Streven. Vlaamse editie. Jaargang 56
(1988-1989)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 907]
| |
Marktonzekerheid en regulering
| |
[pagina 908]
| |
heeft er dan ook geen belang bij om hem op de tweedehandsmarkt te verkopen. Hij zal er toch nooit een prijs voor krijgen die met de reële waarde overeenstemt. Indien er echter geen goede wagens meer op de tweedehandsmarkt verschijnen, zal het gemiddelde van de ‘lemons’ toenemen. De potentiële klanten die op de hoogte zijn van de marktstatistieken, zijn niet langer bereid hoge prijzen te betalen. Het gevolg is dat ook wagens van gemiddelde kwaliteit van de markt verdwijnen en dat er op de duur alleen nog slechte wagens worden aangeboden. De reputatie van de tweedehandsmarkt raakt dan definitief verknoeid en de volstrekt logische uitkomst van deze evolutie is dat die markt uiteindelijk verdwijnt. Men kan deze subversieve logica ook op een andere manier beschrijven dan Ackerlof doet. Bij gebrek aan betrouwbare informatie over de kwaliteit van de verkochte objecten richten klanten zich naar het enige instrument van informatie-overdracht, waarvan men veronderstelt dat het - althans op een zuiver concurrentiële markt - aan de manipulatie van de verkopers ontsnapt, namelijk de prijs. Nu begint de markt echter op een perverse wijze te functioneren. Men gaat veronderstellen dat de prijs een indicator is van de kwaliteit van de koopwaren: hoe groter de vraagprijs, hoe beter de vermeende kwaliteit. Deze speculatieve logica, die welbekend is op aandelenbeurzen en geldmarkten, leidt dan vaak tot heel overdreven koersen, die worden gevolgd door een ineenstorting van de markt. | |
Markt en informatieGeneraties liberale economen hebben het prijsmechanisme op een ‘zuivere’ markt geprezen als de meest efficiënte en democratische wijze, waarop informatie onder de talloze economische actoren kan worden verspreidGa naar voetnoot2. Wanneer de prijs op een vrije markt daalt, dan is dat een signaal voor de producenten dat er overproduktie dreigt of reeds aanwezig is. Van hun kant zouden de consumenten bij prijsstijgingen hun vraag verminderen of verleggen. De ontelbare economische beslissingen die dagelijks zonder enig overleg worden genomen, zouden zo automatisch op elkaar worden afgestemd. Bij asymmetrische verdeling van informatie begint het mechanisme van vraag en aanbod echter vierkant te draaien. Dit soort markten blijkt uit zichzelf niet langer naar evenwicht te streven. Er treden integendeel erratische schommelingen op en in het extreme geval verdwijnt de markt zelfs helemaal! | |
[pagina 909]
| |
Potentieel zijn er zowel vragers als aanbieders van goede tweedehandswagens, maar de markt slaagt er niet in om deze transacties effectief te laten plaatsvinden. Welvaartsverlies en een inefficiënte verdeling van de maatschappelijke rijkdom zijn het gevolg van deze situatie. De reden is duidelijk. Er is een hiaat tussen de private en de sociale beloning van economische handelingen. Wie ondanks de nadelige prijsstructuur toch een goede tweedehandswagen verkoopt, handelt eigenlijk altruïstisch. Hij helpt de reputatie van de tweedehandsmarkt op peil houden of verbeteren. De beloning voor de goede kwaliteit gaat veeleer naar de hele groep van de verkopers op deze markt dan naar de individuele verkoper van precies deze wagen. Men mag van de organisatievorm die de markt is niet te veel vragen. Een markt die volgens het klassieke model van de economische handboeken functioneert, is niet in staat om de onzekerheid die het gevolg is van de ongelijke toegang tot kwalitatieve marktkennis, op te vangen. Wil men deze anomalie verhelpen, dan moet men het taboe van de autonomie van de markt doorbreken. Het verhaal van Ackerlof toont aan dat in een aantal gevallen een zuivere markt slechts op bevredigende wijze kan functioneren als er een institutie is die de asymmetrie van de informatie rechttrekt en die de kwaliteit van de verhandelde objecten garandeert. Die institutie moet per definitie boven de partijen die als koper en verkoper op de markt optreden, staan. Haar informatie wordt slechts als betrouwbaar aanzien als zij onpartijdig is. Betekent dit dat alleen overheidsinstanties deze functie kunnen vervullen? Niet noodzakelijk. Ook private ondernemingen kunnen hun voordeel halen uit het bijeenbrengen van potentiële vragers en aanbieders op een markt en in ruil voor deze dienst eigenen zij zich dan een rente toe. De groei van de sector van de hooggespecialiseerde diensten heeft ongetwijfeld hiermee te maken. Het gaat daar om experten die bijvoorbeeld de organisatie van een kleine onderneming doorlichten, uitzoeken welke delen van de produktie voor automatisering in aanmerking komen, welke apparatuur daarvoor op de markt beschikbaar is en wie dat het best kan leveren. In onze bijzonder complexe wereld, waarin kennis schaars is geworden - ondanks de reusachtige hoeveelheid kennis die ter beschikking staat - zijn deze diensten uiterst belangrijk geworden. Instituties die markten regelen of zelfs scheppen, concentreren uiteraard heel veel macht. Om een reputatie van onpartijdigheid te kunnen opbouwen moeten zij de markt overzien en het monopolie van een bepaald soort informatie verwerven. In bepaalde gevallen is dit ongewenst of onmogelijk en dan is staatsinterventie wellicht toch aangewezen. | |
[pagina 910]
| |
De markt van tweedehandsmensenMen mag zich door het anekdotische karakter van het verhaal van Ackerlof niet laten misleiden. Wanneer er in werkelijkheid wel degelijk tweedehandsmarkten bestaan, dan komt dat doordat zij op een andere basis functioneren dan door de traditionele economische modellen wordt beschreven. Kwalitatieve onzekerheid treedt overigens op heel veel markten op. Ackerlof geeft het voorbeeld van de verzekeringsmarkt. Oudere mensen hebben wellicht meer dan anderen nood aan een goede ziekteverzekering. Voor verzekeringsmaatschappijen vormen zij echter een risicogroep. Op basis van statistische gegevens over mortaliteit en ziektekosten van elke leeftijdsgroep zijn ze geneigd om een veel hogere premie voor de verzekering voor bejaarden voor te stellen dan voor die van jongere mensen. Dit dreigt echter voor gevolg te hebben dat alleen die ouderen zich nog gaan verzekeren die zich in heel slechte gezondheid weten. Een analoge spiraal als op de ‘market for lemons’ tekent zich dan af. Ook hier is er asymmetrie van kennis. Tegenover de algemene marktkennis van de maatschappijen staat de concrete, particuliere kennis van de bejaarden. Deze laatsten weten meestal heel goed hoe gezond of ziek zij zijn. Zij zullen er zich voor hoeden hun verborgen gebreken te reveleren aan controle-artsen en zij weten dat zij ook wel een beetje kunnen rekenen op een zekere welwillendheid van vele van die artsen, die toch eerder de belangen van de patiënt dan die van de verzekeringsmaatschappij zullen dienen. Om te beletten dat uiteindelijk alleen nog door en door gezonde mensen zich tegen ziekte kunnen verzekeren moet men deze verzekering allicht voor iedereen verplicht maken. Ook de arbeidsmarkt is typisch een markt die zonder regulerende interventie van buitenaf heel slecht functioneert. Een aantal Amerikaanse economen heeft zich in dat verband toegelegd op de ‘economische theorie van de discriminatie’. Ackerlof wijst er bijvoorbeeld op dat er vaak een statistisch verband wordt vastgesteld tussen het behoren tot een bepaalde minderheidsgroep en de slechte kwaliteit van de werknemers. Indien een ondernemer zijn winst wenst te maximaliseren, dan heeft hij er, met de informatie waarover hij beschikt, inderdaad geen belang bij om leden van die minderheidsgroep of bewoners van slecht gereputeerde stadswijken aan te werven. Voor deze mensen heeft het dan ook niet veel zin om zich nog sterk te gaan inspannen op school. Als individu worden zij daar toch niet voor beloond. Alleen de algemene reputatie van de betrokken school kan misschien een heel klein beetje beter worden als sommige van hun leerlingen - tegen alle logica in - toch vlijtig gaan studeren. De spiraal van discriminatie en verloedering kan ook in dit geval slechts worden doorbroken wanneer in deze | |
[pagina 911]
| |
gemeenschappen goede en degelijke scholen worden gecreëerd, die algemeen erkende diploma's afleveren en die aldus de kwaliteit van deze arbeidskrachten op een overtuigende wijze garanderen. De onzekerheid betreft vaak niet zozeer de kwaliteit van de verhandelde objecten dan wel van de subjecten die op de markt optreden. Internationale transacties kunnen in veel gevallen slechts doorgang vinden voor zover er onafhankelijke en betrouwbare instituties bestaan die de kredietwaardigheid of de goede trouw van de marktactoren garanderen. Privé-banken geven de laatste jaren nog slechts krediet aan landen uit de Derde Wereld als het IMF, de Wereldbank, of andere supra-nationale instellingen daaromtrent een positief advies geven. Ook als er te veel oneerlijke praktijken worden geduld, houdt dit volgens de hierboven beschreven logica een bedreiging voor de markt in. Zoals het slechte geld het goede verdrijft, zo verdrijven oneerlijke marktactoren op de duur de eerlijken uit de markt. Een sfeer van veralgemeend wantrouwen werkt verlammend op de economische activiteit. Indien de marktactoren onvoldoende zin voor moraliteit aan de dag leggen, dan moet die eventueel door een sanctionerende institutie worden afgedwongen. | |
Risico en onzekerheidAl deze voorbeelden illustreren één grote stelling, namelijk dat er nood is aan algemeen aanvaarde regels en instituties opdat markten goed zouden functionerenGa naar voetnoot3. Indien mensen zich bij hun economisch handelen enkel en alleen op prijssignalen richten, dan zou dat resulteren in heel onstabiele en hypergevoelige markten. Regulering van de economische activiteiten heeft onder invloed van het neo-liberale denken sinds het begin van de jaren tachtig een slechte faam gekregen. Onze welvaartsstaat zou overgereguleerd zijn. Regels worden in deze visie al te vaak als rigiditeiten gepercipieerd. Wij zijn integendeel geneigd om regels en marktregelende instituties positief te waarderen. Regels reduceren onzekerheid en dragen zo bij tot de stabiliteit van markten en van het economisch leven in het algemeen. Wat Hayek ook moge beweren, men stelt vast dat marktinformatie de facto lang niet uitsluitend door prijssignalen wordt verspreid, maar ook door handelaars, handelsreizigers, keuringen, beurzen, reklame en labelling. In onze maatschappij wordt wellicht meer energie gestoken in de verkoop dan in de pro- | |
[pagina 912]
| |
duktie van goederen en diensten. Het koopgedrag van mensen en ondernemingen wordt bovendien vaak meer door gewoonten dan door de evolutie van marktprijzen bepaald. De economische theorie heeft al deze factoren tot voor kort verwaarloosd. In een meer institutionele visie op de economie zijn zij daarentegen heel belangrijk. Economische beslissingen worden grotendeels bepaald door de wijze waarop de maatschappelijke verdeling van kennis wordt georganiseerd. Hierbij speelt de tijdsdimensie een grote rol. In dit verband heeft de Amerikaanse econoom Frank Knight reeds in 1921 het onderscheid tussen risico en onzekerheid gemaaktGa naar voetnoot4. Risico's zijn berekenbaar en beheersbaar. Men kan de kans van verschillende mogelijke toekomstige gevolgen van een beslissing berekenen en men kan daarmee bij tegenwoordige beslissingen rekening houden. Ondernemers verzekeren zich courant tegen ongewenste risico's door produktdifferentiatie, door voorraadvorming en door het afsluiten van verzekeringspolissen. De traditionele economische theorie heeft echter heel wat meer moeite met onzekerheid. Deze factor ontsnapt immers per definitie aan elke berekening. Risicobeheer gebeurt altijd binnen een horizon van wat redelijkerwijze in de toekomst kan worden verwacht. Wij zijn echter nooit zeker van de geldigheid van het wereldbeeld dat wij hanteren. Wij kunnen onmogelijk weten of wij vandaag wel met alle factoren rekening houden die in de toekomst relevant zullen blijken. Onzekerheid is inherent aan de toekomst en kan nooit volledig worden geëlimineerd. Eén van de weinige economen die het belang van het onzekerheidsconcept van Knight ten volle inzag, was Keynes. Hij besefte bovendien dat het probleem van de onzekerheid in een kapitalistische maatschappij bijzonder acuut isGa naar voetnoot5. Het kapitalisme wordt immers gekenmerkt door een gedecentraliseerde beslissingsstructuur. Het succes van mijn beslissing om mij in een bepaalde economische activiteit te engageren hangt in grote mate af van de beslissingen van de andere economische actoren. In een zuivere markteconomie is er echter geen voorafgaand overleg tussen deze verschillende, onderling afhankelijke actoren. Keynes ziet hierin een cruciaal probleem voor investeringsbeslissingen. Grote investeringen vergen een veel langere tijdshorizon dan het kapitalisme uit zichzelf ooit kan voortbrengen. Deze situatie heeft tot gevolg dat een vrije markteconomie volgens Keynes chronisch neiging tot onderinvestering, ondertewerkstelling en depressie vertoont. | |
[pagina 913]
| |
Indien men het risicobeheer aan de ‘spontane’ marktkrachten kan toevertrouwen, dan is dat niet het geval met het beheer van de onzekerheid. Zelfs wanneer wij weten dat de onzekerheid nooit volledig kan worden uitgeschakeld, dan kan zij toch worden gereduceerd door regulering van het economisch universum. Regels en instituties maken in deze (neo-)Keynesiaanse argumentatie de toekomst meer voorspelbaar. Ze beletten dat de economische concurrentie ontaardt in een oorlog van allen tegen allen. Ze verlengen de tijdshorizon van potentiële investeerders en dragen zo bij tot de stabiliteit van de economische orde. | |
Economie en ethiekWij beschikken aldus over twee soorten argumentaties m.b.t. het belang van regels en instituties voor de economie. 1. In het welvaartseconomische argument van Ackerlof wordt de asymmetrie van de informatie op markten rechtgetrokken door het bestaan van regels en instituties, die kwalitatieve kansen verschaffen. Op die manier worden economische transacties mogelijk die anders geen doorgang zouden vinden en precies daardoor wordt de efficiëntie van de economie verhoogd. Uit de argumentatie van Ackerlof blijkt bovendien dat de zorg voor een efficiënte maatschappelijke allocatie van economische middelen ook vanuit markteconomisch standpunt niet tegenstrijdig is met ethische eisen. Wel integendeel. Het bestaan zelf van markten veronderstelt respect voor bepaalde minimale ethische standaarden. Het argument van Ackerlof voor regulering kan overigens worden uitgebreid naar alle situaties waar de private winsten en verliezen afwijken van de sociale kosten en baten, zonder dat dit noodzakelijk onzekerheid meebrengt. Milieuverontreiniging en vele andere externe effecten van het economische handelen zijn hier voorbeelden van. 2. In de macro-economische argumentatie van Keynes zijn regels en instituties nodig om de tijdshorizon van de ondernemers te verlengen. Beide argumenten zijn gericht tegen de neo-klassieke economie die er vaak stilzwijgend van uitging dat de economische subjecten alwetend zijn of toch minstens op de hoogte van alle informatie die voor hun actuele economische keuzes relevant is. Pas in deze veronderstelling kan men de economie identificeren met een autonoom marktmechanisme. Indien men daarentegen aanneemt dat de reële wereld er een is waar de economische actoren meestal slechts over heel fragmentarische kennis beschikken, dan kan men m.i. niet anders dan de economie te definiëren als een institutionele realiteit. | |
[pagina 914]
| |
Ik heb in een vroeger artikel gesteld dat de economische wetenschap de regels van de toeëigening van de tekenen van rijkdom bestudeertGa naar voetnoot6. Ik ga er inderdaad van uit dat economie niet op de eerste plaats in termen van schaarse middelen en talrijke behoeften moet worden gedefinieerd. De relaties tussen mensen en dingen zowel als tussen mensen onderling zijn immers steeds institutioneel bemiddeld. Evenmin als schaarste en behoeften, het eigenbelang of het recht van de sterkste is de vrije markt een natuurlijk gegeven. De vrije markt is gewoon één mogelijke maatschappelijke organisatievorm naast vele andere. Elke markt wordt gedefinieerd door een geheel van regels: de regels van de toeëigening. Als een bepaalde markt niet op een bevredigende wijze functioneert, dan kan men die regels altijd veranderen. Dé markt op zich bestaat niet. De waardering van een welbepaalde marktstructuur hangt af van de doelstellingen die men aan deze organisatievorm steltGa naar voetnoot7. Die kunnen zowel van economische als van ethische aard zijn. Men kan bijvoorbeeld vragen dat een bepaalde markt op de eerste plaats voor een efficiënte allocatie van middelen zorgt. Op andere markten hecht men meer belang aan het respect voor bepaalde rechten of aan een zekere mate van gelijkheid. Indien de betrokken markt niet aan de gestelde verwachtingen voldoet, hoeft men ze daarom niet noodzakelijk af te schaffen. Men kan de discussie over economische organisatievormen best losmaken van het dogmatische alternatief staat - markt. Er zijn immers vele niet-bureaucratische ingrepen in de markt, veel verschillende types van marktregulering mogelijk. Door markten als regelgehelen te definiëren wordt de mogelijkheid van een rationele en niet-dogmatische discussie over de verdiensten en het feilen van diverse regelsystemen geopend. Economen, filosofen, sociologen en juristen kunnen elkaar ontmoeten in de constructie van argumentatiemodellen die in zo'n discussie kunnen worden gebruikt. Hierbij zal vooral de vraag naar de doelstellingen van een economisch systeem expliciet aan bod komen. Hoe moet men waarden als efficiëntie, vrijheid, gelijkheid of welvaart definiëren? Zijn deze waarden eventueel niet onherleidbaar of zelfs onverenigbaar met elkaar?Ga naar voetnoot8 | |
[pagina 915]
| |
Kwaliteit van het leefmilieu: flexibilisering en internationaliseringIk kan deze problemen in dit artikel niet verder uitwerken. Om echter niet te eindigen met een al te abstracte stelling wil ik tot besluit nog even ingaan op de vraag welke nieuwe economische regulatievormen zich voor de toekomst in het Westen aftekenen en in welke richting men m.i. die regulering moet proberen te beïnvloeden. 1. Het wordt steeds duidelijker dat de geïndustrialiseerde wereld in zijn exclusieve bekommernis om de economische groei de kwaliteit van ons leefmilieu grondig heeft verknoeid. Slechts heel drastische - en veelal dwingende - maatregelen die door iedereen gevoeld zullen worden kunnen deze tendens ombuigen. Er zullen bijvoorbeeld strenge lozings- en uitstootnormen moeten worden opgelegd niet alleen aan de industrie maar ook aan de private autogebruikers. De energieprijs zal fors moeten worden opgetrokken; de veehouderij beperkt en gecontroleerd. De anonimiteit van de marktverhouding heeft ook de kwaliteit van de intermenselijke relaties aangetast. Mensen die elkaar niet kennen voelen zich ook veel minder verantwoordelijk voor elkaar. De groenten die ik kweek voor mijzelf, mijn gezin en mijn vrienden zijn natuurgezond, maar wie sla of aardbeien kweekt voor de markt is al vlug geneigd om zelfs tot kort voor de verkoop zijn gewassen nog even met chemische middelen te bespuiten. Zoals ik hierboven uitgebreid argumenteerde is een onafhankelijke kwaliteitscontrole en regulering op vele markten wellicht onontbeerlijk. Zo heeft de deregulering van de grote internationale aandelenbeurzen tot gevolg gehad dat men binnen de kortste tijd verplicht was om een zeer strenge strafrechterlijke beteugeling van frauduleuze praktijken in te voeren. 2. Sinds het begin van de jaren tachtig vragen de werkgevers een meer flexibele organisatie van de arbeid. Ook heel wat werknemers zien voordelen in glijdende werkuren, in in- en uitstapregelingen of in meer mogelijkheden tot deeltijds werken. Het ligt bijgevolg voor de hand dat men gaat zoeken naar een soort uitwisseling van flexibiliteiten: een grotere ‘tijdssoevereiniteit’ voor de werknemers en een soepeler arbeidsorganisatie die een langduriger gebruik van het produktieapparaat toelaat voor de werkgevers. De kansen op zo'n nieuw sociaal contract liggen wellicht verschillend naar gelang van de betrokken instelling of onderneming. Studies wijzen uit dat de invoering van nieuwe technologieën en de flexibilisering van het arbeidsuniversum in werkelijkheid een steeds meer uitgesproken tendens naar een duale maatschappij inhouden. Men kan natuurlijk opwerpen dat er in het kapitalisme altijd wel een ‘arbeidersaristocratie’ heeft bestaan maar de si- | |
[pagina 916]
| |
tuatie die zich nu aftekent is toch sterk verschillend van degene waaraan wij na de Tweede Wereldoorlog gewoon waren geraakt. De na-oorlogse economische groei steunde grotendeels op een macro-economisch evenwicht tussen massaproduktie en massaconsumptie. In de produktiesfeer heerste het Taylorisme. De arbeidsdeling werd door het management georganiseerd en veel creatieve inbreng hadden de gespecialiseerde arbeiders niet. Toch vormden zij een grote, vrij homogene, en goed georganiseerde groep die in staat was zijn rechten te verdedigen. In de ‘flexibele produktiewijze’ die zich hedentendage aftekent, is de onderste groep van laaggeschoolde loonarbeiders daarentegen een minderheid geworden. Zij staan bijvoorbeeld in voor onderhoud en reiniging van machines en bedrijfsgebouwen. Deze groep is vrij marginaal in het produktieproces en heeft ook niet de nodige cohesie om efficiënt strijd te kunnen voeren voor een betere sociale positie. De ‘nieuwe armoede’ dreigt vooral onder deze mensen ravages aan te richten. Om de evolutie naar een duale maatschappij zoveel mogelijk te vermijden moet men op globaal maatschappelijk vlak beperkingen stellen aan de ‘ruil’ van flexibiliteiten tussen werkgevers en werknemers. Meer bepaald zal men de situatie van degenen die structureel in de slechtste positie zijn beland, zo goed mogelijk moeten verzekeren wat betreft rechten en inkomen. De discussie rond de invoering van een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen draait onder andere rond de vraag of dit wel een goede maatregel is om een ongewenste dualisering van de maatschappij te beletten. 3. Eén van de grootste onzekerheden in de nabije toekomst betreft de sociale, politieke en economische gevolgen van de internationalisering van beslissingen die rechtstreeks in het leven van de burger ingrijpen. Tot nu toe hadden alleen landbouwers of werknemers van multinationale ondernemingen met dit probleem te maken, maar vanaf 1992 komen alle Europeanen aan dezelfde tafel te ziten. Het enthousiasme over de uitbouw van een gemeenschappelijke Europese markt zou wel eens vlug kunnen bekoelen wanneer de burgers de indruk gaan krijgen dat zij helemaal geen greep meer hebben op hun eigen leven en dat alle macht voortaan bij een anonieme Europese bureaucratie berust. Indien de politieke partijen niet snel werk maken van een radicale decentralisering van zoveel mogelijk beslissingsmacht naar het lokale niveau - de gemeenten veeleer dan de gewesten! - dan is het gevaar heel reëel dat men die ‘Europeanisering’ als vervreemdend gaat ervaren en dat allerwege irrationele nationalistische reflexen zich gaan manifesteren. Een flexibele regulering betekent niet zozeer een regulering die slechts indicatief of aanbevelend mag zijn, maar wel een die op het juiste niveau gebeurt. |
|