Streven. Vlaamse editie. Jaargang 56
(1988-1989)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 539]
| |
Perestrojka
| |
[pagina 540]
| |
ders, boeren en ambtenaren. I.p.v. de minimalistische ruil tijdens de Brezjnev-periode: lage arbeidsinzet tegen zeer gematigde lonen, is het thans voorgestelde maatschappelijk contract ambitieuzer: maximale arbeidsinzet met als tegenprestatie van de overheid, gedifferentieerde lonen volgens gepresteerde arbeid en meer garanties voor sociale rechtvaardigheid. Om de bevolking opnieuw te inspireren én aan het werk te zetten (men vergete niet: na 70 jaar revolutionaire beloften) verbindt de hervormingsstrategie zich ertoe rekening te houden met de werkelijke belangen van de sociale groepen. Het individu mag zijn belang niet langer ervaren als vreemd aan het staatsbelang. De bewering dat het staatsbelang in een socialistische economie niets anders kon zijn dan de som van de ge-objectiveerde individuele belangen, wordt thans als een ongeloofwaardige dogmatische slogan afgedaan. Een nieuw mensbeeld begeleidt thans het sovjeteconomisch denken: de nieuwe Sovjet homo economicus mag geen meeloper meer zijn, geen jaknikker ontdaan van elke verantwoordelijkheid in een vooraf georganiseerd systeem... De Stalinistische model-arbeider (stakhanovist), die geen ander doel heeft dan de realisatie van de plandoelstellingen, is niet langer geschikt om te voldoen aan de hedendaagse economische eisen. De huidige tijd van snelle technologische vernieuwingen heeft immers nood aan overtuigde en verantwoordelijke werkers. De nieuwe technologie vraagt de creativiteit, de inzet en de verantwoordelijkheid van het individu, niet zozeer de slaafse produktie-ijver van de massa-mens. Van haar kant belooft de overheid rekening te houden met een aantal eisen van sociale rechtvaardigheid. Ongelijkheden, binnengeslopen in het systeem (in de eerste plaats het zgn. Nomenclatura-mechanismeGa naar voetnoot3), moeten worden weggewerkt. Het reeds door Stalin benadrukte (socialistische) principe ‘van ieder volgens zijn mogelijkheden, aan ieder volgens zijn prestaties’, wordt opnieuw ten volle benadrukt. Het wordt echter met de dag duidelijker dat de sociale aanvaardbaarheid de achillespees is van de economische hervormingen. De economische perestrojka raakt tal van verworven rechten. De modale arbeider, maar ook de bediende en het kaderlid ervaren plots een ernstige bedreiging van hun tot dan toe stabiele arbeidspositie. Ook hun loon is niet meer zeker, terwijl | |
[pagina 541]
| |
een sterke stijging van de consumptieprijzen wordt aangekondigd. Anderzijds maakt de overheid de weg vrij voor de slimsten, de sterksten en de meest creatieven. Is dit nog socialisme? Tal van lezersbrieven verwoorden deze twijfel van burgers, die alle houvast zien verdwijnen. Naast arbeidsen bevoorradingsonzekerheid komt thans nog de ideologische onzekerheid. Ideologische verworvenheden en economische prioriteiten komen met elkaar in conflict. Dit creëert spanningen. In dit artikel wil ik die spanningen aan het licht brengen. | |
De staatsonderneming: basisschakel voor de economische hervormingEen sociaal geëvolueerd individu is - mede omdat het een verhoogd produktief potentieel bezit - moeilijker te sturen, aldus de stelling van de Siberische denkers. Daarom moet de economische regulering steeds vindingrijker worden om het individu te motiveren, zonder naar een markteconomie volgens westers model over te stappen. De nieuwe wet op de staatsonderneming is sinds 1 januari 1988 van kracht in 60% van de industriële ondernemingen. Volgens deze nieuwe wet blijven de staatsondernemingen (of, als het om grotere complexen gaat, associaties) eigendom van de centrale staat. Het principe van de éne staatseigendom t.a.v. de belangrijkste produktiemiddelen blijft vooralsnog onaangetast. N.a.v. de recente grondwetswijziging stelde Estland voor om de staatsondernemingen eigendom der unierepublieken te maken. De centrale overheid reageerde afwijzend, mede omdat zij Estland ervan verdacht tot een werkelijke privatisering van de staatsondernemingen te willen overgaan. De essentiële vraag, die de wet over de staatsonderneming wil beantwoorden blijft dus: hoe worden arbeiders en management ertoe aangezet om op efficiënte en spaarzame wijze met deze staatseigendom om te springen? Het antwoord hierop verschilt niet erg van de mechanismen, die door de Brezjnev-Kosygin-hervormingen van 1965 werden ingevoerd. De onderneming blijft plangericht werken. De plannen worden echter in principe niet meer door centrale organen zoals Gosplan (staatsplancomité) en Gossnab (staatscomité voor bevoorrading) uitgewerkt, maar wel door de onderneming zelf. Gosplan en Gossnab krijgen een belangrijke coördinerende rol. Centrale prioriteiten worden immers aan de staatsondernemingen duidelijk gemaakt door staatsbestellingen, normen en richtlijnen. Dit laatste vraagt | |
[pagina 542]
| |
enige uitleg. Wanneer zij staatsbestellingen plaatst, treedt de overheid zelf als koper op voor goederen van nationaal belang. Bevoorrading, produktie en prijsbepaling verlopen in dat geval sterk planmatig. Hoe meer staatsbestellingen, hoe minder vrijheid voor de ondernemingen. Normen en richtlijnen geven verwachtingen weer inzake produktie en produktiviteit. Anderzijds wordt de onderneming ertoe gedwongen op zelfstandige wijze het bestuur van de onderneming in handen te nemen. Dat gebeurt door het invoeren van boekhoudkundige zelfstandigheid (khozrashchet) en zelffinanciering. De staatskas zal de verliezen van de onderneming niet langer automatisch bijpassen. Tijdelijke liquiditeitsnood kan worden opgelost door een lening bij de - eveneens gecentraliseerde - banken. Maar een onderneming met blijvende verliezen zal moeten worden geherstructureerd of geliquideerd. Een echte liquidatieregeling (zoals onze faillissementsprocedure) werd wel geprogrammeerd, maar is nog niet voorhanden. De liquidatiemogelijkheid lijkt eerder een stok achter de deur te zijn. Wel werden soms ingrijpende herstructureringsmaatregelen genomen, zoals fusies van staatsondernemingen of afstoting van bepaalde taken of van hele sectoren naar de coöperatieve of individuele sector toe. De ondernemingen moeten zich niet meer in slaafse onderwerping gedragen t.a.v. de ‘naasthogere organen’ (d.w.z. de controlerende ministeries en departementen). Wanneer deze laatste economisch onverantwoorde eisen stellen aan de bedrijven, mogen de bedrijven deze organen voor de staatsarbitrage (economische rechtbanken) ter verantwoording roepen en hebben zij eventueel recht op schadevergoeding. Verticale verhoudingen tussen onderneming en hogere organen moeten dus minder stringent worden. Daarentegen zouden horizontale verhoudingen tussen ondernemingen aan belang winnen dank zij het opzetten van een groothandel voor produktiemiddelen en een flexibel prijzensysteem tegen 1990. Hierdoor krijgt de onderneming meer beslissingsvrijheid bij het kiezen van de partners voor bevoorrading en afzet van de produktie. Vooral bij nieuwe en technologisch vooruitstrevende produkten krijgt de onderneming een grotere vrijheid inzake prijsbepaling. | |
Het gevoel zijn eigen meester te zijnIn de arbeidssituatie moeten arbeiders, bedienden en kaderleden opnieuw het gevoel krijgen ‘hun eigen meester te zijn’. Deze leuze is echter zeer zwak onderbouwd in de wet op de staatsonderneming. Hier en daar worden experimenten gesignaleerd met (niet op de markt verhandelbare) aan- | |
[pagina 543]
| |
delen voor arbeiders. Het principe van het zelfbeschikkingsrecht voor arbeiders mist echter elke praktische uitwerking. Arbeiders krijgen een uitvoerig geregelde consulterende en controlerende rol binnen het bedrijf, doch geen beslissingsbevoegdheid. Ook de staatsonderneming wordt immers opgebouwd volgens het socialistische principe van het democratisch centralisme. Dit betekent dat de arbeiders alle leidinggevende functionarissen binnen de staatsonderneming mogen kiezen: zowel de ploegbaas als de directeur worden door de arbeiders verkozen. Volledig vrij gebeurt deze verkiezing niet, want de kandidatuur moet nog worden goedgekeurd door het naasthogere orgaan, dat mits motivering, de kandidatuur kan weigeren. Eens de directeur verkozen geldt echter het principe van de eenhoofdigheid van de leiding binnen de onderneming. De verantwoordelijkheid voor de efficiënte werking van de onderneming berust bij de directeur, die dus ook de uiteindelijke beslissingsmacht moet bezitten. Hij zal verantwoording voor zijn beleid moeten afleggen t.a.v. de staat, de andere ondernemingen en de arbeiders. Op advies van het arbeiderscollectief kan de directeur voortijdig worden afgezet. Waar drie of meer leden van de communistische partij in de onderneming zijn verzameld, zal een communistische partij-organisatie moeten worden opgericht. Deze communistische cel binnen de onderneming beschrijft de wet over de staatonderneming als ‘de ader van de economische activiteit binnen de onderneming’. In de schoot van de partij heerst echter onenigheid over de wijze waarop en de mate waarin de Partij de economische activiteit binnen de onderneming kan richten. | |
Alleen de bestenDe economische perestrojka eist meer arbeidsdiscipline. Dit was ook de inzet van de anti-alcoholcampagne. De arbeider moet zich meer betrokken voelen bij het wel en wee van de onderneming. Daarom zal de hoogte van het inkomen van de onderneming onmiddellijk zijn weerslag hebben op de omvang van de vergoeding van arbeiders, bedienden en kaderpersoneel. Verlaagt of verhoogt het globaal inkomen van de onderneming, dan wijzigt automatisch het te verdelen loonfonds. De kans dat de onderneming in deze overgangsperiode haar inkomen ziet verlagen, is zeer reëel. Sinds het begin van 1987 werd immers, zij het nog niet in alle ondernemingen, de staatscontrole (gosudarstvennyi priem) geïntroduceerd. De staat stuurt inspecteurs naar de bedrijven, die de geproduceerde goederen keuren. Goederen die niet beantwoorden aan de voorgeschreven standaardnormen | |
[pagina 544]
| |
worden afgekeurd (brakovannye) of tegen verlaagde prijs aangekocht. Dit verlies wordt via het loonfonds ook naar de arbeiders doorgerekend. Daarnaast wordt het loonfonds niet op gelijke wijze verdeeld. Egalitaire principes (uravnilovka) zijn meer dan ooit uit den boze. Intensere en ook hoger gekwalificeerde arbeid moet aanzienlijk beter worden betaald. Volgens de wet op de staatsonderneming staat er geen maximumgrens op de vergoeding voor arbeid. Anderzijds is er echter geen enkele garantie voor het behoud van het huidige loonpeil: niets sluit uit dat een arbeider voor hetzelfde werk minder gaat verdienen. | |
AfvloeiingNaast verhoging van de arbeidsdiscipline eist de economische perestrojka een efficiëntere allocatie en mobilisatie van de arbeid. Bij weinig produktief of laag geschoold werk, riskeert de werknemer afvloeiing. Toch blijft werkloosheid in het sovjetsocialistisch systeem om ideologische redenen onaanvaardbaar. De afgevloeide arbeiders (maar ook kaderleden) zullen binnen de drie maanden ander werk moeten vinden, op het gevaar af als parasiet te worden gestraft. De wedertewerkstelling moet zo mogelijk binnen de eigen onderneming gebeuren, aldus een besluit van december 1987. De vrijgemaakte arbeid kan bijvoorbeeld worden gebruikt om een ploegensysteem te organiseren met het oog op een optimaal gebruik van duur en zeldzaam materiaal. Vrouwen met kinderen en personen met beperkte arbeidsgeschiktheid moeten de mogelijkheid krijgen om met verkorte werktijd te werken, met glijdende werktijden of thuis. Overplaatsing naar andere ondernemingen zal vaak gepaard moeten gaan met herscholing. De nieuwe werkgever zelf zal hiervoor moeten instaan. Toch worden vooral mogelijkheden gezien in de overplaatsing naar de dienstensector, waar de lonen echter ongeveer één derde lager liggen dan in de industriële sector. De vrijgemaakte arbeiders moeten ook in belangrijke mate worden overgeplaatst naar de coöperatieve sector en de sector van de individuele arbeidsactiviteit. Het komt er dus op aan de meest efficiënt werkende arbeiders en kaderleden in de plansector te behouden en de beschikbare arbeidskrachten beter te alloceren. Datzelfde principe wordt ook toegepast bij het bereiken van de pensioenleeftijd (60 jaar voor mannen, 55 jaar voor vrouwen). In samenspraak met de administratie en met de vakbond kan bij het bereiken van de pensioenleeftijd, de arbeidsrelatie worden behouden als de arbeider | |
[pagina 545]
| |
goed werkt, hoge arbeidsresultaten haalt en een autoriteit is binnen zijn arbeidsgemeenschap. Bijzonder schraal zijn de rechten die aan de werknemer n.a.v. zo'n herstructureringsmaatregel toekomen. De arbeider (bediende, kaderlid) zal van zijn afvloeiing twee maand vooraf worden verwittigd. De onderneming moet de nodige inspanningen doen om werk te zoeken binnen de onderneming (eventueel met loonverlies en verlies van sociale voordelen) of om informatie te verstrekken over vrije plaatsen. Hierbij werkt de onderneming nauw samen met de bureaus voor arbeidsvoorziening, waarvan de diensten eveneens worden uitgebreid en gedecentraliseerd. Tijdens de periode van het zoeken naar werk behoudt de werkzoekende zijn gemiddeld loon gedurende hoogstens drie maanden. De uitbetaling van dat gemiddeld loon is ten laste van de vroegere onderneming-werkgever. Bij herscholing wordt het gemiddeld loon verder uitbetaald door de nieuwe werkgever. De arbeidsanciënniteit loopt in principe door en de arbeider mag tijdens de herscholing beroep blijven doen op de kinderkribben, pionierskampen en geneeskundige diensten van de vroegere werkgever. Op initiatief van de administratie en met toestemming van de vakbond kunnen arbeiders in uitzonderlijke gevallen hun inschrijving op de wachtlijst voor een betere woning bij het vorige bedrijf behouden als zij in dezelfde stad of streek blijven wonen. Opmerkelijk is de voorwaardelijke formulering van de rechten. Administratie en vakbonden krijgen een zeer ruime beoordelingsbevoegdheid. | |
De eerste resultatenDe eerste resultaten voor het economisch jaar 1988 zijn onrustwekkend. Dezelfde symptomen, die ook tot de mislukking van de hervorming in 1965 hebben geleid, blijken zich thans opnieuw voor te doen. Wanneer ook maar de geringste vrijheid wordt geïntroduceerd in een stagnerend maar stabiel en streng georkestreerd systeem, dan valt de desorganisatie zeer snel te merken. Ondernemingen gingen van hun (beperkte) vrijheid gebruik maken om zo snel mogelijk winst te genereren. Zij flatteerden in 1988 hun balansen door de goedkoopste en minst winstgevende produkten uit produktie te halen en zich toe te leggen op de verkoop van dure produkten. De kwaliteitsverbetering bleef echter uit. Voor de onderneming ‘minder interessante’ produkten waren snel niet meer te krijgen, wat zowel gezinnen als ondernemingen met bevoorradingsmoeilijkheden confronteerde. | |
[pagina 546]
| |
Snel bleek dat ‘perestrojka’ en ‘uskorenie’ in de huidige economische situatie van de Sovjetunie, moeilijk verzoenbare eisen zijn. ‘Perestrojka’ streeft naar technologische vernieuwing en kwaliteitsverbetering. ‘Uskorenie’ is een in het Westen minder doorgedrongen begrip, dat versnelling (van de economische groei) betekent. De hoge eisen inzake economische groei weerhouden de ondernemingen ervan om in de diepte te werken en te investeren in nieuwe technologie, marketing of managementmethoden. Bij stagnatie of terugval van de produktie komt het loonpeil van de werknemers immers in het gedrang. De vrijheid die in 1988 aan de ondernemingen werd gelaten, was nog zeer klein. De staatsbestellingen namen in 1988 nog 80 à 90% van de produktiecapaciteit van de ondernemingen in beslag. Bij klachten van de ondernemingen tegen dergelijke praktijken bij de staatsarbitrage, verklaarde deze laatste zich onbevoegd. Ongetwijfeld zijn dit de symptomen van een overgangsperiode. Maar er is weinig tijd. De hervormers zijn er zich van bewust dat een wedren tegen de tijd aan de gang is. Te allen prijze willen zij vermijden dat een stijgende irritatie van de bevolking, moe van beloften zonder resultaat, zich omzet in een maatschappelijke explosie. West-Europa heeft vanuit dit inzicht belangrijke kredieten verleend aan de Sovjetunie. Momenteel kan de sovjetoverheid de vooropgestelde resultaten voor de burger niet verdagen tot de volledige hervorming zich heeft voltrokken. De bevolking eist hoopgevende signalen op korte termijn. De mogelijkheid tot onderaanneming lijkt op dit gebied één van de oplossingen te zijn. | |
OnderaannemingHet systeem van de onderaanneming krijgt in de wet op de staatsonderneming wel enige vermelding, doch er wordt geen overwegend belang aan gehecht. In de praktijk kent dit systeem in de industrie, de landbouw en de dienstensector een opvallend succes. Bij onderaanneming (podriad) krijgt een groep arbeiders of boeren een bepaald onderdeel van een planopdracht uit te werken: de realisatie van een bepaalde produktie, het presteren van een bepaalde dienst tegen een vooraf bepaald bedrag. De staatsonderneming geeft dus een gedeelte van de haar toegewezen opdracht in handen van een arbeiderscollectief, een coöperatieve of een individueel werkende burger. Voor de vervulling van een taak in onderaanneming worden vaak de produktiemiddelen gehuurd van de staatsonderneming, gezien de staat nog | |
[pagina 547]
| |
steeds eigenaar blijft van de belangrijkste productiemiddelen. Wat overblijft van het globaal verkregen bedrag na aftrek van kosten en belastingen komt toe als winst aan de collectiviteit der onderaannemers. Deze laatsten beslissen vrij over de verdeling van de winst. Hoe sneller en efficiënter wordt gewerkt hoe hoger de opbrengst voor de collectiviteit. Bij onderaanneming blijkt de produktiviteit 3 tot 10 maal hoger te liggen dan bij vergelijkbare staatsgeorganiseerde produktie. In de landbouwsector wil Gorbatsjov het systeem van de onderaanneming op verregaande wijze invoeren. Het basisprobleem is daar dat de sovjet-landbouw lijdt onder een bijzonder lage produktiviteit. Dit is deels te verklaren door een gebrek aan technologische vernieuwing. Onmiddellijk bij zijn aantreden in 1985 heeft Gorbatsjov, die vertrouwd was met de landbouwproblemen, getracht om de technologische vernieuwing vlotter ingang te doen vinden via het creëren van een mammoetministerie (AGROPROM) en een hele bureaucratische tussenstructuur (RAPO). Dit alles verzwaarde alleen maar het bestaande apparaat en maakte nog duidelijker dat de boer zelf niet geneigd was om zich naar bureaucratische lijnen te plooien. In 1987 werd, na een ietwat grondiger lezing van Lenin, een totaal andere benadering van het landbouwprobleem voorgesteld. Nog meer dan de industriële arbeider in de stad moet de boer immers het gevoel hebben zijn eigen meester te zijn. De grote collectieve landbouwbedrijven waarvoor Stalin heeft geopteerd bij het begin van het eerste vijfjarenplan, hebben een domper gezet op de arbeidproduktiviteit, zo luidt thans de officiële visie. De boer, tewerkgesteld in een staatslandbouwbedrijf (sovchose) of een grote landbouwcoöperatieve (kolchose), spaarde zijn kennis van de boerenstiel en zijn volledige arbeidsinzet voor de bewerking van het kleine stukje grond, dat hem toegewezen werd voor persoonlijk gebruik en voor die ene koe, die paar schapen en kippen die hij voor eigen gewin mocht kweken. Op de gemeenschappelijke landbouwgronden lag de produktiviteit des te lager. Het systeem van de onderaanneming wordt thans voorgesteld als een onmiddellijk antwoord op het landbouwprobleem in de Sovjetunie. Stilaan zou men komen tot een dergelijk vertakt systeem van collectiviteiten (meestal boerengezinnen), die in onderaanneming akkers bewerken en vee kweken, dat de kolchose of de sovchose nog slechts een administratieve en coördinerende functie zou moeten vervullen. Boerengezinnen mogen voor een termijn van maximaal 50 jaar grote grondstukken van de staat pachten. Aldus kan de boer het gevoel krijgen een eigen bedrijf op te zetten, zij het op gehuurde grond en met gehuurd landbouwmateriaal, vaak ook met centraal aangekochte meststoffen en zaaigoed. | |
[pagina 548]
| |
Hierdoor wordt het probleem van de noodzakelijke technologische vernieuwing echter niet opgelost. Ook hier zal de Sovjetunie beroep moeten doen op westerse technologie. Deze investeringskosten zullen centraal moeten worden gedragen, zolang de sovjetoverheid niet afstapt van het principe van de staatseigendom van de grond en de basisproduktiemiddelen. | |
Individuele arbeidsactiviteitSinds 1985 wordt openlijk toegegeven dat de centraalgeleide economie te weinig flexibiliteit vertoont (kan vertonen) om de gewenste produkten (vooral vers brood, groenten en fruit) op gepaste wijze naar de consument te brengen. Ook inzake dienstverlening (vooral in de sector van de herstellingen) lijkt een plangeorganiseerde economie totaal ongeschikt om aan dagdagelijkse behoeften te voldoen. Reeds in mei 1986 werd een nieuwe wet over de individuele arbeidsactiviteit van kracht. Beschikbare arbeidskracht, die niet (meer) in de plansector kon worden gebruikt, zou via deze mogelijkheid worden aangewend om het dienstenpakket aan de bevolking snel te verbeteren en de ambachtelijke sector nieuw leven in te blazen. Het gaat om een duidelijk secundaire activiteit: arbeiders en bedienden, die in de plansector tewerkgesteld zijn, mogen zich slechts na de normale arbeidsuren met individuele arbeidsactiviteit bezighouden. Bovendien moeten plaatselijke organen (uitvoerende comités van de plaatselijke sovjets) hun toestemming geven voor het uitoefenen van een activiteit. Doordat de ‘individualniki’ geen gehuurde arbeidskrachten mochten aannemen, bleek al snel dat deze activiteit vaak veel te kleinschalig van opzet was om ook maar enigszins de planeconomie bij te springen. | |
CoöperatievenVoor die noodzakelijke mogelijkheid tot schaalverruiming van de nietplanmatig georganiseerde arbeidsactiviteit zorgde de nieuwe wet op de coöperatie (midden 1988). Deze wet wil zich op radicale wijze afzetten tegen de collectivisatie-idee, die in de Stalinistische tijd zoveel talent in wetenschap en landbouw heeft vernietigd. Er wordt opnieuw aangeknoopt bij de Leninistische idee over de coöperatie, nl. een samenwerkingsverband van geciviliseerde burgers, waar arbeid wordt ingebracht en winst wordt verdeeld. De coöperatieven in de landbouwsector (kolchosen) zijn | |
[pagina 549]
| |
ontaard in staatsbedrijven, die geen uitstaans meer hebben met de coöperatieve gedachte. Om bij deze grote coöperatieve bedrijven de coöperatiegedachte opnieuw te introduceren wordt in de eerste plaats gedacht aan het uitgeven van aandelen voor arbeiders. Deze aandelen zouden wel door andere bedrijven maar niet door buitenstaande burgers kunnen worden gekocht. De kleine coöperatieven zullen een belangrijke drijvende kracht moeten vormen voor de logge sovjeteconomie. Een handvol specialisten kan software ontwerpen, chips ontwikkelen of marketing-strategieën uitbouwen voor de grote staatsondernemingen. Maar ook bij het voorzien in de meest elementaire consumptieve behoeften (vers brood bakken, kleding maken, een restaurant houden) kan de kleine coöperatieve vaak betere kwaliteit en meer variatie bieden dan de al te grootschalige plansector. De sovjetoverheid is er thans (opnieuw) van overtuigd: coöperatieven kunnen op zeer nuttige wijze naast de staatssector bestaan, deze staatssector bijstaan en hem zelfs concurrentie aandoen. Bij de bevolking roepen dergelijke kleine coöperatieven echter bezwaren op. Lezersbrieven beschrijven die coöperatieven als anti-socialistische instellingen: wie bij een coöperatieve aansluit wil zich vlug (op antisociale wijze) rijk maken. Bovendien zijn de prijzen voor hun produkten zo hoog dat de gewone burger ze niet meer kan betalen. Tenslotte worden morele bezwaren geopperd: coöperatieven zijn vaak een toevluchtsoord voor negatieve elementen (mensen met een strafregister, parasieten). Gorbatsjov probeert om via fiscale maatregelen aan een aantal bezwaren tegemoet te komen, maar hoe hoog moet de belasting zijn om geen aanstoot te geven en toch voldoende stimulerend te zijn? Noch de overheid, noch de doorsnee sovjetburger willen de ‘verworvenheden’ van het socialisme volledig prijsgeven. De perestrojka van Gorbatsjov geeft immers geen nieuwe, hoopgevende richting aan het socialisme, maar evolueert langs louter pragmatische beleidslijnen. Zolang de perestrojka geen coherente ideologische fundering krijgt, zal de spanning tussen pragmatisme en (voorbijgestreefde) ideologie een voortdurende belemmering blijven voor een geslaagde economische wederopbouw. | |
BesluitUit dit verhaal moet blijken dat de economische perestrojka gekenmerkt is door een sterk doorgedreven pragmatisme. Alle middelen heiligen dat éne doel, nl. de economische ombouw van de sovjetmaatschappij. Daartoe is | |
[pagina 550]
| |
de sovjetoverheid bereid om het sociaal contract anders te definiëren, tussentijdse maatregelen te nemen om sociale onrust te vermijden én beroep te doen op het buitenland voor geld en technologie. De perestrojka vult de ideologische leemte echter niet op: wat kan de drijfveer van de burgers zijn, nu de grote belofte van het communisme ongeloofwaardig is geworden? Op dit ogenblik kan het enige antwoord zijn: het materialistische eigengewin van elkeen. Maar dit principe consequent doortrekken lijkt in de huidige Sovjetunie politiek en sociaal niet haalbaar. |
|