Streven. Vlaamse editie. Jaargang 56
(1988-1989)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 785]
| |
Veelvolkerenstaat Sovjetunie
| |
[pagina 786]
| |
Eigenlijk was het de Sovjetrussische onderwijspolitiek die, als neveneffect, het nationaliteitenprobleem nieuw leven gaf. De industrialisering, het streefdoel van de bolsjevieken, dwong hen ertoe het onderwijs in het land te bevorderen. Hierin zijn ze overigens buitengewoon goed geslaagd, want veel Sovjetrussische volkeren kregen pas na de Oktoberrevolutie een eigen schrijftaal. Het sovjetsysteem betekende voor deze onderontwikkelde volkeren een belangrijke verbetering. De ijver van de sovjets voor het onderwijs had ongewild tot gevolg dat deze volkeren zich met groeiend enthousiasme op de kennis van hun eigen geschiedenis, cultuur en godsdienst toelegden. En in de mate er eigen mensen beschikbaar waren om leidinggevende functies waar te nemen, groeide ook het nationaal zelfbewustzijn. Aanvankelijk aanvaardden deze verschillende onderontwikkelde nationaliteiten dankbaar hun Grootrussische leermeesters. Dit veranderde naargelang de emancipatie toenam. Men verzette zich nu tegen vreemde kaders en wilde eigen functionarissen, d.w.z. men verlangde de zaken in eigen handen te nemen. Daarom werd alles wat ‘Russisch’ was meer en meer verdacht en groeide de vrees voor cultuurkolonialisme. Hierdoor ging een van de pijlers waarop het Sovjetrussisch machtsapparaat berustte aan het wankelen. Vroeger konden de Russische kaders vanuit Moskou de afzonderlijke volkeren relatief gemakkelijk controleren en onderdrukken dankzij hun superieure opleiding. Nu werd dit veel moeilijker. Bovendien had de Sovjetunie na de Tweede Wereldoorlog volkeren geannexeerd - de Balten b.v. - die zich, zoals vroeger de joden, Georgiërs en Armeniërs, nooit cultureel als de minderen van de Russen hadden beschouwd. Die gingen zich al vlug verzetten tegen hun onderdrukte onaf- | |
[pagina 787]
| |
hankelijkheid. Met de jaren werd de centrale macht in Moskou bovendien ook meer en meer geconfronteerd met de strijd voor zelfstandigheid van de ‘onderontwikkelde’ naties. De afzonderlijke nationale groepen, met inbegrip van partijleden, zijn de laatste tijd zichtbaar gevoeliger voor tussenkomsten van het centrale bestuur in Moskou. Overigens, zelfs in de Sovjetunie kan men het zich niet langer veroorloven te spotten met de nationale trots en het zelfbewustzijn van de verschillende volkeren. Men moet er op zijn hoede zijn die nationale gevoelens niet te kwetsen. Veel partijgenoten in Moskou hebben de nieuwe tekenen des tijds nog niet begrepen. Veel te lang heeft men vanuit Moskou alles vanuit de hoogte kunnen dicteren. Daaraan zal nu wel voor goed een einde gekomen zijn. Want voor Gorbatsjov komt het er nu op aan zijn ideeën door te zetten, zoniet wordt zijn campagne voor democratie totaal ongeloofwaardig. Dat hiermee nieuwe moeilijkheden op het gebied van de nationaliteitenpolitiek oprijzen, tonen de gebeurtenissen van de laatste maanden duidelijk aan. | |
Met zoethouders en zweepslagenMen kan zich afvragen waarom de USSR niet veel vroeger in het wereldwijde kielzog van het nationaal particularisme is geraakt. De sovjetcommunisten hebben, blijkbaar met succes, een tweevoudige strategie gehanteerd om het uiteenvallen van hun staat te verhinderen. Hun macht was gebaseerd op een despotisch centralisme waartoe ze alle mogelijke machtsmiddelen gebruikten. Tevens verstonden zij de kunst om allerlei toegevingen te doen zoals federalisme, gelijkheid voor alle staatsburgers, autonomie in het gebruik van de taal, trouw aan de eigen nationale gebruiken, opleiding van een eigen intellectuele eliteGa naar voetnoot2. Het is vooral onder Stalin dat dit immens grote rijk vanuit Moskou met ijzeren hand dictatoriaal bestuurd werd. Geen enkel streven naar nationale zelfstandigheid kreeg ook maar enige kans. Het werd brutaal onderdrukt en toch nooit volledig uitgeroeid. Om zijn doel te bereiken gebruikte Stalin het leger en de politie, en stuurde Grootrussische functionarissen naar de afzonderlijke unierepublieken. Om er te kunnen standhouden waren die aangewezen op de hulp van de centrale regering en waren daarom trouwe dienaren van Moskou. Men probeerde ook de bevolking dooreen te men- | |
[pagina 788]
| |
gen, daarom verplichtte men b.v. de Grootrussen naar andere republieken te immigreren. De centraal geënsceneerde sociale revolutie vernietigde de traditionele economische en sociale structuren en nivelleerde de verschillen tussen de volkeren. Geen enkele volksstam, ook niet de Grootrussische, ontsnapte hieraan. Aanvankelijk werd een nationalistisch communisme niet alleen geduld, maar zelfs aangemoedigd. Nadien werd het radicaal uitgeroeid. Bewegingen met secessionistische bedoelingen werden met de wapens bestreden en vaak in de kiem gesmoord. Gedurende de eerste tien jaren na de Oktoberrevolutie toonden de sovjet-communisten zich echter inschikkelijk tegenover de andere volksstammen. Dit stond in schril contrast met het tsaristisch regime en werd daarom door de betroffenen meestal gunstig onthaald. In de opperste leiding van de Sovjetunie waren steeds leden uit de verschillende volksstammen aanwezig. Zelfs niet alle secretarissengeneraal van de partij waren Grootrussen (zo b.v. de Georgiër Stalin), ook niet degene die zoals Nikita Chroesjtsjov hun naam van een Russische uitgang hadden voorzien. Van de kant van de bolsjevieken was dit echter geen naastenliefde, maar koele politieke berekening. Volgens het oude Romeinse principe ‘verdeel en heers’ hadden de sovjet-communisten in het begin geprobeerd de verschillende nationaliteiten zoveel mogelijk te verdelen, ook diegene die, zoals de Turkse volksstammen in Sovjet-Centraal-Azië, feitelijk een éénheid vormden. Daarom is het niet te verwonderen dat men ondanks alle centralistische neigingen groot belang hechtte aan de federalistische opbouw van de staat. De USSR bestaat niet alleen uit 15 gelijkgerechtigde unierepublieken maar ook uit autonome republieken en gebieden, alsook uit nationale districten. Men houdt dus wel degelijk rekening met de eigen karakteristieken van de verschillende volkeren, zoals b.v. de gelijkstelling van de talen. Volkeren die over geen eigen schrijftaal beschikten kregen een eigen alfabet. Op het ogenblik zijn er in de Sovjetunie ongeveer 180 volksstammen en 125 taalgemeenschappen. Al werden de hoogste ambten in de politiek en het bedrijfsleven meestal gegeven aan Russen, toch probeerde men tegelijkertijd op lokaal vlak functionarissen van de streek zelf te benoemen. Bovendien werden ook de eigen taal en cultuur bevorderd. Men ging zelfs zover in de afzonderlijke steden scholen op te richten voor de verschillende nationale groepen. Nationale koren, muziek- en dansensembles beoefenden het eigen traditionele cultuurbezit; musea hielden de herinnering aan het verleden in ere. Er is ongetwijfeld veel verloren gegaan door migratie, sociale herstructurering en Stalinistische ingrepen die met deportatie en terreur gepaard gingen. Ondanks dit alles werd in de eerste jaren na de revolutie een basis ge- | |
[pagina 789]
| |
legd waardoor verschillende volksstammen, vooral die van het hoge noorden en Siberië, in staat waren te overleven, hun eigen karaktertrekken te bewaren en zelfs een eigen cultuur te ontwikkelen. Hier ligt ook het uitgangspunt van de zich nu aankondigende nieuwe ontwikkelingen. | |
Het zelfbeschikkingsrecht van de volkerenDe communistische revolutionairen van het eerste uur, vooral Grootrussen, Joden, Georgiërs en Armeniërs, waren van oordeel dat het tsarisme een verwerpelijk vertegenwoordiger was van de Russische megalomanie. Zij voelden zich echte internationalisten, die volgens de Marxistische grondbeginselen gekant waren tegen elke overheersing van het ene volk door een ander. In zijn Communistisch Manifest van 1848 schreef Karl Marx zijn overtuiging neer, dat door de overheersing van het proletariaat de tegenstellingen tussen de volkeren zouden verdwijnen: ‘In dezelfde mate dat de uitbuiting van het ene individu door het andere ongedaan wordt gemaakt, wordt ook de uitbuiting van het ene volk door het andere ongedaan gemaakt’Ga naar voetnoot3. In 1874 verkondigde Friedrich Engels: ‘Een volk dat andere volkeren verdrukt kan zichzelf niet emanciperen. De macht die het nodig heeft om andere volkeren te verdrukken, keert zich ten slotte tegen hemzelf. Zolang Russische soldaten Polen bezet houden, kan het Russische volk zichzelf noch politiek noch sociaal bevrijden’Ga naar voetnoot4. In het jaar 1913 rechtvaardigde I.W. Stalin het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren als volgt: ‘Een natie is een historisch gegroeide, stabiele gemeenschap van mensen, gegrondvest op de gemeenschap van taal, grondgebied, economische ontwikkeling en psychische geaardheid die zich in een gemeenschappelijke cultuur manifesteert’Ga naar voetnoot5. Aan een natie schreef hij de volgende rechten toe: ‘Het recht op zelfbeschikking, d.w.z. alleen de natie heeft het recht over haar lot te beslissen; niemand heeft het recht zich met geweld met de vitale belangen van een natie te bemoeien, haar scholen en andere instellingen te verstoren, haar gewoonten en gebruiken te veranderen, haar taal aan banden te leggen, haar rechten te besnoeien. Recht op zelfbeschikking, d.w.z. de natie kan zich naar eigen goeddunken organiseren. Ze heeft het recht om haar leven op te bouwen volgens de grondbeginselen van de autonomie. Ze heeft het recht om met andere naties federatieve betrekkingen te onderhouden. Ze heeft het recht zich volledig | |
[pagina 790]
| |
onafhankelijk te maken. De natie is soeverein en alle naties hebben dezelfde rechten’Ga naar voetnoot6. Nu mogen we ons niet door dergelijke verklaringen om de tuin laten leiden, want Stalin ging ervan uit dat in de klassenstrijd de eenheid van de natie verloren gaat en dat elke nationale autonomie in strijd is met het verloop van de klassenstrijdGa naar voetnoot7. Ook Lenin eiste dat alle verlangens naar nationale autonomie bekeken worden vanuit het gezichtspunt van de klassenstrijd van de arbeidersGa naar voetnoot8. Niet voor niets had hij er vroeger reeds de nadruk op gelegd: ‘Het recht op zelfbeschikking en de doelmatigheid van de zelfbeschikking zijn twee verschillende zaken. Dit is een waarheid als een koe’Ga naar voetnoot9. Na het begin van de Eerste Wereldoorlog eiste Lenin opnieuw het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren op. Hij baseerde zich daarbij op de volgende socialistische stelregel: ‘De socialisten kunnen hun groot doel niet bereiken zonder zich tegen elke vorm van nationale onderdrukking te verzetten. Daarom moeten ze onvoorwaardelijk eisen dat de sociaal-democratische partijen van de verdrukkende landen, vooral van de zogenaamde ‘grootmachten’ het zelfbeschikkingsrecht van de onderdrukte naties erkennen en steunen, met alle politieke implicaties die dit woord meebrengt, d.w.z. het recht op politieke autonomie’Ga naar voetnoot10. Het was maar logisch dat Lenin ook eiste dat men zich terugtrok uit de kolonies. Bij dergelijke zinnen mag men niet uit het oog verliezen dat Lenin het zelf-beschikkingsrecht van de volkeren alleen maar opeiste met het oog op het doel dat het socialisme wilde bereiken. Voor hem telde alleen maar het eenvoudige grondbeginsel: wat nuttig is voor het kapitalisme is slecht en moet men bestrijden, wat nuttig is voor het socialisme is goed. Dat wordt duidelijk in zijn definitie van het begrip ‘annexatie’: ‘Men moet klaar zeggen wat annexatie eigenlijk is, hoe en waarom de socialisten zich tegen de annexatie moeten verzetten. Niet elke aansluiting van een nieuw territorium is annexatie, want in het algemeen is het socialisme voorstander van het verdwijnen van grenzen tussen de volkeren en van het vormen van grotere staten. Niet elke schending van het status quo is annexatie. Wie dit meent is reactionair en gaat in tegen de grondbeginselen van de geschiedenis. Niet elke aansluiting van een land door middel van oorlog is anne- | |
[pagina 791]
| |
xatie, want het socialisme kan zich principieel niet verzetten tegen geweld en oorlogen die gebruikt worden ten voordele van de meerderheid van de bevolking. Met het woord annexatie bedoelen we slechts de aansluiting van een land tegen de wil in van zijn bewoners. Met andere woorden: het begrip annexatie is zeer innig verbonden met het begrip zelfbeschikkingsrecht der volkeren’Ga naar voetnoot11. Het zelfbeschikkingsrecht der volkeren heeft voor Lenin slechts één betekenis: de volkeren kunnen zich vrij uitspreken voor aansluiting, maar niet voor afscheiding. In 1916 gaf hij dit volmondig toe: ‘Als we de vrijheid om zich af te scheiden zonder uitzondering opeisen voor Mongolen, Perzen, Egyptenaren en alle volkeren die onderdrukt en zonder rechtsgelijkheid zijn, betekent dit helemaal niet dat we voor de afscheiding zijn, maar wel dat we voor een vrije, ongedwongen en tegen een geweldadige aansluiting en vereniging zijn’Ga naar voetnoot12. Lenin was ervan overtuigd dat zelfs de afgescheiden volkeren vroeg of laat zich opnieuw zouden verenigen onder de banier van het socialisme, zodra zich hiertoe de gelegenheid zou voordoen. Om deze reden kon hij zich in 1917 nog een onverschillige houding veroorloven tegenover de separatistische bewegingen en elk volk van het Russische rijk het onbeperkte recht toekennen om zich af te scheiden. Stalin was het overigens volledig eens met deze opvatting. | |
De stichting van de USSREen van de eerste maatregelen van de bolsjevieken na de machtsovername op 15 november 1917 was derhalve de verklaring van het vrije zelfbeschikkingsrecht van de volkeren in Rusland. De sovjetleiders waren er immers van overtuigd dat er zich na de socialistische revolutie geen separatistische tendensen meer zouden ontwikkelen en dat alle volksstammen zich vrijwillig bij de socialistische republiek zouden aansluiten. Maar het duurde niet lang of ze waren bitter ontgoocheld. Niet alleen Finland, de Baltische Staten, Polen en Oekraïne, ook Georgië, Armenië en Azerbeidzjan verklaarden zich onafhankelijk. Dit kwam nu helemaal niet overeen met de verwachtingen van de communistische leiding. Daarom begonnen Lenin en Stalin hun uitspraken over het zelfbeschikkingsrecht ingrijpend te wijzigen. Reeds in 1918 verkondigde Lenin: ‘Geen enkel marxist kan loochenen dat de belangen van het socialisme hoger staan dan die van het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren, | |
[pagina 792]
| |
zonder volledig te breken met de grondbeginselen van het marxisme en het socialisme’Ga naar voetnoot13. En Stalin was zijn echo: ‘Het principe van het zelfbeschikkingsrecht moet een middel zijn in de strijd voor het socialisme en ondergeschikt aan de grondbeginselen van het socialisme’Ga naar voetnoot14. De communistische voorstelling van het recht op zelfbeschikking en separatisme kreeg wegens de burgeroorlog nog andere politiek geïnspireerde correcties. In zijn artikel De politiek van de sovjetmacht en de nationaliteitskwestie van 1920 schreef Stalin het volgende: ‘Het streven naar separatisme van de Russische randgebieden als basis voor de betrekkingen tussen het centrale gebied en de randgebieden moet niet alleen afgewezen worden, omdat het een contradictie is op zichzelf, maar vooral omdat het sterk in strijd is met de belangen van de bevolking zowel van het centrum als van de randgebieden zelf’Ga naar voetnoot15. Weliswaar beklemtoonde Stalin nog steeds het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren, maar hij was van oordeel dat hiermee niet de onbetwistbare rechten van de naties bedoeld was, maar wel de belangen van de bevolking van Rusland en de randgebieden. Hierbij wierp hij zichzelf op als de authentieke vertolker van de volksbelangen en verklaarde: ‘De belangen van het volk geven te kennen dat de eis naar afscheiding van de randgebieden in het huidige stadium van de revolutie een door en door contrarevolutionaire eis is’Ga naar voetnoot16. Ook Lenin schijnt het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren dat hij eertijds zo luid propageerde niet anders begrepen te hebben. Met zijn goedkeuring hadden de bolsjevieken de secessionistische Transkaukasische volkeren met wapengeweld en terreur na de burgeroorlog terug geannexeerd. De prerevolutionaire slogan van het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren met inbegrip van de afscheiding, werd in het begin van de jaren twintig veranderd in een beleidsprincipe van de Sovjetrussische politiek voor de verdere uitbouw van de natie. De bevrijding en ontwikkeling van de verschillende volksgemeenschappen die de Sovjetrussische nationaliteitenpolitiek in de jaren twintig en het begin van de jaren dertig bepaalde, was slechts als een tussenstadium bedoeld waarop tenslotte de definitieve aansluiting moest volgen. | |
[pagina 793]
| |
Deze politiek was uitsluitend gericht op het consolideren van de volksstammen en niet op de natie als staat. In alle geval verlangde men niet dat nieuwe nationale staten binnen de éne ‘uniforme bondsstaat’ van de USSR opgericht werden. Stalin had in zijn werk Marxismus und nationale Frage (1913) het begrip staat ook niet als wezenlijk kenmerk van de natie aangegeven. De socialistische naties moesten gezamenlijk de éne, gelijkvormige sovjetstaat vormenGa naar voetnoot17. Stalin was voorstander van een sterke centrale macht. Voor hem was het sovjetfederalisme slechts een façade waarachter een eenheidsstaat moest opgebouwd worden en hij beschuldigde Lenin in september 1922 zelfs van ‘nationaal liberalisme’. Lenin verwachtte veel van een toegeeflijke houding t.o.v. de minderheden. Stalin daarentegen zag in het federalisme slechts een middel om de centrale macht te versterken. Lenins opvattingen dat de communisten internationalisten zijn en dat het daarom nodig is de resten van het Grootrussisch imperialisme en chauvinisme bij de Russische communisten te bestrijdenGa naar voetnoot18, bleef behouden tot in het begin van de jaren dertig. Ondanks Stalin slaagde hij erin niet alleen zijn voorstelling van de federalistische opbouw van de Sovjetunie ingang te doen vinden, maar kon hij ook nog verkrijgen dat een relatief grote culturele en politieke autonomie aan de afzonderlijke volksgemeenschappen gegeven werd. | |
De opbouw van de staatDe nieuwe staat was weliswaar federalistisch ontworpen, maar het voorbeeld van een strak georganiseerd partijapparaat had eveneens invloed op de uitbouw van het bestuursapparaat van de Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek (RSFSR). ‘Ondanks de kenmerken van een uitgesproken nationaliteitenstaat met bijna 50% niet-Russen op een totale bevolking van 140 miljoen, en ondanks haar 17 tussen 1920 en 1923 opgerichte autonome republieken en streken, was ze vanaf het begin een Grootrussische, centralistische eenheidsstaat die volgens het bolsjevistisch grondbeginsel “nationaal naar vorm, socialistisch naar inhoud” bestuurd werd’Ga naar voetnoot19. De Unie der Socialistische Sovjetrepublieken (USSR) kwam op het einde van 1922 tot stand dank zij de samenvoeging van de drie dan bestaande sovjetrepublieken Oekraïne, Wit-Rusland, Transkaukasië (Georgië, Arme- | |
[pagina 794]
| |
nië en Azerbeidzjan) en de RSFSR. Ze werd uitgebreid met de uit het verbond van de RSFSR afgescheiden Centraalaziatische sovjetrepublieken Oezbekistan, Tadzjikistan, Kazachstan, en Kirgizië. Aan de sovjetrepublieken werd formeel het recht toegekend om zich van de USSR af te scheiden. Ze hebben, weliswaar in overeenstemming met de grondwet van de USSR, ook hun eigen grondwet, die rekening houdt met de interne aangelegenheden van de afzonderlijke unierepublieken. Ze hebben hun eigen nationaliteit, regelen hun eigen civielrecht, strafrecht en jurisprudentie. Ook de economische en sociale belangen liggen in eigen handen. Elke unierepubliek is vertegenwoordigd in het presidium van de opperste sovjet van de Sovjetunie, in de ministerraad en in het opperste gerecht van de USSR. Bovendien stuurt elke unierepubliek 25, elke autonome republiek 11, elk autonoom gebied 5 en elk nationaal district 1 afgevaardigde naar de raad van de nationaliteiten, die samen met de proportioneel direct verkozen raad van de unie de opperste sovjet van de Sovjetunie vormt, dit is het hoogste orgaan van het staatsgezag. Van de sovjetrepublieken is slechts de RSFSR een federatieve staat bestaande uit verschillende autonome republieken die binnen hun eigen sovjetrepubliek soortgelijke bevoegdheden hebben als een sovjetrepubliek. Alleen hebben ze niet het recht om zich af te scheiden. Na de Tweede Wereldoorlog kon de USSR alle gebieden van het oude tsarenrijk met uitzondering van Finland heroveren, zonder van de bijkomende annexaties te spreken. De drie Baltische staten - Estland, Letland en Litouwen - en ook Moldavië werden tot unierepublieken verheven, zodat hun aantal tot 15 gestegen is. Anderzijds werd Karelië herleid tot autonome republiek, wat het aantal nationale en autonome republieken samen met Tana Toeva tot 20 brengt. | |
De communistische partij en het nationaliteitenprobleemReeds gedurende de burgeroorlog stelde zich voor de sovjets het probleem hoe ze het best de volksstammen in de randgebieden van Rusland voor de sovjetmacht konden winnen. Het tiende partijcongres van maart 1921 nam in dat verband een besluit waarin twee grondprincipes geformuleerd werden: 1. De lokale gezagsdragers moeten zoveel als mogelijk is uit de regionale bevolking gerekruteerd worden. Ze moeten de levenswijze, de zeden, gewoonten en taal van de streek kennen. 2. Daar er nog gebrek is aan plaatselijk kaderpersoneel moet de partij deze volkeren helpen om het hoger ontwikkelingsniveau van Centraal-Rusland in te halen door het inrichten van cultuur- en onderwijscentra waarin de eigen moedertaal gebruikt wordt. | |
[pagina 795]
| |
Het twaalfde partijcongres bevestigde in 1923 nog eens deze doelstelling en drukte de mening uit dat de wettelijke gelijkstelling van de volkeren, die de Oktoberrevolutie had aangekondigd, niet bereikt was zolang er geen economische en culturele gelijkheid bestond. Om dit te bereiken moest eerst een politieke basis gelegd worden. Daartoe was het op de eerste plaats nodig plaatselijke partijleden aan te werven. In 1922 was de communistische partij nog voor 72% samengesteld uit Russen. In de overige 28% waren de joden, Georgiers, Armeniërs, Polen en Letten proportioneel veel te sterk vertegenwoordigd, de Oekraïners, Witrussen en Turken daarentegen veel te zwak. Door het rekruteren van meer inheemse partijleden begon het beeld daarna te veranderen. In 1927 was het aantal Russen verminderd tot 65%, en tegen het midden van de jaren dertig is het waarschijnlijk het laagst geweest. In de nationale partijorganisaties waren de Russen toen meestal in de minderheid, al waren ze steeds toch nog goed vertegenwoordigd. Als straf voor hun weerspannigheid tegen de collectivisatie van de landbouw kwam het in 1933-34 tot een zuivering van de partijorganisaties, waarbij, vooral op het platteland, 1.200.000 partijleden, dit is bijna een derde van de communistische partij, aan de dijk werden gezet, wat gelijk stond met een nieuwe russificatie. In 1948 was de partij opnieuw samengesteld met bijna 68% Russen. Ook in het economisch beleid was het met de getalverhouding niet beter gesteld. Slechts voor de laagste kaders van de plaatselijke functionarissen, de dorpssovjets, zorgde men ervoor dat plaatselijke vertegenwoordigers opgenomen werden in de bureaucratie en dat de nationale samenstelling beantwoordde aan het bevolkingscijfer. Dat was zelfs niet het geval met Centraal-Azië. Daar had de partij slechts langzaam voet kunnen krijgen en ontbrak het bovendien aan geschoolde krachten. Zo werden de leidinggevende posten ook op lokaal niveau bijna uitsluitend door Russen waargenomen. Aanvankelijk werden de bewoners van een unierepubliek als nationale minderheid beschouwd als zij niet behoorden tot de bevolking naar wie die republiek werd genoemd. Een nationale minderheid waren bijvoorbeeld ook de Russen in Oekraïne. In 1926 behoorden ongeveer 20 miljoen mensen tot deze nationale minderheden. Ze leefden in de diaspora buiten hun eigen territorium en hadden geen eigen nationale republiek of grondgebied. Om deze mensen volgens hun eigen cultuur en gewoonten op school en in de administratie te kunnen helpen, werden speciale districten en dorpssovjets opgericht, die in 1935 ongeveer 10% van alle districten uitmaakten. Een eigen statuut was voorzien voor de joden. Enerzijds kwamen er voor hen veel speciale inrichtingen bij, waar ze hun culturele samenkomsten konden houden en hun eigen taal spreken. Anderzijds waren het vooral de jo- | |
[pagina 796]
| |
den die zich voor het grootste gedeelte zeer snel aan de Russische levensstijl aanpasten, omdat ze op die wijze sociaal konden vooruitkomen. Onder de elite waren zij de volksgroep die het sterkst vertegenwoordigd was. Ze waren en bleven de meest geciviliseerde volksstam van de USSR. Rond de jaren 30 vormden ze slechts 2% van de gezamenlijke bevolking, maar 15% van alle geneesheren, leraars en wetenschapsmensen. Ook in de Sovjetkunst en literatuur lag en ligt de joodse vertegenwoordiging boven het gemiddelde en is hun bijdrage heel belangrijk. Ofschoon er een teruglopende tendens is, slagen de joden er toch in een steeds belangrijke plaats bij de elite in te nemen. Ten laatste vanaf 1937, bij het begin van de grote zuivering, kwam er een radicale verandering in de politieke koers van Stalin. Reeds in de twee daarop volgende jaren werd het grootste gedeelte van de diaspora-districten afgeschaft. Vele van de tot op dit ogenblik verwende nationale groepen werden nu als onbetrouwbaar bestempeld en zelfs gedeporteerd. Het meest hieronder te lijden hadden de Oekraïners in de RSFSR, de Duitsers in Oekraïne, de Finnen in Ingermanland en vooral ook de joden. |
|