Streven. Vlaamse editie. Jaargang 56
(1988-1989)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 898]
| |
De Alpen
| |
[pagina 899]
| |
Tekening Jef Van Gerwen
Het stuk spreekt voor zichzelf. Ieder die ooit in zijn leven een bergpad heeft bestegen, kan aan de eigen ervaring toetsen wat Simmel te vertellen heeft. In de volgende bladzijden gaat het niet om de bergen zonder meer, maar over de voorstellingen en de verbeelding die zij in ons, bergbeklimmers, opwekken. De Alpen maken deel uit van onze cultuur, van onze voorstellingswereld. Het discours dat zij bij ons oproepen en dat ons voert van esthetica naar mystiek en zelf-kennis, is een concreet voorbeeld van het soort ‘vormen’ waarover Simmel het altijd heeft. Daarbij denkt hij immers niet aan geometrische constructies of abstracte begrippen, maar aan het onophoudelijk proces van menselijke taal en waarneming waardoor wij als cultuurwezens onze omgeving interpreteren in zinnige tekens, symbolen van het leven of... van iets anders. Een stukje ongewone filosofie over bergen en zeeën, een doordenkertje wellicht om mee te nemen op vakantie!
Jef Van Gerwen | |
Vorm en volumeDe meeste mensen denken dat schoonheid gelegen is in de vorm van de dingen die ze zien. Die voorstelling van zaken doet ons al te gemakkelijk vergeten dat de esthetische ervaring ook nog door iets anders bepaald wordt: de (over)maat, de grootte of het volume van de dingen, waarvan we onder de indruk komen. | |
[pagina 900]
| |
Foto Geert Boeve
Van een pure vorm, iets wat alleen maar een compositie is van lijnen, vlakken en kleuren, kunnen we niet genieten; sensibel als we zijn, verbinden we dergelijk genot-in-de-waarneming steeds met een bepaalde kwantiteit of volume waarin een vorm verschijnt. Die kwantiteit bezit een zekere, maar beperkte speelruimte. Wordt het volume te groot of te klein, dan verliest dezelfde vorm die we eerst zo mooi vonden plots zijn esthetische waarde. Onbewust leggen wij dus in ons esthetisch oordeel een verband tussen de vorm en de grootte der dingen die we bekijken. De schoonheid van een vorm wordt fundamenteel bepaald door de mate waarin hij bij wisselende grootte van betekenis verandert. Dit blijkt vooral wanneer men de vormen die men in de natuur aantreft op een kunstwerk wil overdragen. Daarom kan je als het ware een schaal opstellen met aan de ene kant vormen die onder heel verschillende grootte nog steeds hun schoonheid behouden, en aan de andere kant vormen waarvan de esthetische waarde gebonden is aan een bepaald verschijningsvolume. Tot de eerste categorie behoort het menselijk lichaam. Omdat wij door onze eigen lichamelijkheid in staat zijn de betekenis van een lichaamsgestalte van binnenuit te verstaan, kunnen de kunstenaars onder ons gemakkelijk de verschuivingen, accentwisselingen en lijnverzachtingen aanvoelen, die nodig zijn om bij een wisselend formaat de gaafheid en betekenis van de vorm ongewijzigd te laten uitkomen. Alleen de mens kunnen wij in de kunst zonder beperking zowel kolossaal als in miniatuur uitbeelden; alleen de mens, | |
[pagina 901]
| |
Ferdinand Hodler, Die Jungfrau, 1911.
omdat we geen ander wezen zo diep van binnenuit kennen. Aan het andere uiteinde van de schaal staan de Alpen. Hoewel men van een kunstwerk niet verlangt dat het in alle opzichten een natuurgetrouwe kopie is van het origineel, moet toch iets van het wezen van het object, hoe omgevormd ook, in zijn uitbeelding terug te vinden zijn, zodat we het nog als zodanig kunnen herkennen. Maar elke weergave van de Alpen lijkt wel aan deze eis te ontsnappen. Geen afbeelding kan de overweldigende, massale indruk van de Alpen recht doen wedervaren. De grote Alpenschilders, zoals Hodler en Segantini, schijnen dit tekort door hun geraffineerde stileringen, accentverschuivingen en kleureffecten eerder te verdoezelen dan op te lossen. Wat de Alpen betreft bezitten de vormen duidelijk niet die inherente esthetische kwaliteit, die nog op een afbeelding van kleiner formaat over te dragen is. De schoonheid van de Alpen blijft verbonden met hun natuurlijke maat. Ofschoon we dus bij sommige objecten de indruk hebben dat vorm en volume niet zo nauw samenhangen, leren we uit de waarneming van andere objecten dat bij een te groot of te klein volume elke esthetische indruk achterwege blijft. Zo krijgen we een duidelijke aanwijzing hoe onafscheidelijk beide factoren, vorm en volume, samenwerken bij het bepalen van onze indrukken. Eerst door reflectie kunnen we achteraf die twee uit elkaar halen. | |
[pagina 902]
| |
Het massiefDe bijzondere massale indruk die de Alpen in ons nalaten heeft alles te maken met hun typische gestalte. Die heeft in het algemeen iets onrustigs en toevalligs, iets dat alle eigenlijke vormeenheid ontbeert. Daarom moeten schilders die in de natuur alleen op zoek zijn naar mooie vormen maar weinig van de Alpen hebben. Het irriterende van hun verschijning wordt echter door het massale karakter van deze bergen, het ongewone gewicht aan materie, overheerst en omgebogen tot rustig esthetisch genot. Wanneer verschillende vormen de expressie zijn van eenzelfde zinvol geheel, ondersteunen zij elkaar. De ene vindt in de andere zijn betekenis, roept de andere op en vult die aan. Zo vormen ze samen een hechte eenheid, die geen extern bindmiddel nodig heeft. Maar als de vormen, zoals in het geval van de Alpen, schots en scheef, zonder zin voor het geheel los door elkaar staan, wordt elke vorm pijnlijk geïsoleerd. Voor een globale indruk zou elk steunpunt ontbreken, ware het niet dat boven alles het massale karakter van de materie voelbaar is: de enorme massa die zich ongedifferentieerd en eenvormig onder de bergtoppen uitstrekt, en op die wijze aan de zinloze individualiteit van losse objecten de zin van een coherent geheel geeft. De vormloze materie moet bij dit soort waarneming onbeperkt het overwicht krijgen, en aan de chaotische aanblik van onsamenhangende bergketens als het ware een zwaartepunt en een innerlijke band verlenen. Zo geven de grillige onrust van de vormen en de brute materialiteit van de steenmassa's in al hun onderlinge spanning en tegenwicht een eindindruk van een zonderlinge harmonie, opwindend en vredig tegelijk. | |
Transcendentie-ervaringDeze reflectie over de verschijningsvorm van de Alpen voert ons van esthetische beschouwingen naar diepere zieleroerselen. De indruk die de Alpen op ons maken reikt verder dan hun schone vorm. Enerzijds plaatsen zij ons voor de chaos, de onsamenhangende massa zonder structuur, die haar omtrekken slechts toevallig en zonder inherente zin gekregen heeft. Het mysterie van de materie blijft er stom bij, hoewel een enkele blik op de configuratie van het gebergte er meer van openbaart dan de aanblik van gelijk welk ander landschap. Hier voelen we het aardse in zijn ongehoorde macht, ver verwijderd van alle leven en van de betekenis die wij er via onze voorstellingen aan geven. Maar anderzijds zijn deze reusachtige steile rotswanden, de transparante, glinsterende ijskappen, de besneeuwde toppen die wel los schijnen te staan | |
[pagina 903]
| |
van de laagten van deze aarde, even zoveel symbolen van het transcendente. Zij voeren onze innerlijke aandacht omhoog, naar regionen die zelfs onder groot gevaar niet te bereiken zijn, en waar men met wilskracht alleen niet komt. Daarom ook verdwijnt deze esthetisch-mystieke ervaring meteen wanneer de hemel boven de besneeuwde toppen betrekt: dan drukken de wolken immers de bergtoppen weer omlaag tegen de aarde, en zitten ze andermaal gevangen en opgesloten samen met al het aardse. Slechts als de hemel openbreekt, rijzen de bergen grenzeloos en ononderbroken boven het aardse uit, en gaan ze tot een andere orde dan die van de aarde behoren. Als men van een landschap kan zeggen dat het transcendent is, dan wel van het Firnlandschap. Hier is alleen nog sneeuw en ijs; geen groen, geen dal, geen polsslag meer van leven. Omdat de ervaring van transcendentie en absoluutheid waartoe een dergelijk landschap ons inspireert, niet onder woorden te brengen is, kan ze ook niet in een bepaalde vorm uitgedrukt worden, wil men ze althans niet op een kinderlijke manier vermenselijken. Al wat in vormen en beelden wordt uitgedrukt is begrensd. Die begrensdheid krijgt het object ofwel door een mechanische ingreep of druk, die de grenzen ervan daar legt waar die van een ander beginnen, ofwel - in het geval van organische wezens - door innerlijke groeikracht. Een organisch wezen bepaalt immers zijn grens door eigen innerlijke kracht, waarbij het door de beperktheid van die kracht ook meteen stuit op de limiet van zijn (volwassen) vorm. Het transcendente nu is zonder vorm. Vorm betekent inperking, en dus kan het absolute, het onbeperkte, niet gevormd zijn. Afwezigheid van vorm komt dus zowel voor bij gebrek aan vormgeving als bij het overstijgen van alle mogelijke vormen. Het hooggebergte toont ons deze beide aspecten van vormloosheid tegelijk, en in harmonie: het spreekt zowel van de onverlostheid en de domme kracht van zijn louter stoffelijke massa als van het heerlijke licht van de sneeuwvelden, ver verheven boven de aarde en al het levensrumoer. Juist het ontbreken van een eigen, vastgelegde vorm verklaart waarom het hooggebergte kan optreden als medium en symbool van extreme bestaansmogelijkheden: van datgene dat minder is dan elke vorm, en dat wat alle vormen overstijgt. | |
De diepzee en het hooggebergteDat de Alpen zo'n mysterieuze indruk op ons maken ligt dus wellicht aan de afstand tot het gewone leven die ze oproepen. Een contrasterende vergelijking met de zee toont dit goed aan. Overal beschouwen mensen de zee als symbool van leven: haar eeuwig wisselende vorm en ondoorgrondelijke | |
[pagina 904]
| |
diepten, haar variatie van windstilte en storm, haar eindeloze horizon en haar doelloos spel van op- en neergaan, dit alles nodigt de mens uit zijn innerlijk levensgevoel op de zee over te planten. Omdat dit slechts mogelijk is op grond van een symbolische vormgelijkheid, en de zee het leven op een gestileerde, niet-individuele manier verbeeldt, bezorgt de aanblik van de zee ons een bevrijding. De zee bevrijdt ons uit de onmiddellijke gegevenheid en de sleur van ons leven door haar overweldigende dynamiek, waarin zij het leven opneemt en over zijn eigen vormen heenvoert. Maar in het gebergte komt de bevrijding uit het toeval, uit de druk, het isolement en de teloorgang van het leven ons vanuit een andere richting tegemoet: daar spreekt de omgeving niet van de volle passie van het leven, maar juist van de complete afwezigheid ervan. Daar wordt het leven omgeven en bekleed met iets dat stiller en harder is, zuiverder en hoger dan het leven zijn kan. Om het met een uitdrukking van Worringer te zeggen, waarmee hij een fundamenteel contrast in expressiviteit aanduidde: de zee werkt door het leven in zich op te nemen, de bergen door er abstractie van te maken. Deze indruk van afstand van het leven neemt toe naarmate men langs de steile bergflanken opklimt naar het hogergelegen Firnlandschap. Bij de aanblik van de rotsflank herkennen we nog duidelijk tegengestelde krachten: de opbouwende krachten, die al het gesteente omhooggestuwd hebben, en de vernietigende, wegspoelende energie van de erosie. In de momentane steengestalte die voor ons oprijst zijn deze tegengestelde, met elkaar verstrengelde krachten tot stilstand gekomen, terwijl ze als het ware in ons, toeschouwers, intuïtief heropleven. Maar boven op de sneeuwvlakte merken we van dit dynamisch krachtenspel niets meer. Wat ooit werd omhooggestuwd ligt nu bedolven onder lagen sneeuw en ijs. Hoe de huidige bergvorm tot stand is gekomen door het samenspel van sneeuwval, smeltend ijs en gletsjervorming kun je niet langer afleiden uit wat je nu te zien krijgt. Juist omdat je de werking van deze krachten niet meer innerlijk aanvoelt, en ze niet als latente krachten, hoe duister ook, in je binnenste tot leven komen, krijgen de vormen van dit landschap hun typisch tijdeloos en onvergankelijk karakter. | |
Reizen buiten de tijdIk wees er reeds op hoe de Alpen op twee verschillende wijzen - door gebrek aan vorm en door het transcenderen van alle vorm - symbool zijn van vormeloosheid. Maar daarmee is niet alles gezegd: ze ontsnappen ook aan alle vormgeving in de tijd. Het hooggebergte staat niet zozeer symbool voor de negatie van het leven, want dat veronderstelt dat er nog altijd leven | |
[pagina 905]
| |
is. Het is eerder het zinnebeeld van het ‘andere’ zonder meer, onberoerd door de beweeglijkheid van de tijd, de vorm waarin het leven zelf zich uitdrukt. Het gebied van de eeuwige sneeuw vormt als het ware een absoluut on-historisch landschap. Waar ook winter en zomer het uitzicht niet veranderen, is elke aanleiding om het landschap te associëren met de groei en verloop van een mensenleven afwezig. Gewoonlijk is het beeld dat wij ons maken van onze omgeving immers een gekleurde weergave van ons eigen zieleleven. Maar hier in dit tijdeloos sneeuwlandschap vinden we voor deze overdracht van leven geen enkel aanknopingspunt. Zo krijgt de tegenstelling tussen de bergen en de zee, dat symbool van het voortdurend wisselende menselijk lot, nu ook een historische betekenis. De zee is zeer nauw verbonden met het wel en wee van de menselijke ontwikkeling; dikwijls heeft ze niet als scheiding maar als verbindingsweg gediend tussen landen. Bergketens daarentegen hebben in onze geschiedenis vooral een negatieve rol gespeeld, en wel in verhouding tot hun hoogte. Ze hebben de mensen van elkaar geïsoleerd, en de wederzijdse contacten even sterk gehinderd als de zee ze bevorderd heeft. | |
Over de bergrug, weg uit het dalNog op een andere wijze loochent het beeld dat de Alpen ons geven het principe van het leven zelf, dat op een onderscheid tussen de elementen berust. De mens is een metend wezen. Elk fenomeen dat in ons bewustzijn opkomt, heeft zijn hoedanigheden, en meer of minder ervan. Er bestaat alleen iets ‘groots’, omdat er ‘kleine’ dingen zijn, hoogten omdat er laagten zijn, een ‘dikwijls’, omdat er een ‘zelden’ is, en zo verder. Elk ding wordt aan een ander afgemeten, alles verschijnt als een pool in relatie tot zijn tegenpool. Zo kan elke werkelijkheid slechts een relatieve indruk op ons maken, in verhouding tot een ander object dat binnen dezelfde zijnsorde tegenover haar staat, en zich van haar onderscheidt. Het ligt voor de hand dat ook het berglandschap door dit gegeven getekend wordt, en juist hieraan zijn eenheid te danken heeft. Omdat het hogere in relatie staat tot het lagere, en iedere laagte maar bestaan kan dankzij de hoogte, zijn de onderdelen van een berglandschap veel nauwer op elkaar aangewezen dan de percelen van een vlak terrein, waarin elk deel uit het geheel gelicht kan worden, en los van de rest verder blijft bestaan. Door hun onderlinge afhankelijkheid smelten de onderdelen van het berglandschap samen tot een esthetisch geheel, dat als een organische Gestalt door de vitale wisselwerking tussen haar onderdelen wordt opgebouwd. Het wonderlijke is nu dat de unieke hoogte en verhevenheid van de Alpen | |
[pagina 906]
| |
slechts voelbaar wordt eens hoog in de bergen alle dalen, planten en mensenwoningen uit het gezichtsveld verdwenen zijn; wanneer dus niets laags of nederigs meer zichtbaar is, wat toch de voorwaarde scheen te zijn om een indruk van hoogte te verkrijgen. Alle andere beelden van onze omgeving bezitten een verwijzing naar de diepte, die nog beklemtoond wordt waar planten intuïtief de suggestie oproepen naar wortels die zich naar beneden uitstrekken. Overal in dat soort landschappen krijgen we een indruk van een dieptedimensie waarop alles rust. In het hooggebergte echter is het landschap volkomen ‘af’. Omdat het met niets in relatie staat, en elke associatie of confrontatie met een tegenpool ontbreekt, heeft het geen voltooiing of bevrijding door een artistieke kijk of compositie nodig. Daartegenover plaatst het de onovertreffelijke kracht van zijn pure bestaan. Naast wat we vroeger al opmerkten, kan dit de diepere reden zijn waarom het hooggebergte minder dan andere landschappen beeldende kunstenaars geïnspireerd heeft. Op de ijzige hoogvlakten immers schijnt de dieptedimensie haar recht van bestaan verloren te hebben. Eens de dalen volledig uit het gezicht verdwenen zijn, staat alles als het ware puur naar boven gericht. Niets is nog relatief, alleen maar ‘hoog’ zonder meer. Het ligt niet zus of zoveel meter boven iets in de diepte. De mystieke grootsheid van deze indruk is daarom niet te vergelijken met wat men gewoonlijk een ‘mooi’ Alpenpanorama noemt: daar dienen de sneeuwtoppen enkel als bekroning van een lagergelegen, fleurig landschap vol bossen en weiden, hutten en dalen, en worden ze in de luchtige vrolijkheid van dat kader opgenomen. Alleen als men dat kader achter zich heeft gelaten, kan men de fundamentele, metafysisch nieuwe ervaring opdoen van de absolute hoogte zonder bijbehorende diepte. Iets onmogelijks wordt daardoor werkelijkheid: de ervaring van een enkel element van een correlatie zonder het andere. Dat is de paradox van het hooggebergte: gewoonlijk is al wat hoog is bepaald door het lagere, terwijl het hier het lagere niet nodig heeft. Het kan het niet alleen zonder de diepte stellen, maar ontvouwt zich slechts als louter hoogte eens alle zicht op de diepte verdwenen is. Hier ligt de oorsprong van het gevoel van bevrijding dat wij op bevoorrechte ogenblikken in het hooggebergte mogen ervaren. Het gaat om de ervaring dat er iets is dat als zodanig tegenover het leven staat. Ons leven verloopt normaal in de eindeloze relativiteit van tegenstellingen die elkaar wederzijds bepalen: een vloeiende beweging waarin het bestaan alleen als een gedetermineerd bestaan beleefd kan worden. De aanblik van het hooggebergte biedt ons echter een symbool, een aanvoelen dat het leven in zijn hoogste streven bevrijd wordt door de confrontatie met datgene wat niet meer in zijn vormen past, maar het te boven gaat en er tegenover staat. |
|