Streven. Vlaamse editie. Jaargang 56
(1988-1989)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 727]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Kiezen voor mens of natuur?
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Onbehagen met het wetenschappelijke mensbeeldAls wetenschap is ecologie bij uitstek een interdisciplinaire, ook zo ver mogelijk kwantitatief doorgedreven beschrijving en studie van de uiterst veelzijdige en verwikkelde samenhang tussen alle levende wezens enerzijds en alle milieufactoren anderzijds (zonnestraling, waterhuishouding, bodemgesteldheid, atmosferische en klimatologische condities) binnen een in zijn geheel en áls geheel beschouwd, zo geheten ecosysteem van wisselende omvang. Het bestudeerde ecosysteem kan een bos(je), een meer(tje), een moe- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 728]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ras zijn; het kan ook grotere gehelen omvatten als een eiland, een gebergte, een landstreek of een riviernet of nog grotere gehelen als een subcontinent, een continent of zelfs de hele planeet. Zo'n ecosysteem blijkt te bestaan uit een meestal zeer complex netwerk van relaties tussen enerzijds een vaak grote verscheidenheid van biologische soorten (in zeer uiteenlopende aantallen individuen) en anderzijds hun relaties met (en afhankelijkheid van) de permanente toevoer van zonne-energie en wat men in het algemeen de hydrosfeer, atmosfeer en lithosfeer noemt, waarbinnen alle levensprocessen zich afspelen. In eerste instantie en in zijn meest zuivere vorm is ecologie de studie van een stuk(je) ‘ongerepte natuur’ dat nog niet door menselijke ingrepen beïnvloed of verstoord heet te zijn. In tweede instantie echter werd ecologie steeds meer en noodgedwongen de studie van de alsmaar grootschaliger menselijke ingrepen op de natuurlijke ecosystemen. In ecologische kringen uit men nu wel vaker de wens of de eis dat het natuurlijk evenwicht, dat in de ongerepte natuur zou bestaan en door ons mensen grondig verstoord werd, in grote mate of zelfs geheel hersteld zou moeten worden. In dergelijke termen geformuleerd is dat een utopische wens en een onredelijke eis. Waarom utopisch? Relatief ongerepte natuur met een natuurlijk geheten evenwicht treffen wij nog uitsluitend aan in vrij grote en/of afgezonderde gebieden, waar ofwel (haast) geen mensen voorkomen, ofwel slechts kleine populaties van vruchtenverzamelaars en jagers een nomadisch bestaan leiden. Voorbeelden daarvan zijn - of waren veeleer - de pygmeeën van het Afrikaanse oerwoud, de eskimo's van de Noordpoolgebieden... en vooral de prehistorische mens voor de ‘uitvinding’ van veeteelt en landbouw. Waar de mens aan landbouw begon te doen en vaste nederzettingen vestigde, werd vanzelfsprekend het voordien bestaande natuurlijke evenwicht voorgoed verstoord. En van zodra de mens extensieve en vooral intensieve landbouw en veeteelt ging bedrijven, doorbrak hij de oeroude ijzeren ‘natuurwet’ dat een soort aan de top van de voedselpiramide van een ecosysteem slechts relatief weinig individuen telt, op straffe van de vernietiging van haar eigen bestaansgrond. Werd het onvermijdelijk verloren gegane natuurlijke evenwicht niet tijdig vervangen door een nieuw, aan de menselijke behoeften aangepast én tegelijk ‘verstandig’ beheerd ecologisch evenwicht, dan konden inderdaad ecologische impasses of catastrofes niet uitblijven. Historische en actuele voorbeelden daarvan zijn legio: woestijnvorming en -uitbreiding door overbeweiding, onomkeerbare bodemerosie door ontbossing en onaangepaste landbouwmethodes, uitputting van visbestanden door overbevissing, definitieve onbruikbaarheid van te verre- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 729]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gaand vervuilde wateren... Ondanks de ernst van de gestelde problemen, is het utopisch en ondoenbaar de klok te willen terugdraaien tot de louter natuurlijke evenwichten van pak weg zo'n 10.000 jaar geleden. Waarom is het bovendien onredelijk, in de zin zelfs van onwetenschappelijk? Bij het veel gebezigde begrip ‘natuurlijk evenwicht’ past een kritische opmerking. Dat evenwicht wordt ten onrechte vaak voorgesteld als een verworven toestand die, zonder de rampzalige tussenkomst van de mens, voor onbepaalde tijd zou verzekerd zijn. Dat was en is geenszins het geval. Zowel in het verre als recente geologische verleden van de planeet zijn op relatief korte tijd (een paar miljoen tot enkele tienduizenden jaren) heel gediversifieerde fauna's en flora's geheel of bijna geheel verdwenen of ‘uitgestorven’ - in zo geheten ‘mass extinctions’Ga naar voetnoot1 - door louter natuurlijke oorzaken waarmee de (nog onbestaande) mens niets te maken had. Er blijken nl. zeer grote klimaatschommelingen en wereldwijde wijzigingen in de verdeling en situering van water en land te zijn opgetreden (vergezeld van zeespiegelrijzingen en -dalingen), die bestaande ecosystemen en natuurlijke evenwichten grondig hebben ontwricht en vernietigd. Pas 10.000 jaar geleden eindigde de laatste van een reeks ijstijden, die op continentale schaal een zware crisis en gedeeltelijke vernietiging van vele ecosystemen met zich hadden meegebracht. Het is pas sindsdien dat menselijke ingrepen enige, zij het steeds grotere invloed gingen uitoefenen op de ecosystemen die zich vooral in de subtropische, gematigde en subarctische zones gevestigd hadden. Pas sinds een paar eeuwen is dan, door de voortschrijdende ontwikkeling van beschaving, cultuur, wetenschap, techniek, economie... niet alleen de globale bevolkingsdruk op het milieu toegenomen, maar zijn ook de energie- en materieëisen per hoofd van de bevolking enorm en buitensporig toegenomen, althans in de rijke industrielanden. Zowel de ontginning als het verbruik van de nodig geachte brand- en grondstoffen leidt tot steeds veelvuldiger en grootschaliger ingrepen in het landschap en tot vaak lange tijd ‘schuldeloos’ geïgnoreerde neveneffecten, op korte of lange termijn, als vervuiling van bodem, water en lucht. De heel reële, ons dank zij de ecologie onthulde conflictsituatie tussen mens en natuur roept tot op vandaag bij vele wetenschapsmensen een soort onbehagen of perplexiteit op. Van de ene kant beschrijven en beschouwen zij de mens als het louter natuurlijke (eind)produkt van een puur natuurlijke biologische evolutie: menselijke intelligentie, vrijheid en technisch kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 730]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zijn derhalve vermogens die hem van nature toekomen en die trouwens vanaf de prehistorie zijn aparte ontwikkelingsgang hebben bepaald. Van nature is de mens een instrumenten makend en cultuur scheppend, en in deze zin on-natuurlijk ‘dier’, volgens Vercors een animal dénaturé. Die unieke kenmerken verklaren waarom de mens, met verloop van tijd, als enig ‘groot’ zoogdier zich in vrijwel alle klimaten en milieus heeft verspreid en zich met succes wist te handhaven; in tegenstelling met zijn naaste verwanten, de mensapen, die uitsluitend in tropische gebieden voorkomen, en dan nog in zeer geringe aantallen en kleine familieverbanden, die een rondzwervend bestaan leiden binnen een ruime en ‘overvloedige’ natuur. Veeleer dan zich aan te passen aan de beperkte mogelijkheden van het aanwezige milieu heeft de mens, op uniek verregaande wijze, zijn omgeving aangepast aan zijn (echte of vermeende) behoeften en zijn ‘environment’ grotendeels zelf gemaakt. Van de andere kant wordt deze mens nu door vele wetenschappers verweten dat hij zich volgens zijn natuur gedraagt; zij verlangen van hem dat hij zich zou onderwerpen aan de voor alle levende wezens geldende natuurwetten van de biologische evolutie. Extreme ecologen als Loren Eiseley bestempelen de mens als de (enige) ‘rampzalige vergissing van de evolutie... het zwarte gat in de natuur’ dat alles dreigt te verzwelgenGa naar voetnoot2. Deze paradox is de kern van het heersende debat over het gerechtvaardigde of noodlottige antropocentrisme dat in de ecologie als wereldbeschouwing of ideologie nog ter sprake moet komen. M.i. noopt de ecologie ons om deze paradox te erkennen en de spanning ervan uit te houden. Welke ook de preferentiële waarde is die de mens, al dan niet terecht, aan zichzelf of aan de natuur toekent, de weerslag van zijn ingrepen op de lokale, regionale, continentale en zelfs planetaire ecosystemen is in elk geval van zulke unieke grootte-orde dat ze hem onontkoombare, natuurlijke beperkingen en daaruit voortvloeiende (ethische) verplichtingen oplegt. Kernachtig samengevat luidt de paradox: ‘Homo sapiens is, of course, a natural species and in that sense anything we do is “natural”, but the landscape of our civilisation goes so far beyond any other organism's work in modifying “nature” that our influence is clearly of a different order of magnitude’Ga naar voetnoot3. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 731]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fundamentele inzichtenWat zijn de consequenties van die ‘unieke grootte-orde’ van de menselijke ingrepen in de natuur? De verworven onderzoeksresultaten en inzichten kunnen in drie categorieën ondergebracht en naar believen met overvloedige voorbeelden geïllustreerd worden. Die categorieën betreffen: 1. de volstrekt eigen aard en omvang van de ecologische impasses; 2. de ontoereikendheid van de tot nog toe genomen of geplande maatregelen; 3. de onontkoombaarheid van prioriteiten of keuzen bij het gebruik - desgevallend niet-gebruik - van de natuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Eigen aard en omvang van de ecologische impasses en/of catastrofesHet meest fundamentele verworven inzicht betreft het letterlijk grensoverschrijdend en met verloop van tijd (jaren, decennia of eeuwen) cumulatief karakter van de menselijke beïnvloeding van het natuurlijk milieu. De veel besproken zure regen is daar een treffend voorbeeld van. De volkomen onvoorziene (en geenszins bedoelde) verzuring van grote watergebieden en het snelle afsterven van woudgebieden blijkt een zeer complex verschijnsel te zijn, waarvoor men nog geen volledig sluitende verklaring heeft, die vooral bepaalde anomalieën vermag op te helderen. Vast staat dat een van de oorzaken ongetwijfeld is: de sinds enkele decennia alsmaar overvloediger lozing in de atmosfeer van zwavel- en stikstofoxiden door de verbranding van fossiele brandstoffen (welke oxiden, mét water, de sterke zuren zwavelzuur en salpeterzuur vormen). Ook de min of meer zure gesteldheid van de onderscheiden, natuurlijke bodems, speelt een belangrijke rolGa naar voetnoot4. Maar een van de anomalieën is dat het afsterven van vnl. naaldhoutbossen vaak eerder optreedt in relatief ongerepte natuurgebieden met geringere luchtvervuiling dan in de aangrenzende gebieden met méér vervuiling. Dat heeft tot de werkhypothese geleid dat wij zouden te maken hebben met de jammerlijke samenloop van twee reeksen oorzaken, de ene werkzaam op lange en de andere op korte termijn, maar beide het gevolg van menselijke ingrepen. De al eeuwenoude en vnl. om economische redenen bedreven monocultuur van naaldhout zou de van nature al enigermate zure bodems geleidelijk en haast onmerkbaar zoveel zuurder hebben gemaakt, dat de geringe maar snelle recente verzuring van de lucht (elders veroorzaakt) het plotse en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 732]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
onomkeerbare omslaan van de situatie heeft uitgelokt. Die op zich geringe, bijkomende luchtvervuiling, op korte termijn ontstaan, zou ‘de druppel zijn die de emmer deed overlopen’ door zich te voegen bij de gevolgen op lange termijn van de extensieve en intensieve naaldhoutexploitatieGa naar voetnoot5. Het grensoverschrijdend karakter van de zure regen is overbekend; in Europa en Noord-Amerika slaat de zure regen neer honderden tot een paar duizend kilometer van de vervuilingshaarden vandaan. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het ‘gat in de ozonlaag’, de sinds 1956 geconstateerde, alsmaar grotere verdunning van de ozonlaag in de stratosfeer boven Antarctica. Ook die ontwikkeling wordt toegeschreven aan het cumulatief effect van de steeds overvloediger lozing in de atmosfeer van CFK's of freonenGa naar voetnoot6. Het grensoverschrijdend karakter van een eventuele radioactieve vervuiling van de atmosfeer hoeft, na Tsjernobyl, geen verder betoog. Het grensoverschrijdend en cumulatief karakter van de vervuiling van de Europese waterlopen is zonder meer evident en trouwens een voortdurende bron van internationale conflicten. De vervuiling van de Rijn met afvalzouten van de Franse mijnen in de Elzas vermindert of verhindert de bruikbaarheid van het Rijnwater in Nederland, niet alleen voor de drinkwatervoorziening maar zelfs voor de irrigatie ten behoeve van de landbouw. Het is tevens een cumulatief effect: terwijl men nog vele jaren (van school tot universiteit) het ‘zelfreinigend’ vermogen van de oppervlaktewateren onderwees en prees, waren vele waterlopen door te overvloedige vervuiling allang niet meer in staat om die vervuiling ongedaan te maken. Het met verloop van tijd cumulatieve effect van menselijke ingrepen is bijzonder opvallend bij de antropogene desertificatie (door de mens veroorzaakte woestijnvorming) die vooral in subtropische en tropische gebieden werkzaam is. De in de landen rond de Middellandse Zee en van het Midden-Oosten algemeen verbreide degradatie van eertijds vruchtbare bodems (met haar woestijn- en struikwoestijnvorming, het maquis) blijkt een gevolg te zijn, op weliswaar zeer lange termijn, van de agrarische revolutie die daar ongeveer 5.000 jaar geleden begon. Ongeacht de mogelijke invloed van louter natuurlijke klimaatveranderingen en (oorlogs)verwoestingen van infrastructuren als irrigatiewerken... zijn vrijwel alle ecologen ervan overtuigd dat men in deze gebieden te maken heeft met grootschalige ingrepen door landbouw en veeteelt. Die hebben, volgens de toenmalige stand van nog grotendeels voor-wetenschappelijke technieken, een dermate geleidelijke en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 733]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
langzame ontaarding van bodems met zich meegebracht, dat de blijvende, nadelige gevolgen ervan zich niet na een paar decennia of zelfs eeuwen maar pas na ettelijke eeuwen konden manifesteren. De sinds het begin van de jaren '70 intens onderzochte (London Symposium, Drought in Africa, 1974) en zorgwekkende woestijnvorming in Afrika blijkt een proces te zijn dat een veel sneller verloop kent. De Egyptische woestijndeskundige Mohammed Al-Kassas stelt onomwonden: ‘Het oprukken van de woestijn wordt zonder enige twijfel uitsluitend veroorzaakt door menselijke, dat wil zeggen economische en politieke druk op de natuur’Ga naar voetnoot7. En volgens F. Kenneth Hare is het zogenaamde ‘onstuitbare oprukken’ van de Sahara naar het zuiden (met zo'n tien kilometer per jaar) een rechtstreeks gevolg van de overbeweiding van de droge steppen van de Sahel. Die overbeweiding was zelf een gevolg van de koloniale en post-koloniale landbouw- en handelspolitiek en de politiek tout court in de betrokken landen: de woestijn schuift naar het zuiden op ‘niet doordat vruchtbare gronden meedogenloos werden ondergestoven, maar doordat de (van alle plantendek beroofde) gronden zozeer uitdroogden, dat zij in feite bij het woestijngebied gingen behoren’Ga naar voetnoot8. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ontoereikendheid van (deel)maatregelenOp alle besproken gebieden blijken de tot nog toe genomen of overwogen maatregelen ontoereikend te zijn om de gestelde ecologische problemen op een bevredigende wijze op te lossen. De voornaamste reden is dat ze vrijwel alle, door het bewust of onbewust ignoreren van de specifiek ecologische inzichten, een te lokaal en/of te voorlopig karakter hebben. Zo blijkt de bestrijding van de luchtvervuiling, zoals die veelal werd gevoerd, paradoxalerwijze de zure regen te hebben bevorderd. In de VS stipuleren de Clean Air Act van 1963 en de Air Quality Act van 1967 dat de schoorsteenpijpen voor verbrandingsgassen meer dan 200 m hoog moeten zijn. Sindsdien werden steeds meer schoorsteenpijpen van boven 300 m gebouwd: maar de meer dan 400 m hoge pijp van een kopernikkelsmelterij in Sudbury loost 1% van álle zwavel die jaarlijks in de aardse atmosfeer terecht komt! De trend naar steeds hogere fabrieksschoorstenen, die zich ook elders doorzet, vermindert weliswaar de overlast van de vervuiling voor mensen en milieu in de onmiddellijke buurt van energiecentrales en indus- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 734]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
triecomplexen, maar bevordert en versnelt de verzuring van de neerslag over zeer grote afstanden: ‘Van lokale problemen hebben wij regionale problemen gemaakt’Ga naar voetnoot9. Om wat dichter bij huis te blijven: in België werd het probleem van de vervuilde oppervlakte-wateren steevast verplaatst of letterlijk ‘toegedekt’. Voor de drinkwatervoorziening van de Antwerpse agglomeratie moet het nog relatief schone Maaswater instaan, dat via het Albertkanaal naar Antwerpen wordt gebracht. Maar dat Maaswater werd en wordt in de omgeving van Luik te grondig vervuild door de Vesder (tengevolge van een eeuwenoude textielindustrie). De keurig geplande en uitgevoerde ‘oplossing’ van dat probleem bestaat hierin: dat de vervuilde Vesder, via een ten dele nieuw gegraven bedding, in een oude nevenloop van de Maas wordt afgeleid om pas vlak vóór de Nederlandse grens in de Maas te worden geloosd. Thans is een discussie aan de gang over het al dan niet in gebruik nemen van de (reeds voltooide) ‘smeerpijp’ die het chemische afval van de industrie van Tessenderlo, weer vlak vóór de Nederlandse grens, in de Westerschelde zou moeten kwijtraken. De grootste vervuiler van de Schelde op het Belgische grondgebied is de Brusselse agglomeratie die (zonder enige waterzuiveringsinstallatie) de Zenne als riool gebruikt: om de vele klachten over stank- en gezichtshinder voorgoed uit de wereld te helpen, heeft Brussel gaandeweg, op het eigen grondgebied, de Zenne geheel overwelfd... en het daarbij gelatenGa naar voetnoot10. Zelfs het principe of de slogan dat ‘de vervuiler betaalt’ is vanuit ecologisch oogpunt ronduit onvoldoende. Om te beginnen wordt daarmee de onterechte overtuiging gehuldigd en bevestigd dat de maar al te vaak onomkeerbare schade die aan het milieu berokkend werd, kan ‘goed’ gemaakt of hersteld worden door een of andere instantie enige geldelijke boete op te leggen. Geldelijke schadeloosstelling herstelt geen ecologische schade: die moet voorkomen en niet gecompenseerd worden! Vervolgens blijkt dat de vervuiler de eventuele en veelal bescheiden boetes van meet af aan in de kostprijs van zijn produkt kan verrekenen - en aan de verbruiker doorrekenen - zodat hij geen reden heeft om metterdaad op een ecologisch meer verantwoorde produktiewijze over te schakelen. Daar komt nog bij dat de controlerende overheid niet al te streng kan optreden of dat niet wenst te doen, omdat zij dient rekening te houden met de bezwaren dat een ecologisch verantwoorde produktiewijze niet haalbaar is op het economische vlak (door | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 735]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
o.m. concurrentievervalsing vanwege producenten die elders aan minder strikte normen gebonden zijn) of dat zo'n produktiewijze de tewerkstelling in bepaalde sectoren bedreigt. Tenslotte wordt het feit verhuld dat de verbruikers zelf, door hun consumptiegedrag of hun eisen, bewust of onbewust in belangrijke mate kunnen bijdragen tot de ontaarding van het leefmilieu. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een kwestie van prioriteitenZoveel is intussen duidelijk geworden: de ecologische impasses nopen de menselijke samenlevingen tot het afwegen van prioriteiten in het gebruik of desgevallend niet-gebruik (met rust laten) van de natuurlijke rijkdommen waarvan hun bestaan en voortbestaan afhankelijk is. Een treffend voorbeeld daarvan is de herwaardering van het belang van de Waddenzee. J.J. Zijlstra pleitte in 1972 voor het behoud van de Waddenzee als broedkamer van de fauna en de visbestanden van de NoordzeeGa naar voetnoot11. Meteen dringt zich dan een prioriteitenkeuze op: gaan wij de Waddenzee nog verder inpolderen om nog méér graan en suikerbieten te produceren, of gaan wij de Waddenzee behouden om de visserij veilig te stellen, waarbij dan nog uitdrukkelijk overbevissing vermeden en voorkomen dient te worden? Het is vooral ten aanzien van de waterhuishouding dat de moderne mens veelal een ambivalente en zelfs irrationele houding aanneemt, door de ten dele tegenstrijdige eisen die hij aan de natuurlijke processen stelt. Dat geldt met name voor zijn begrijpelijke strijd tegen ‘rampzalige overstromingen’ die inderdaad veel mensenlevens (kunnen) kosten. Maar dat is slechts één kant van de medaille. Sinds Herodotus weten wij b.v. dat Egypte ‘een geschenk van de Nijl’ is. De bebouwbare en bewoonbare gebieden van Egypte danken hun bestaan uitsluitend aan de seizoengebonden overstromingen van de Nijl, die duizenden jaren lang tegelijk de grondwatervoorraden verzekerden en het vruchtbare slib hebben afgezet. De bruikbaarheid van vrijwel alle valleibodems is aan dergelijke processen te danken. Door kanalisatie- en irrigatiewerken heeft de mens vanaf de Oudheid geleerd dat proces enigermate te beheersen en te beheren... zonder het evenwel uit te schakelen of te beletten. Gaandeweg echter is de moderne mens de grote rivieren nog uitsluitend gaan beschouwen als de ‘vijand’ bij uitstek die voorgoed bedwongen en binnen zijn oevers teruggedrongen moest worden. De voor de drinkwatervoorziening en irrigatie-doeleinden ‘nutteloos’ geworden rivie- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 736]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ren werden dan al te makkelijk tot afvalstortplaatsen en riolen gedegradeerd. De niet langer door de natuur verzekerde vruchtbaarheid van de valleibodems werd goed gemaakt door middel van kunstmeststoffen. Met verloop van tijd gingen die op hun beurt de slinkende grondwatervoorraden zodanig vervuilen dat zij onbruikbaar worden voor de drinkwatervoorziening, terwijl men tegelijk steeds meer beroep deed en moest doen op dat grondwater om de drinkwatervoorziening veilig te stellenGa naar voetnoot12. Het nog heel recente concept van ruimtelijke ordening wordt onze samenlevingen opgedrongen als een onontkoombare keuze tussen prioriteiten bij het gebruik of verbruik van de ‘natuurlijke’ resources. Hoe zien en hanteren we b.v. voortaan het ‘bos’ op de planeet aarde: als cellulose- en houtfabriek, als energiebron, als regulator van klimaat en waterhuishouding, als bescherming tegen bodemerosie, als toevlucht voor (wilde) planten en dieren, als object van wetenschappelijk onderzoek, als recreatie-oord...? Hoe beschouwen en hanteren wij voortaan ‘water’: als transportmiddel voor de scheepvaart, als energiebron, als koelmiddel voor kerncentrales, als afvalstortplaats en riool, als leverancier van drinkwater, als bevloeiingssysteem ten behoeve van de landbouw, als levend biologisch milieu en/of voedselproducent...? Vele van deze vragen zijn niet alleen in de hoog ontwikkelde maar evenzeer in de ontwikkelingslanden dringende vragen geworden. Het is immers - ook technisch - gewoon niet mogelijk om al deze, ten dele volkomen tegenstrijdige functies aan water en bos te willen (blijven) toebedelen. Er dringen zich keuzen op die de particuliere doelstellingen van elke aparte technische ingreep overstijgen, zowel in de motivering als de besluitvorming. De steeds beter bekende en voorzienbare weerslag ervan op het geheel’ moet van meet af aan onder ogen gezien worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Op zoek naar de wortels van de kwaalWetenschapsmensen, (milieu)filosofen en milieubewegingen zijn op zoek gegaan naar de eigenlijke of uiteindelijke wortels van de lokale en wereldwijde ecologische problemen. Over het algemeen hebben zij er drie of vier weerhouden, die ofwel apart ofwel in onderlinge wisselwerking gelden als de fundamentele oorzaken van de ecologische impasses en catastrofes. Het zijn: 1. De overdreven demografische en/of consumptiedruk op het milieu; 2. de moderne wetenschapsbeoefening zelf, vooral in zoverre de heersende techniek overwegend toegepaste wetenschap geworden is; 3. de heersende | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 737]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ideologie, van zeer uiteenlopende oorsprong en inspiratie, van het zo geheten antropocentrisme. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Overdreven demografische en/of consumptiedrukHet staat buiten kijf dat de demografische druk op het milieu, ten gevolge van de uitermate snelle groei van de wereldbevolking, op korte tijd enorm toegenomen is: in de industrielanden vooral vanaf 1800, de eerste industriële revolutie, in de ontwikkelingslanden vooral de jongste decennia. Volgens de berekeningen en schattingen (van o.m. J. Bourgeois-Pichot) groeide de wereldbevolking tussen 1800 en 1960, aan het hier volgend tempo:
Doorgetrokken tot 2000 zien de berekeningen en prognoses van de U.S. Bureau of CensusGa naar voetnoot13 er in tabelvorm uit als volgt:
Sinds de jaren '70 is het vooral de Noord-Amerikaanse school van Paul R. Ehrlich (met The Population Bomb, 1968 en Population, Resources, Environment, Issues in Human Ecology, 1971) en Jay W. Forrester (wiens World Dynamics, 1971, het berekeningsmodel leverde voor het Eerste Rapport van de Club van Rome, The Limits to Growth, 1972) die met klem een wereldwijde en vrijwel onmiddellijke stopzetting eist van de bevolkingsaangroei als een dringende en noodzakelijke, zij het geenszins voldoende voorwaarde om een ecologisch leefbare samenleving op te bouwenGa naar voetnoot14. Be- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 738]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kend is dat ontwikkelingslanden als India en China deze stelling uitdrukkelijk beamen en aansturen op family planning en birth control door middel van propaganda-overreding of zelfs wettelijke dwang en strafmaatregelen. In de industrielanden blijkt de bevolkingsaangroei sterk te vertragen of zelfs te stokken, terwijl in vele Derde Wereldlanden van Latijns-Amerika en Afrika de traditionele opvattingen - hoe meer mensen, des te beter! - nog schijnen te overheersen. Van meet af aan hebben nu juist vertegenwoordigers van de Derde Wereld erop gewezen - en hebben ook westerse ecologen erkend of moeten erkennen - dat de consumptiedruk op het milieu per hoofd van hun respectievelijke bevolkingen tientallen tot honderden keren groter is in de rijke industrielanden dan in de arme of armste ontwikkelingslanden. Zo waren (in 1975) de energiebehoeften per hoofd van de bevolking, in de VS tweeënhalve maal groter dan in West-Europa, dat op zijn beurt 12,4 maal meer energie nodig had dan het gemiddelde in de ontwikkelingslanden. Nog sprekender is de vergelijking van het energieverbruik in enkele meer gespecifieerde gevallen. Berekend in SKE-eenheden of steenkool-equivalenten (de energie die overeenkomt met de energie die vrijkomt bij de volledige verbranding van steenkool, welke ook de gebezigde energiebron is) zag het energieverbruik, per hoofd van de betrokken bevolkingen, er in 1971 uit als volgt:
Berekend in een miljoen maal een miljard (1015) BTU-eenheden (een British Thermal Unit is ongeveer gelijk aan 250 caloriegram) ziet Global 2000 (o.c., pp. 398-399) de groei van het energieverbruik, in de veronderstelling van een middelmatige groei van de BNP's, als volgt:
In 1990 zouden dus de rijke industrielanden - 23% van de wereldbevolking - nog 55,8% van het wereldenergieverbruik voor hun rekening nemen én in het reine moeten zien te komen met de milieuvervuiling die zij daardoor ter plekke veroorzaken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 739]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Al even ongelijk verdeeld over de wereld is de honger naar grondstoffen, waarvan de ontginning en het verbruik ook binnen de industrielanden veelvuldige en grootschalige milieuoverlast bezorgt. Ter illustratie van de verschillen in grootte-orde moge hier het verbruik van staal in kg, per hoofd van de bevolking per jaar, volstaan (in het begin van de jaren 70):
Vrijwel alle ecologen zijn het eens over de bijzonder pijnlijke gevolgtrekking dat de westerse groei- en welvaartsmodellen zelfs voor de nu bestaande én stationair veronderstelde wereldbevolking gewoon niet haalbaar zijn vanuit louter energetisch en materieel standpunt: een uitdaging voor het ‘wereldgeweten’... en voor een ecologische ethiek die nog echt ethiek wil heten! | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ontspoorde wetenschapsbeoefening en techniek?Dat de bevolkings- en consumptiedruk aan een dermate versneld tempo zulke enorme proporties aangenomen heeft, wijten een aantal wetenschapsmensen en cultuurfilosofen aan de moderne wetenschapsbeoefening zelf, en met name aan het feit dat de huidige techniek overwegend toegepaste wetenschap geworden is. Merkwaardiger wijze viseert dit verwijt nu juist datgene wat men tot voor kort als de grootste en unieke verdienste van de westerse wetenschapsbeoefening beschouwde, nl. haar objectief en waardenvrij karakter, op empirische grondslag, zonder (althans in principe) enige subjectieve betrokkenheid of beïnvloeding wat het studie-object betreft. Aan dit ideaal van objectiviteit had de wetenschap haar spektakulaire en versnelde vooruitgang te danken. Tijdens de 19e en in het begin van de 20e eeuw kwamen aldus revolutionaire doorbraken tot stand op het gebied van de thermodynamica, het electromagnetisme, de chemie en de kernfysica. Daar dient men volgens Werner Heisenberg het keerpunt te situeren. Van dan af zijn de voordien grotendeels a- en voorwetenschappelijke, technische ingrepen van de mens overwegend toegepaste wetenschap en technologie (wetenschap van de techniek) gewordenGa naar voetnoot15. Dat heeft op zijn beurt geleid tot de versnelde schaalver- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 740]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
groting van de bevolkings- en consumptiedruk op de natuur. Ook die ‘samenhang’ verdient een summiere, nadere analyse. De stormachtige ontwikkeling van de techniek als toegepaste (zéér ver gevorderde) wetenschap leidde niet alleen tot unieke mogelijkheden van een tegelijk massale en gedifferentieerde bevrediging van primaire en secundaire levensbehoeften, maar ook tot de schepping van volkomen nieuwe en voordien letterlijk onvoorstelbare behoeften. Op het vlak van voeding, kleding en huisvesting, van transport- en communicatiemiddelen is het leven en samenleven in enkele decennia grondiger veranderd dan in de vele eeuwen daarvoor. Die triomftocht van de techniek als toegepaste wetenschap ging echter gepaard met een unieke schaalvergroting van zowel kwantitatieve als kwalitatieve aard. De kwantitatieve schaalvergroting uit zich in de enorme aangroei van het energieverbruik en in de omvang van de ingrepen in waterhuishouding, bodem en landschap... Die vaak reusachtige ingrepen werden en worden bovendien in dermate snel tempo uitgevoerd, dat er van een geleidelijke verandering en aanpassing mét de mogelijke totstandkoming van een nieuw ecologisch evenwicht vaak geen sprake meer kan zijn. De tegenstelling met de langzame groei van het cultuurlandschap in het verleden vertoont het karakter van een breuk. De al even ingrijpende kwalitatieve schaalvergroting betreft de proliferatie en verbreiding van ten dele of volkomen on-natuurlijke produkten van de moderne techniek: ronduit giftige, radioactieve, levensgevaarlijke... naast zogenaamd neutrale of (althans voor de mens?) onschadelijke stoffen, die vaak alleen maar door hun te grote concentraties in het milieu hinderlijk en schadelijk worden. Wij vermelden hier slechts de bekende problemen van de verwerking en stockering van allerlei soorten afval en de vervuiling van bodem, water en lucht, welke laatste in een aantal gevallen zo onnatuurlijk geworden is dat planten, dieren en tenslotte ook mensen er niet langer tegen opgewassen zijn. Beide hoger vermelde schaalvergrotingen met hun beslist aanvankelijk niet bedoelde noch gewilde, negatieve gevolgen, wortelen uiteindelijk in een derde kenmerk: doel-bewuste functionaliteit. ‘Zweckrationalität’ (G.H. von Wright) is het specifieke kenmerk van alle techniek: de rationele behendigheid (Geschicklichkeit) waarmee middelen tot een welomschreven, particulier doel worden aangewend. Zelfs als toegepaste wetenschap hoeft die (technische) rationaliteit niet over de hele lijn samen te vallen met de ‘Vernunft’, het wijze of verstandige handelen, dat zich uitdrukkelijk op waarden oriënteert. ‘Het verstandige is natuurlijk ook rationeel - maar het “louter (technisch-wetenschappelijke) rationele” is niet immer ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 741]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
standig’Ga naar voetnoot16. Het zuiver wetenschappelijk onderzoek greep slechts (zo weinig mogelijk) in het natuurgebeuren in om het (beter) te leren kénnen. Men werd er zich daarenboven steeds meer van bewust dat die ingreep het studie-object enigermate ‘verstoort’ en uit zijn samenhang met het ‘geheel’ isoleert. De technische ingreep echter viseert juist een welbepaald handelen om een gegeven situatie te veranderen op grond van verworven kennis. Techniek zoekt bewust en partijdig de eenzijdige bevrediging van een eenzijdige behoefte of belang te realiseren. In het spoor van een doorgedreven specialisatie en vruchtbare interdisciplinaire aanpak is daaruit nu een schier oeverloze differentiëring van technische toepassingen en ingrepen ontstaan. En die ingrepen zijn uitgegroeid tot een wanordelijke, zoniet chaotische verzameling van telkens weer op particuliere behoeften of belangen toegespitste, op zich heel ‘rationele’ toepassingen van verworven wetenschappelijke kennis. De mogelijke neveneffecten - de weerslag ervan op het milieu - werden ofwel niet erkend en ongewild geïgnoreerd, ofwel als irrelevant weggewuifd, ofwel als een noodzakelijk maar onvermijdelijk en geringer kwaad geaccepteerd (b.v. ten behoeve van de produktiviteit, de tewerkstelling...), ofwel op min of meer cynische manier op andere instanties (de ‘gemeenschap’...) of latere tijden afgewenteld. Zoveel staat vast: ook onze hedendaagse techniek, die er groot op gaat een bijzonder systematisch en efficiënt toegepaste wetenschap te zijn, is paradoxaler wijze eveneens actieve niet-wetenschap. Ze is een met ongemeen krachtige middelen doorgedreven onwetendheid omtrent de neveneffecten en gevolgen op korte of lange termijn van haar talloze en ordeloze ingrepen. Het ignoreren of verwaarlozen daarvan heeft al geleid tot een verwarring of omkering tussen primaire en secundaire levensbehoeften, zodat b.v. enorme technische inspanningen en financiële investeringen nodig waren om mensen opnieuw lucht en water van behoorlijke kwaliteit te bezorgen. Volgens C.F. von Weizsäcker kan ‘de wetenschap niet door een soort chemische reiniging verlost worden van alle praktische toepassingen. Want de zuivere wetenschap verandert de wereld, zonder het te beseffen of te willen’Ga naar voetnoot17. Deze wortel van vrijwel alle ecologische problemen van verleden, heden en toekomst vatte hij kernachtig samen: ‘Kennis is macht. Macht kan misbruikt worden. Bewust machtsmisbruik is gevaarlijk. Maar onbewust machtsmisbruik is nog gevaarlijker. Ik geloof dat met deze paar zinnen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 742]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het gehele probleem is omschreven’ (O.c., p. 197). Von Weizsäcker preekt geen verzaking aan wetenschap en techniek: ‘Het is romantisch de techniek te willen weggooien, maar het is even kinderachtig alles te willen doen wat technisch mogelijk is’Ga naar voetnoot18. Wat een, door ecologische schade en schande beleerde mensheid nodig heeft is ‘de overgang van het kinderachtig najagen van de techniek als doel-op-zich naar een volwassen beheersing van de middelen tot verstandige (vernünftige) doelen, wat op zijn beurt het vermogen tot technische ascese met zich meebrengt’Ga naar voetnoot19. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Onvolledige diagnose?Nog fundamenteler dan de hoger besproken oorzaken is volgens een aantal ecologen, wetenschapshistorici en milieufilosofen, de mentaliteit of ideologie van het antropocentrisme, zoals dat vooral het westerse mens- en wereldbeeld al geruime tijd beheerst. Dit antropocentrisme zou wel eens de eigenlijke of uiteindelijke wortel van de ecologische crisis kunnen zijn. Op de echte of vermeende, al dan niet onverzoenlijke tegenstelling tussen ecologie en antropocentrisme ben ik in dit tijdschrift al eerder vrij uitvoerig ingegaanGa naar voetnoot20. In een volgende bijdrage kom ik nog even op dat thema terug. Ik zal er een inventaris maken van de op zijn minst zeven categorieën argumenten of motieven voor een ecologische ethiek, die ons, ook door ecologen en milieubewegingen, worden aangereikt. Tevens zal ik een paar recente pogingen bespreken om een tegelijk mens- en milieuvriendelijke ethiek te funderen en ingang te doen vinden. |
|