
[pagina 1031]
| |
van dat gigantische staatsconcern. Alles stond in het teken van industrialiseren en kapitaal accumuleren. Een logisch gevolg was de enorme groei van het proletariaat. De meerwaarde die het produceerde, werd door de staat opgezogen om zichzelf uit te bouwen. | |
Gedegenereerd socialismeKritiek op het stalinisme zou niet beperkt blijven tot de trotskisten of afvallige trotskisten, ook de gevestigde communisten kregen belangstelling voor de analyse van het fenomeen. Aanleiding daartoe vormde Chroesjtsjovs speech tijdens het Twintigste Congres van de communistische partij in 1956. De dictatuur van Stalin werd daarin afgeschilderd als ‘het tijdperk van de persoonsverheerlijking’. Stalin werd persoonlijk aangevallen omdat hij van zijn macht misbruik had gemaakt om een tirannie uit te oefenen op de partij en een hele cultus rond zijn persoon op te bouwen. Chroesjtsjov verkoos het begrip ‘stalinisme’ niet te gebruiken omdat het het bestaan van een gesloten maatschappelijk ‘systeem’ suggereerde, terwijl dat volgens hem niet had bestaan. Het vermoorden van partijfunctionarissen, de martelingen en vervolgingen, de verliezen tijdens het begin van de Tweede Wereldoorlog, al die ‘fouten’ waren volgens Chroesjtsjov uitsluitend vanuit Stalins persoonlijke karaktertrekken te verklaren. Zijn zucht naar macht, zijn despotische natuur en paranoïde neigingen werden verantwoordelijk geacht voor het autoritaire karakter van zijn regering. Het systeem en de partij gingen vrijuit. De partijpolitiek was ‘in principe’ juist geweest, haar werd alleen het gebrek aan ‘collectieve leiding’ verweten. Toch werd hiermee niet duidelijk op welke wijze en dankzij welke omstandigheden ‘die maniak’ gedurende vijfentwintig jaren een onbeperkte heerschappij over een land van tweehonderd miljoen inwoners had kunnen uitoefenen. Er ontbrak m.a.w. een historische, politieke en sociologische verklaring. Heel het stalinisme werd op die manier gereduceerd tot een ongelukkig toeval; de persoonsverheerlijking was een soort ‘tumor op een gezond lichaam’. De wrede collectivisatie en industrialisatie en de eliminatie van tegenstanders, trotskisten en boecharinisten, werden Stalin zelfs niet als fouten aangerekend. Het was de enig mogelijke weg om het socialisme te vestigen. Pas na 1934 maakte Stalin misbruik van zijn macht om onschuldige burgers te liquideren. De communistische partijen sloten zich bij deze interpretatie aan en vonden het niet opportuun een bredere discussie te openen. Zij huldigden het stilzwijgen over het stalinisme. Een uitzondering vormde de Italiaanse communistische partij. In een beroemd geworden interview met het tijdschrift | |
[pagina 1032]
| |
Nuovi Argumenti in 1956, sprak de partijleider P. Togliatti in het openbaar zijn twijfels uit over de theorie van de personencultus als verklaring van het stalinisme. Hij verweet de sovjetleiding dat zij het stalinisme reduceerde tot de fouten en misdaden van één man. Dat was volgens hem persoonsverheerlijking met een minteken. Hij vroeg om een onderzoek naar de structurele aspecten van de stalinistische verschijnselen en stelde - daarbij geïnspireerd door de theorie van Trotski - dat in de Sovjetunie een bureaucratisch degeneratieproces was opgetreden. Pas in de jaren zeventig traden de Westeuropese communistische partijen, inzonderheid de Spaanse en de Franse, in het kader van het eurocommunisme in het voetspoor van de Italiaanse partij. In navolging van Togliatti, gingen de eurocommunisten ervan uit dat er zich een degeneratieproces had voorgedaan in de politieke en ideologische bovenbouw van de Sovjetunie. De collectieve landbouw, evenals de uitschakeling van de koelakkeneconomie bestempelde J. Elleinstein, de voornaamste historicus van het eurocommunisme, als positief, socialistisch en noodzakelijk, maar de totalitaire maatregelen die daarbij werden getroffen, waren dat niet. Elleinstein maakte een onderscheid tussen de ‘doeleinden’ van het stalinisme, die de belangen van het socialisme dienden, en de ‘middelen’, die daarmee in tegenstrijd waren. Op dezelfde wijze benaderde hij de industrialisatie: het doel noemde hij juist, de gebruikte methoden verkeerd. Enerzijds poogde Elleinstein door telkens opnieuw te wijzen op de dialectische antithese van middel en doel, van vorm en inhoud het stalinisme van het socialisme te onderscheiden. Op het niveau van de basis was het socialisme tot stand gebracht, op het niveau van de bovenbouw daarentegen groeide het stalinisme uit tot een anti-socialistisch verschijnsel. Anderzijds toonde Elleinstein op basis van die dialectische tegenstelling aan dat het stalinisme in Rusland het socialisme zowel in economisch als in cultureel opzicht had gerealiseerd. In 1953 was het socialisme in de Sovjetunie een feit. Wat Elleinstein m.a.w. vóór alles bevestigd wilde zien, was dat het socialisme zich in weerwil van de totalitaire en barbaarse methoden had doorgezet. Zo redeneerden ook andere leidende eurocommunistenGa naar voetnoot3. Evenals de trotskisten stelden zij Stalin en het apparaat verantwoordelijk voor de deformatie van het socialisme. Nochtans bestudeerden zij die bureaucratie niet als een belangengroep. De bureaucratie werd herleid tot een ‘manier van | |
[pagina 1033]
| |
optreden’, tot een ‘bureaucratisme’. Haar totstandkoming, het probleem van de materiële ongelijkheid en bevoorrechting, de ideologische campagne tegen het egalitarisme en het verband tussen die verschillende factoren werd niet of nauwelijks verklaard. Hetzelfde geldt voor de omvang van de repressie. Voor de trotskisten was het duidelijk dat de bureaucratie er belang bij had. Voor de eurocommunisten daarentegen bleef de staat, die deze repressie uitoefende, een ‘abstractie die van tijd tot tijd gepersonifieerd werd in de persoon van Stalin’. Zij stelden het voor alsof de terreur, eenmaal begonnen, zich als een continu, automatisch proces verderzette en in toenemende mate door Stalin werd gemonopoliseerd teneinde zijn alleenheerschappij te bestendigen. De visie van de eurocommunisten op de bureaucratie hield verband met hun interpretatie van het stalinisme in het algemeen. Zij wilden het stalinisme beperken tot een in tijd en ruimte begrensd ‘verschijnsel’. Het ontstaan ervan werd verklaard door de historische omstandigheden in het achterlijke, pre-industriële en door de oorlog uitgeputte Rusland, de duur ervan door de machtsdrift van Stalin. De trotskisten daarentegen bestudeerden het stalinisme niet als een verschijnsel verbonden met de persoon van Stalin, maar als een totalitair apparaat dat de anti-socialistische bureaucratie reproduceerde omdat ze er belang bij had haar monopolies op alle gebieden van het maatschappelijke leven te behouden. | |
KlassenstrijdDe School van Althusser oefende kritiek uit op de interpretatie van de eurocommunisten. Zij verwierp het ‘humanisme’ en ‘historisme’ in hun verklaring. De Franse communist L. Althusser zag in het marxisme een structuralistische methode van onderzoek, waaruit zowel het menselijke subject als de historische continuïteit bewust werden geëlimineerd. Het ‘humanisme’ van de eurocommunisten voerde volgens de Althusserianen naar een idealistisch begrip van het stalinisme, waarbij het fenomeen primair in de bovenbouw werd gelokaliseerd en op dat niveau werd verklaard. In deze optiek hadden de bureaucratische, nationalistische, totalitaire en andere deformaties die deel uitmaakten van het stalinisme, slechts bestreden kunnen worden met meer ‘democratie’. Volgens de Althusserianen leidde nadruk op waarden als democratie, socialisme, humaniteit en een gewaarborgde rechtsorde alleen tot ‘een moralistisch getoonzette kritiek’, maar niet tot een echte analyse van het stalinisme. Kritiek op het gebrek aan democratie in het stalinisme moest gevoerd worden op basis van proletarische noties en niet vanuit een legalistisch, burgerlijk begrip van de- | |
[pagina 1034]
| |
mocratie. Immers, ook Stalin vaardigde een formeel democratie-begrip uit. Hij kondigde in 1936 een grondwet af die tot de meest progressieve ter wereld behoorde, maar in feite de vernietiging van miljoenen mensen dekte. Door een idealistische verklaring van het stalinisme te geven, versluierden de eurocommunisten de burgerlijke produktie- en uitbuitingsverhoudingen onder het stalinisme. Het proletarische en materialistische principe van de klassenstrijd als verklarende factor werd immers verlaten. De eurocommunisten gingen er verkeerdelijk van uit dat door de omvorming van de juridische eigendomsverhoudingen de uitbuitende klassen verdwenen waren en dat de produktieverhoudingen bijgevolg socialistisch waren. Zij definieerden de produktieverhoudingen in de juridische bovenbouw en niet in de verhoudingen die tussen de actoren van de produktie in het maatschappelijk produktie- en reproduktieproces heersten. Het was een onmarxistische stellingname om de bovenbouw te isoleren van de onderbouw. De klassenstrijd opereerde zowel op het niveau van de basis als van de bovenbouw in een dialectische wisselwerking tussen beide. De eurocommunisten vervingen bovendien het principe van de dialectiek door een evolutionisme. De historische ontwikkeling werd gedacht in termen van ‘vooruitgang’, respectievelijk ‘vertraging’ en niet als het dialectische verloop van de klassenstrijd. De Althusserianen zochten een verklaring voor de onmarxistische benadering door de eurocommunisten, en tot op zekere hoogte ook door de trotskisten, in het marxisme-leninisme dat beide strekkingen aanhingen. Dat marxisme-leninisme had zijn oorsprong in het stalinisme zelf. Het postuleerde een ‘mechanistische’ gelijkstelling tussen de juridische eigendomsverhoudingen en klassenverhoudingen. Omdat de juridische private eigendom van de produktie- en ruilmiddelen vervangen was door staatseigendom in de industrie, het verkeer, de handel en het bankwezen en door coöperatieve, collectieve eigendom in de landbouw, bestonden er volgens Stalin geen uitbuitende klassen meer. Op die manier ontnam Stalin aan het proletariaat de redenen van zijn machtsstrijd. Althusser definieerde het stalinisme als ‘Stalin-afwijking’ (‘déviation stalinienne’): een economistische afwijking van de orthodoxe theorie van Marx en Lenin. In het economisme werd het marxisme herleid tot een louter ‘economische theorie’, waarmee het geheel van de maatschappelijke veranderingen werd verklaard. Het economisme kwam tot uiting in het verheerlijken van de ontwikkeling van de produktiekrachten en van de produktiviteit. Lenin verzette zich tegen deze burgerlijke tendens in de partij, maar kon niet verhinderen dat het economisme na zijn dood toch doorbrak. | |
[pagina 1035]
| |
Zoals we hierboven hebben vermeld, zochten de Althusserianen naar een verklaring van het stalinisme in termen van klassenstrijd. Recentelijk heeft ook de Franse econoom C. Bettelheim dit gepoogd. Op het einde van de jaren twintig werd naar zijn mening de politieke heerschappij van de staatsbourgeoisie gevestigd. De breuk tussen boeren en arbeiders na de ineenstorting van de NEP ging gepaard met de teloorgang van hun macht en maakte een kapitalistische ontwikkeling van de produktiekrachten mogelijk, die de reproduktie van de staatsbourgeoisie en het staatskapitalisme veilig moest stellen. Dat proces geschiedde door onteigening van de boeren en arbeiders. Conform de kapitalistische wetten van urbanisatie, werden de arbeiders in de steden gedwongen opeengepakt te leven in ellendige omstandigheden. Zij werden radicaal gescheiden van hun produktiemiddelen. Het salariaat werd niet afgeschaft, maar uitgebreid. De hevigheid van de klassenstrijd tussen proletariaat en bourgeoisie leidde volgens Bettelheim tot een extreme concentratie van de macht van de staat. De problemen in de industrie en de landbouw werden echter niet in verband gebracht met deze klassenstrijd, maar met sabotage niet alleen door arbeiders maar ook door kaderleden. Vandaar dat de repressie zich ook richtte tegen leden van de partij. Bij de boeren werden de koelakken het kind van de rekening. De misnoegdheid van het volk werd afgewenteld op deze zgn. ‘volksvijanden’. De terreur diende naast een politiek ook een economisch doel: ze zorgde voor goedkope arbeidskrachten in concentratiekampen. | |
Niet-kapitalistische industrialisatie-dictatuurDe Althusserianen beweerden een materialistische verklaring van het stalinisme te bieden. In hun interpretatie klinken nochtans ook bepaalde ideologische a priori veronderstellingen door. Zo werd de orthodoxe (proletarische) politieke lijn door hen al bij voorbaat bepaald op basis van het leninistische concept van de dictatuur van het proletariaat. Het stalinisme was volgens hen een burgerlijke deviatie van het leninisme. De Nederlandse marxist S. Stuurman stelde dat zij een nieuwe variant van de deformatietheorie hebben geformuleerd. Een aantal auteurs, waaronder de Duitse sociaal-democraten, had reeds vragen bij het socialistische karakter van de Oktoberrevolutie en het leninisme. Zij betoogden dat noch de produktieve krachten, noch het culturele en politieke peil van de volksmassa voldoende ontwikkeld waren om aan de revolutie een reëel socialistisch perspectief te kunnen geven. Zij zetten zich radicaal af tegen het voluntarisme in het bolsjevisme, dat geloofde in | |
[pagina 1036]
| |
de scheppende rol van het politieke geweld en dat volgens hen tot de dictatuur van Stalin heeft geleid. Ook de uitgeweken DDR-dissident R. Bahro geloofde niet in het socialistische karakter van de revolutie. Hij beschreef de evolutie van de sovjetmaatschappij als een niet-kapitalistische weg naar de industriële maatschappijGa naar voetnoot4. Deze ontwikkeling kon niet kapitalistisch genoemd worden, maar evenmin socialistisch want de scheiding tussen hoofd- en handenarbeid, waarvan de opheffing volgens Bahro fundamenteel is voor het socialisme, bleef verder bestaan en vormde opnieuw de grondslag voor het ontstaan van klassen. Hij typeerde de Oktoberrevolutie als een anti-imperialistische revolutie. Haar historische rol lag in de versnelde ontwikkeling van de produktiekrachten, vooral dan van de menselijke arbeidskracht, in een uitgestrekt onderontwikkeld land. De noodzaak om zich los te maken van de imperialistische grootmachten teneinde een eigen economische groei te verwezenlijken, heeft het leninisme en in een verder stadium het stalinisme veroorzaakt. Het staatsapparaat moest dictatoriaal optreden, omdat alleen op die manier in relatief korte tijd de vereiste arbeidsdiscipline kon opgebracht worden. De massale terreur van de jaren dertig was het gevolg van het in waanzinnig versneld tempo opleggen van de arbeidsdiscipline van de moderne industrie, vooral dan in de landbouw. Bahro meende voorts dat de weg van de niet-kapitalistische industrialisering vooral werd ingeslagen door landen waar van oorsprong de Aziatische produktiewijze overheerste. Dit begrip van Marx slaat op een produktiewijze waarin collectieve eigendom via het staatsapparaat een zeer belangrijke plaats inneemt. Het tsaristische Rusland tekende Bahro als een agrarisch despotisme, een landbouwgebied met een Aziatische produktiewijze. Binnen deze structuur waren feodale en kapitalistische maatschappelijke verhoudingen slechts randverschijnselen. De bolsjevieken wisten de feodale en kapitalistische elementen uit. De Aziatische grondslag werd nu geheel blootgelegd en via de industrialisatie op een hoger niveau gebracht. Het resultaat was een industrieel despotisme. Meer nog dan in een gewone dictatuur oefende het staatsapparaat een totale, ‘totalitaire’ controle uit over de rest van de samenlevingGa naar voetnoot5. | |
[pagina 1037]
| |
BesluitMarxisten zijn het eens over de nefaste invloed van de bureaucratie in het stalinisme. Nochtans leggen ze een groot verschil aan de dag in hun appreciatie van de ontwikkeling van de Sovjetunie. Communisten en eurocommunisten beperken het stalinisme tot een verschijnsel in de bovenbouw verbonden met de figuur van Stalin, dus begrensd en niet in staat om het socialisme te vernietigen. In tegenstelling tot wat men van een materialistische interpretatie zou verwachten, hechten zij veel belang aan de persoon van Stalin als individu en niet als klasselid. De trotskisten gaan een stap verder: zij geloven niet langer in het socialistische karakter van het stalinisme. Zij geven echter geen kritiek op de onderbouw. Dat doen wel afvallige trotskisten en Althusserianen. Zij noemen de stalinistische produktie- en klassenverhoudingen niet meer socialistisch, maar burgerlijk, staatskapitalistisch of burgerlijk collectivistisch. Een laatste strekking tenslotte waagt het zelfs het leninisme in vraag te stellen en is van oordeel dat het leninisme het stalinisme heeft voorbestemd. De visie op de stalinistische deformatie van het socialisme wordt in hoge mate bepaald door de politieke positie die de verschillende strekkingen ten aanzien van de Sovjetunie innemen. |
|