Streven. Vlaamse editie. Jaargang 56
(1988-1989)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 927]
| |
Niet-marxistische visies op het Stalinisme
| |
Totalitarisme van linksDe sovjetologie kende een enorme expansie na de Tweede Wereldoorlog. In deze context ontstond als eerste toonaangevend verklaringsmodel van het stalinisme, het ‘totalitarisme’. Vanuit het synchrone optreden van drie terroristische regimes (Hitler-Stalin-Mussolini), postuleerden theoretici van het stalinisme en het fascisme dat er in de moderne samenleving historische onderstromen sluimerden, die zich manifesteerden in schijnbaar tegenover | |
[pagina 928]
| |
elkaar staande maatschappelijke ordeningen. Het begrip ‘totalitarisme’ drukte volgens hen het best het karakter van deze nieuwsoortige dictaturen uit. Zowel het totalitarisme van links als van rechts kenmerkten zich door een agressieve ideologie en een gerichtheid op buitenlandse expansie, door een massa-partij die geen oppositie duldde en haar invloed over alle andere organisaties uitbreidde, door het gebruik van de media om de bevolking te indoctrineren en te massificeren, door de ontwikkeling van een machtssysteem met terreur en concentratiekampen als pijlers, door het Führerprincipe... Totalitaire systemen onderscheiden zich van andere vormen van politieke onderdrukking, omdat ze totaal nieuwe instituties creëren; politieke en juridische tradities en de sociale structuur van het land in kwestie worden vernietigd. In tegenstelling tot de meeste traditionele vormen van autoritair bewind, steunen ze op een brede sociale basis. Vandaar het populaire of tenminste pseudo-populaire karakter van deze totalitaire dictaturen. Zodra de partij stevig in het zadel zit en andere partijen heeft geëlimineerd, oefent zij een ongekende tirannie uit op haar aanhang. Alle middelen van de moderne technologie worden dan ingezet om de bevolking te controleren en te manipuleren. De repressie richt zich niet alleen tegen opponenten van het regime, maar ook tegen onschuldige burgers. Het beoogde eindresultaat is een slaafse massa, zo grauw en gedachtenloos als G. Orwell haar tekent in 1984. Onder de theoretici van het totalitarisme-model moet in eerste instantie C.J. Friedrich genoemd worden. Op een conferentie over het totalitarisme te Boston in 1953, stelde hij zijn ‘syndroom’ voor. Vertrekkend van het fascisme, bracht hij een eerste systematisatie van het totalitarisme-model. Andere belangrijke vertegenwoordigers waren H. Arendt, Z. Brzezinski, R. Löwenthal en B. Meissner. In tegenstelling tot Friedrich richtten de drie laatstgenoemden zich op het stalinistische voorbeeld voor hun typologie. Nieuw in hun analyses was de centrale plaats van het begrip ‘revolutie’. Een revolutionaire dynamiek lag volgens hen aan de basis en vormde de motor van een radicaal transformatieproces dat onvermijdelijk uitmondde in terreur, monopolisering van de macht en totalitair etatisme. Na lange fasen van pre-revolutionaire voorbereiding op de machtsovername (vóór 1917) en consolidatie van de machtspositie (tot aan het begin van de jaren dertig), toonde het totalitaire communistische systeem zijn ware gelaat met de realisatie van een totale economische en sociale revolutie. Stabiliserende factoren en ideologische afwijkingen binnen de partij en de samenleving konden noodzakelijkerwijze alleen totalitair worden aangepakt, nl. door middel van zuiveringen en toenemend geweld. Door de link te leggen tussen | |
[pagina 929]
| |
de revolutie en de zuiveringen, is de evolutie naar het stalinistische regime verklaard. Volgens de enen was het totalitarisme-patroon reeds van toepassing op de dictatuur van Lenin, volgens anderen gold het pas echt vanaf 1929-30. Beide strekkingen waren het er echter over eens dat het leninisme het stalinisme had voorbereid en veroorzaakt of zoals M. Fainsod schreef: ‘Out of the totalitarian embryo would come totalitarianism full-blown’. Het stalinisme werd m.a.w. beschouwd als de directe uitwas, de uiteindelijke vervulling en logische voltooiing van het marxisme en leninisme. Het obsessioneel ideologische fanatisme van een elitebeweging en haar vastberadenheid om ten koste van alles de validiteit van haar wereldbeschouwing aan te tonen, dreef haar naar het summum van gewelddadigheid. Dit idealistisch determinisme kan men ook terugvinden in de historische werken over het Russische communisme. In tegenstelling tot het gangbare paradigma in de geschiedschrijving, dat uitgesproken anti-deterministisch en personalistisch was en onder invloed van het ‘rankeaanse’ historismeGa naar voetnoot2 de feiten voor zichzelf wou laten spreken, verraadden die werken een zeer deterministische kijk. Op het eerste gezicht leek men zich te beperken tot een chronologische beschrijving van het gebeuren, bij nader inzicht bleek echter het zgn. waardenvrij historisme slechts een dekmantel voor ideologische stellingnamen. Zowel de gedwongen collectivisatie als de opsluiting en executie van miljoenen mensen werden verklaard vanuit de politieke, d.i. de ideologische, organisatorische en programmatische natuur van de oorspronkelijke, bolsjevistische partijlijn. Het totalitarisme-model heeft een grote invloed gehad. Zeer veel politologische en historische studies over het Russische communisme werden vanuit deze optiek geschreven, zonder daarom expliciet het model als uitgangspunt te nemenGa naar voetnoot3. | |
OntwikkelingsdictatuurIn de jaren zestig ontstonden nieuwe opvattingen over het stalinisme. De détente en de destalinisatie, evenals de opkomst van communistische en nationalistische partijen in het kader van de dekolonisatie in de Derde Wereld, hebben ertoe geleid dat het stalinisme-onderzoek, met vertraging, werd opgenomen in het brede sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Daar heerste de | |
[pagina 930]
| |
‘behavioral revolution’. Sociale en economische variabelen kregen een toenemende aandacht in de analyse van het politieke beleid. In het stalinisme-onderzoek vond dit zijn neerslag in de moderniserings-theorie. In deze theorie vloeide het stalinisme voort uit de inhaalbeweging die de Sovjetunie tegenover het Westen moest uitvoeren. De doorbraak en het karakter van het stalinisme werden gelokaliseerd in het ruimere perspectief van modernisering en in dat opzicht vergeleken met communistische en nationalistische bewegingen in ontwikkelingslanden. Moderniseringstheoretici vatten de bolsjevistische revolutie op als een variant van een universeel proces, dat bij afwezigheid van een bolsjevistische partij door andere politieke krachten in Rusland zou zijn ingezetGa naar voetnoot4. Lenin definieerde het communisme als ‘sovjetmacht plus elektrificatie’, daarbij verwijzend naar de primaire doelstelling van het sovjetbeleid, namelijk snelle industrialisering, maar pas onder Stalin tijdens de ‘tweede revolutie’ werd dat doel bereikt. Zijn ‘revolutie-van-bovenaf’ moest beoordeeld worden als een geweldige stoot om de industrialisatie-achterstand in te halen en de onafhankelijkheid van Rusland tegenover het Westen te verzekeren. Om het moderniseringsproces te versnellen, greep Stalin naar totalitaire machtsmiddelen. Een logische of zelfs onvermijdelijke ontwikkeling, aldus de moderniseringstheoretici, want Stalin achtte zich het werktuig van een onafwendbaar historisch proces en schrok er dan ook niet voor terug om de bevolking op gewelddadige wijze aan deze objectieve noodzaak te onderwerpen. De onwil van de boeren om mee te werken aan de verdere industrialisering van het land, vormde voor Stalin de aanleiding om zijn opdracht uit te voeren. De koelakken en nepmany (vrije handelaars) hadden een grote koopkracht in de periode van de Nieuwe Economische Politiek (NEP, 1920-27), o.a. door de lage taxatie, maar zij botsten op een gering aanbod van industriële consumptiegoederen. Bovendien moesten ze hun produkten tegen lage prijzen aan de staat verkopen. Het gevolg was dat de boeren minder leverden, dat ze speculeerden en hoge prijzen op de zwarte markt vroegen. De bevoorrading van de stedelijke centra en de export kwamen op die manier in het gedrang, wat vervolgens de industrialisatie afremde. In 1927 en 28 trok Stalin met zijn zgn. schokbrigades naar het platteland om graan op te eisen. De ontevredenheid onder de boeren werd echter zo groot dat Stalin inzag dat dit geen duurzame methode kon zijn. | |
[pagina 931]
| |
Een bijkomend probleem was de vraag naar financiële middelen om de industrialisering te financieren. Tot ongeveer 1927 resulteerde de snelle toename van de industriële produktie uit de reactivering van het pre-revolutionaire produktieapparaat dat door de burgeroorlog in onbruik en verval was geraakt. Na 1927 eiste een verdere stijging van de output ook nieuwe investeringen. In 1928-29 werd een vijfjarenplan opgesteld en werden de investeringsprojecten in gang gezet. Alleen de boeren konden de geldelijke middelen leveren. Toen de vrijwillige collectivisatie geen succes oogstte, werd die in de zomer van 1929 op gewelddadige wijze doorgevoerd. Stalin hakte de knoop door en dwong de overwegend agrarische bevolking de kosten te dragen van de zware industrie. Terreur werd, in tegenstelling tot het begrip in de totalitarisme-theorie, niet meer geïnterpreteerd als uitvloeisel van de marxistisch-leninistische ideologie gericht op gewelddadige omvorming van de mens, maar vervulde begrensde, rationeel herkenbare functies in het maatschappelijke ontwikkelingsproces. Sommige auteurs gingen dieper in op de rol van de ideologie in het moderniseringsproces. Volgens hen functioneerde het marxisme-leninisme als legitimeringsideologie. Het ideaal van een klassenloze maatschappij liet de communisten toe extreme offers van de bevolking te eisen en een politiek van zeer onevenwichtige economische groei te propageren. Het mobiliseerde de bevolkingGa naar voetnoot5. Wanneer het utopisme echter botste met het directe belang van modernisering en het behoud van de macht voor de communisten, kreeg de korte termijn-doelstelling prioriteit. Dat zag men duidelijk onder Stalin. Stakhanovisme, anti-egalitarisme en een harde arbeidsdiscipline primeerden. Het marxisme-leninisme fungeerde ook als equivalent van de protestantse ethiek: het voedde de intelligentsia op tot discipline, ijver en offerbereidheid. De bureaucratie figureerde als structurele uitdrukking van de rol van de staat in het moderniseringsprocesGa naar voetnoot6. Stalin was de hoogste functionaris in het ambtenarenapparaat, dat als een enorme ‘leviathan’ zijn tentakels in alle domeinen van het menselijke leven uitspreidde. | |
Een historisch fenomeenDe invai in Tsjechoslovakije in 1968 maakte duidelijk dat de moderniseringstheorie, waarin de liberalisering na 1956 geïnterpreteerd werd als een | |
[pagina 932]
| |
onomkeerbaar proces waarbij de Sovjetunie naar de openheid van de westerse samenleving evolueerde, op zijn minst enige correcties behoefde. De sovjetologie kwam in een crisis terecht. De macro-theorieën leken diverse aspecten van de sovjetsamenleving te eenzijdig te duiden. De sovjetologen gingen zich dan ook toeleggen op de studie van kleinere onderdelen van de post-stalinistische maatschappij. In deze context groeide een onafhankelijke geschiedschrijving over het stalinisme, waarin voor het eerst werd gezocht naar een verklaring van een fenomeen met een eigen geschiedenis, specificiteit en oorzakelijkheid. Eerst en vooral hadden de Amerikanen S.F. Cohen, M. Lewin en R.C. Tucker kritiek op de unicausaliteit in het verklaringsmodel van totalitarisme en modernisering. Wat het totalitarisme-model betrof, verwierpen zij de subjectieve visie op de marxistisch-leninistische ideologie. In dat model legde men te eenzijdig de nadruk op het machtselement in de ideologie. De polyinterpretabiliteit van de leer werd op die manier geweld aangedaan. Cohen maakte daarbij de vergelijking met het christendom. Het marxisme kon tot sociale gerechtigheid of tirannie bijdragen, zoals het christendom tot inquisitie en liefdadigheidsinstellingen had geleid. Bovendien was de marxistisch-leninistische ideologie in werkelijkheid minder coherent en afgelijnd dan zij door de totalitarisme-theoretici werd voorgesteld. Ze behelsde ook meer dan alleen Lenins denkbeelden. Stalin simplificeerde de leer zodanig dat hij ze kon toepassen op elk besluit, dat meestal veel meer ingegeven was door pragmatische overwegingen en eigenbelang dan door de ideologie van de partij. Tenslotte voegde Stalin ook officieel nieuwe elementen toe aan de leer zoals Grootrussisch chauvinisme, etatisme, antisemitisme, antiegalitarisme, personencultus, discriminatie van vrouwen en minderheidsculturen. Door deze amendementen en de dogmatische simplificatie van de marxistisch-leninistische ideologie, werd haar inspiratie wezenlijk veranderd. Wat de moderniseringstheorie betrof, werd kritiek geleverd op het systeemdenken dat het stalinisme verklaarde als een behoefte van het systeem en het voluntaristische optreden van de mens als individu minimaliseerde. Wezenlijke karaktertrekken van het stalinisme waren überhaupt moeilijk te rationaliseren, b.v. de uitschakeling van de militaire staf van het Rode Leger, laat staan dat ze tot sociaal-economische behoeften gereduceerd konden worden. Verder werd de noodzaak van een halsbrekende industrialisatie en collectivisatie sterk in vraag gesteld. Werd juist daardoor niet een evenwichtige groei verhinderd? Het verlaten van het idealistisch en economisch determinisme leidde naar een volgende stap in de analyse van het stalinisme. Cohen, Lewin en Tucker | |
[pagina 933]
| |
aanvaardden niet langer de stelling dat er geen alternatieven voor het stalinisme hadden bestaan. Uitgaande van het sovjetsysteem zoals het er uitzag in het eerste decennium van zijn bestaan, gingen zij het karakter en de historische omstandigheden opnieuw bekijken. Zij ontdekten verschillende strekkingen, waarvan sommigen een niet-revolutionaire, vreedzame ontwikkeling propageerden. Zij dachten hierbij in eerste instantie aan het boecharinismeGa naar voetnoot7, maar ook de linkerzijde onder leiding van Trotski had nooit gedwongen collectivisatie in haar vaandel gevoerd. Zelfs Lenin had gevarieerde ideeën - getuige de Lenin van het oorlogscommunisme en de Lenin van de NEP. Bovendien waren zij ervan overtuigd dat deze strekkingen haalbare alternatieven voor het stalinistische regime representeerden. In de moderniserings- en totalitarisme-theorie had men die alternatieven niet willen onderkennen en nog minder een kans van slagen gegeven. De bolsjevistische beweging droeg kiemen van het stalinisme in zich, maar bevatte er evenzeer andere, niet-stalinistische. Op essentiële punten vormde het stalinisme zelfs een inbreuk op het bolsjevisme. Zo was er een wezenlijk verschil tussen het oligarchische partijbeleid van de jaren twintig en de autocratische dictatuur van Stalin die de partij heeft gebroken. Het belang van de vernieuwende studies van Cohen e.a. mag niet worden onderschat. Voor het eerst werd de stelling van continuïteit tussen de leninistische en stalinistische periode ontkracht. De vermeende onafwendbaarheid werd niet langer aangenomen. Pas met deze weerleggingen werd het mogelijk in een volgend stadium het stalinisme als een historisch afgebakend fenomeen te bestuderen en daarbij de vraag te stellen naar het waarom van de doorbraak ervan en naar de oorzaken van de nederlaag van de evolutionisten in de partijstrijd aan het eind van de jaren twintig. In de jaren zeventig ontstond dan ook een eigen geschiedschrijving van het stalinisme, waarin naar een historische verklaring van een uniek gebeuren werd gezocht. De persoonlijkheid van Stalin kreeg in deze interpretatie primordiaal belang. Vooral zijn grote organisatorische macht als partijsecretaris tegenover de zwakheid van de oppositie, gekoppeld aan zijn onverzadigbare machtshonger en mateloze ambitie hebben geleid tot de overwinning van de stalinistische lijn. De rol van Stalin werd niet meer afgeleid uit de behoeften van het systeem. Hij diende alleen zijn eigen behoeften. R. Conquest interpreteerde de grote terreur als één van de duidelijkste manifestaties van Stalins ingreep in de geschiedenis, be- | |
[pagina 934]
| |
doeld om een absolute alleenheerschappij te vestigen en voortaan ongehinderd door andersdenkenden of potentiële tegenstrevers zijn eigen weg te gaan. Naast de persoonlijkheidsfactor werden nog andere aspecten in deze historische verklaring van het ontstaan en het wezen van het stalinisme betrokken: de sociaal-economische structuren en omstandigheden, de bureaucratisering, de internationale positie van de Sovjetunie, de erfenis van het tsarisme en het oorlogscommunisme, bepaalde elementen in de marxistische en leninistische theorie enz.Ga naar voetnoot8. | |
Rood tsarismeEen concrete uitwerking van een historische interpretatie vormt het werk van R.C. Tucker. Eén van de krachten achter de stalinistische revolutionaire respons op de problemen van de jaren twintig, was volgens hem de andere Lenin, de nog altijd zeer invloedrijke Lenin van het oorlogscommunisme en de erfenis van het bolsjevistische ‘revolutionisme’ dat hij symboliseerde. In de jaren 1918-21 stond Lenin voor gedwongen voedselopvorderingen, voor het aanwakkeren van de klassenstrijd op het platteland door middel van ‘armenraden’ en voor terreur als wapen van zijn dictatuur. Dat was stalinistisch leninisme en Stalins beroep erop was gerechtvaardigd, ook al herzag Lenin grondig zijn mening over de opbouw van het socialisme in de periode 1921-23. De ‘NEP-cultuur’ met haar voorrang aan het bondgenootschap tussen boeren en arbeiders, aan legaliteit en evolutionisme, aan overreding en opvoeding in de benadering van het volk, heeft weliswaar de houding en mentaliteit van vele bolsjevieken (o.a. Lenin, Boecharin en Rykov) gewijzigd, maar de militante, voluntaristische politieke cultuur van het oorlogscommunisme leefde ook verder bij verschillende partijgenoten. De stalinistische conceptie van de sociaal-economische toestand in termen van klassenstrijd en de gelijknamige respons in de vorm van gedwongen graanleveringen en later in de vorm van massacollectivisatie stelde dan ook, althans gedeeltelijk, een terugkeer naar het oorlogscommunisme voor en het succes ervan werd verzekerd door de nog levende kracht van de militante zeden onder de communisten. Het leninisme vertegenwoordigde echter maar één aspect van de ‘revolutie-van-bovenaf’. In haar constructieve fase oversteeg het stalinisme het leninistische erfgoed. Het uitzicht van het stalinisme ontstond niet per toeval; | |
[pagina 935]
| |
de politieke cultuurGa naar voetnoot9 van het stalinistische revolutionisme had een lange voorgeschiedenis in het Russische tsarisme. Tucker vergeleek de collectivisatie met een nieuwe vorm van lijfeigenschap. Achter een façade van collectieve eigendom en coöperatie, werden de boeren gedwongen tot een kolchoz of sovchose toe te treden. De ‘liquidatie van de koelakken als klasse’ werd als voorwendsel gebruikt om massaal opstandige landbouwgezinnen te deporteren naar onvruchtbare gebieden, waar ze dwangarbeid verrichtten in het kader van de industrialisatie. Op gelijkaardige wijze had Peter de Grote hele stadsgedeelten laten ontruimen naar wat men noemde ‘Peter's forced labour camps’. Naast de boeren werden ook de arbeiders door allerlei juridische en willekeurige maatregelen aan de staat en de staatsbedrijven gebonden. Tijdens de ‘Grote Zuivering’ (1934-38) verloren tenslotte ook de partij en de intelligentsia hun autonomie. Zij werden verlaagd tot slaven in dienst van de staat, wiens status afhankelijk was van hun plaats op Stalins ranglijst - een heruitgave van die van Peter de Grote. Vooral Stalin was aangestoken door het ‘Russian Red patriotism’. Hij zag het tsaristische model van staatsvorming als het geschikte model voor de opbouw van het socialisme in de Sovjetunie. De grote individuele macht die hij verworven had in 1929, na de uitwijzing van de oppositie, stelde hem in staat met de uitvoering van zijn plan aan te vangen. Bovendien bevorderde de grote culturele achterstand van de bevolking het voortbestaan of herleven van Russische tradities. De leiderscultus maakte voor haar de gebeurtenissen begrijpelijk. Het verklaarde de populariteit van Stalin, zijn charisma, ondanks de omvang van de terreur. Stalin werd aanbeden als de redder, de beschermer en de bewerker van de eenheid van de sovjetvolkeren. Het effect daarvan bleek duidelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen hij meer appelleerde aan het Russische nationale gevoel dan aan het socialisme om strijdkrachten en burgerbevolking te sterken in hun strijd tegen het fascisme. Tenslotte was Stalin volgens Tucker gedreven door een neurotische drang om zichzelf te bewijzen als een revolutionaire held van het kaliber van Lenin, om diens historische uitstraling te evenaren of te overtreffen. De tweede revolutionaire omwenteling van de jaren dertig was bedoeld als Stalins oktober. Anderzijds kon Stalin zichzelf nooit ontdoen van de gedachte dat hij in tegenstelling tot Lenin nooit het oprechte vertrouwen van de partij zou winnen. Vandaar ook zijn ziekelijke gevoeligheid voor kritiek en zijn | |
[pagina 936]
| |
grote behoefte aan vleierij en verheerlijking om zijn gevoelens van minderwaardigheid te compenseren. | |
‘Flucht nach vorn’Tijdens het laatste decennium zijn een aantal studies verschenen waarin niet meer wordt gezocht naar een alomvattende verklaring voor het stalinisme. Schrijvers van deze werken gaan ervan uit dat het stalinisme niet kan benaderd worden als een systeem, wel als een bepaalde periode in de sovjetgeschiedenis, die zo rijk was aan maatschappelijke gegevens dat het onmogelijk is om die periode in een causale descriptie te formaliseren. Zij kennen een belangrijke rol toe aan maatschappelijke processen en structuren en aan de ‘revolutie-van-onderaf’ in de doorbraak van het stalinismeGa naar voetnoot10. Zij doen aan sociale geschiedenis in de ware zin van het woord en concentreren zich niet langer op de besluitvorming in de hoogste rangen van de partij. Hun aandacht gaat uit naar de samenstelling van de boerenbevolking, naar de verschuivingen in de structuur van de arbeiders-klasse in de tweede helft van de jaren twintig, naar de maatschappelijke grondslagen van de communistische partij. Daarbij werd duidelijk dat de partijleiding ongewild en onbewust naar het stalinisme gedreven werd. De ommekeer van 1929 was geen doel waar bewust op aangestuurd was door het machtscentrum rond Stalin, maar veeleer een paniekerige, uit onzekerheid geboren reactie op een chaotische situatie. Hierbij sloten deze auteurs grotendeels aan bij de ‘circumstantial explanation’ van E.H. Carr. Hun redenering kan men als volgt weergeven. De partijleiding was onzeker en voerde geen eenduidige politiek. Ook de partijstrijd was verwarrend. Het machtscentrum vertrouwde erop dat de lokale organen zelf over de problemen in de industrie en landbouw heen zouden geraken, maar de schommelingen binnen de partijtop wekten verwarring onder de arbeiders en in de lagere partijrangen. Zelf waren deze onbekwaam om de problemen op te lossen. Bovendien heerste onder de arbeiders ontevredenheid over hun materiële toestand tien jaar na de revolutie. Vandaar dat aan de basis de stemming schommelde tussen activisme en apathie. De situatie liep meer en meer uit de hand, totdat het centraal comité geen uitweg meer zag en in paniek de gematigde koers verliet om tenslotte te eindigen in overhaaste collectivisatie en industrialisatie. Veel arbeiders en partijleden voelden zich opgelucht; de jongeren werden aangesproken door deze ‘Flucht nach vorn’; | |
[pagina 937]
| |
de ouderen werden herinnerd aan de revolutionaire tijd van het oorlogscommunisme. Niettegenstaande de grote chaos, heerste geestdrift en initiatief in de industrie, het onderwijs en de kunst. Zonder de respons ‘from below’ zijn de indrukwekkende prestaties in de nijverheid in het begin van de jaren dertig niet te begrijpen. Het prille enthousiasme bekoelde echter snel toen duidelijk werd dat geen betere tijden waren aangebroken, maar de economische toestand, althans voor de bevolking, achteruit ging (hongersnood, reële lonen daalden...). De spontane medewerking en utopische toekomstplannen werden met de materiële ontberingen schaarser. De basis van de partij werd eveneens ontnuchterd door het feit dat de initiatieven in toenemende mate van hogerhand werden beteugeld en de participatiemogelijkheden werden teruggeschroefd. De maatregelen werden steeds meer tot in de laatste details ‘van bovenaf’ geregeld. Daar de centrale autoriteiten zo laat waren opgetreden, moesten ze immers des te intensiever ingrijpen, ook omdat de lagere organen niet tegen de hachelijke situatie waren opgewassen. Het centrum was echter niet vertrouwd met de plaatselijke verhoudingen. De bevelen schoten dikwijls tekort of veroorzaakten ongewenste gevolgen. Dit leidde tot nieuwe ingrepen. Een kringloop ontstond die de almacht van de opperste leiding versterkte. Stalin deed m.a.w. in toenemende mate een beroep op de bureaucratie in de partij in plaats van op de boeren- en arbeiders-partijleden. Hier steekt ook de terreur haar kop op. De eerste gerichte repressiemaatregelen tussen 1928 en 32 tegen ‘burgerlijke’ experts, tegen vermeende of echte politieke vijanden en tegen de boeren hielden wezenlijk verband met de onbekwaamheid van het systeem om adequaat de economische en sociale vraagstukken op te lossen. | |
BesluitNiet-marxisten hebben veel aandacht gewijd aan de problematiek van de continuïteit en onafwendbaarheid van het stalinisme. Zij bestudeerden dan ook vooral de overgang van Lenin naar Stalin. Daarbij lijkt het dat hoe minder sympathie men voelde voor de revolutie en het communisme, hoe minder distincties men onderkende tussen het marxisme, bolsjevisme en stalinisme. Theoretici in de ban van het Koude Oorlogsdenken leverden een monocausale interpretatie van het gebeuren na 1917: de marxistisch-leninistische ideologie werd als zodanig verantwoordelijk gesteld voor het stalinisme. Met de détente werden ook sociaal-economische, culturele en psychologische factoren in het interpretatieschema opgenomen en werd het stalinisme geleidelijk aan tot historische proporties herleid. Men interpreteerde de stalinistische evolutie niet meer deterministisch en men reduceerde de in- | |
[pagina 938]
| |
vloed van ideologische toekomstplanning en politieke rationaliteit. Vooral in de laatste jaren besteedt men meer aandacht aan de basis om zo nauwkeurig mogelijk de opkomst van het stalinisme te kunnen reconstrueren. Het stalinisme is minder een theoretisch systeem en meer een historische periode geworden. Of deze opvatting ook door marxistische auteurs wordt gedeeld, zal ik in een volgende bijdrage onderzoeken. |
|