Streven. Vlaamse editie. Jaargang 56
(1988-1989)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 460]
| |
ForumGorbatsjov, de erfgenaam van SolzjenitsinEen profeet, in de bijbelse betekenis, is iemand die het heden interpreteert eerder dan iemand die de toekomst voorspelt. Of beter misschien: iemand die het heden peilt en zo de toekomst anticipeert. Dit is van toepassing op Alexander Solzjenitsin en de brief die hij op 3 september 1973 aan ‘de leiders van de Sovjetunie’ schreef. De Sovjetleiders namen er niet eens akte van en vijf maanden later werd Solzjenitsin verbannen. We zaten toen nog volop in de ‘periode van stagnatie’. Maar nu krijg je de indruk dat president Mikhail Gorbatsjov in zekere zin alsnog op die brief antwoordt en erkent dat hij een juiste analyse bevatte. Onlangs verklaarde Vadim Medvedev, chef-ideoloog, nog dat bepaalde werken van Solzjenitsin in de Sovjetunie niet konden worden gepubliceerd omdat zij ‘radicale aanvallen op het politieke systeem zelf bevatten’. Solzjenitsins onvergeeflijk vergrijp was dat hij, met name in Lenin in Zürich, Vladimir Ilyich Lenin had gedenigreerd. Er zijn nu eenmaal grenzen aan de glasnost. Over Stalin mag je op het ogenblik zo ongeveer alles zeggen wat je wilt; van hem wordt nu gezegd dat hij ‘Lenins gedachtengoed heeft verdraaid’. Maar Lenin zelf blijft taboe, om de eenvoudige reden dat zonder hem de Sovjetstaat geen enkele legitimiteit meer bezit. Tijdens een recent bezoek aan Groot-Brittannië zei Anatoly Strelyani, een voormalig redacteur van Novy Mir, dat schrijvers momenteel druk uitoefenen om Solzjenitsins werk opnieuw te laten uitgeven. Toen iemand hem vroeg of hij inderdaad een ‘heruitgave’ bedoelde, antwoordde Strelyani dat de boeken van Solzjenitsin altijd al ter beschikking hadden gestaan van de communistische leiders. Er kan dus weinig twijfel over bestaan dat Gorbatsjov Solzjenitsin heeft gelezen. Wat heeft hij van hem geleerd? In die brief van 1973 vroeg Solzjenitsin met aandrang af te zien van ‘die fantastische wereldmissies’ waartoe de Sovjetunie zich geroepen waande. Latijns-Amerika werd door niemand bedreigd. De Afrikanen moesten zelf aan hun staatsvorm en beschaving bouwen. De Arabieren hadden de islam om zichzelf te behelpen. Het ‘heil’ van de natie - Solzjenitsin gebruikte deze religieuze term - lag binnen haar eigen grenzen. ‘Imperialistische neigingen en de morele gezondheid van een volk’, zo stelde Solzjenitsin, ‘zijn niet met elkaar te verzoenen’. Zonder nu compleet naar ‘isolationisme’ over te hellen, probeert Gorbatsjov intussen toch zijn troepen uit Afghanistan terug te trekken, zet hij de Cubanen aan Angola te verlaten en de Viëtnamezen Cambodja. Ethiopië, Bulgarije, Cuba en andere bevriende staten heeft hij laten verstaan dat ze niet voor altijd op de Sovjetunie kunnen blijven rekenen. Ideologische orthodoxie is niet langer een garantie voor economische en militaire hulp. Hij gaat voorlopig nog niet mee met Solzjenitsins idee, dat de toekomst van de Sovjetunie ligt in het openstellen van Siberië. Dat was een 19e eeuws Slavofiel idee: onontgonnen noordoostelijk gebied moet, schreef Solzjenitsin, ‘onze hoop, ons reservoir, onze droom’ worden. Stalin maakte met zijn | |
[pagina 461]
| |
concentratiekampen van die droom een karikatuur. Maar de ecologische bezorgdheid die achter die idee zat, is niet verloren gegaan. In de ogen van Solzjenitsin bood Siberië de kans op een nieuw begin, buiten het bereik van de verlokkelijke technologische sirenen van het Westen. Sinds Tsjemobyl is men zich meer dan ooit bewust geworden van de dreiging van een definitieve teloorgang van nietvernieuwbare hulpbronnen en het gevaar van de verloedering van het leefmilieu. Rood wordt stilaan groen. Dit mag voorlopig nog meer retoriek zijn dan werkelijkheid. De uitvoering van het Plan heeft nog altijd dezelfde catastrofale ecologische gevolgen als het ‘winstbejag’ in het Westen. Maar het ecologisch bewustzijn is wakker geworden en is bijzonder sterk in de Baltische staten en in Armenië. Solzjenitsin spreekt vaak met verachting over het Westen, dat hij in 1973 beschreef als geestelijk verlamd, week en uitgeblust. Toch meende hij dat dit Westen een betere kans maakte om ‘die crisis te overleven, zijn vastgeroeste misvattingen op te geven en, over enkele jaren, aan een reconstructie te beginnen’. ‘Reconstructie’, het Russisch woord ervoor is perestrojka. Deze Gorbatsjov-slogan komt ook nog op een andere plaats in de brief voor, waar Solzjenitsin de opvatting van Andreï Sacharov ‘over de onvermijdelijke convergentie van Oost en West’ bestreed. ‘Het gaat op het ogenblik niet om “convergentie”, maar om een fundamentele vernieuwing en perestrojka, in het Oosten zowel als in het Westen, want beide bevinden zich in dezelfde impasse’. De ecologische impasse, bedoelde Solzjenitsin, zoals die beschreven is door het Teilhard de Chardin genootschap en de Club van Rome. Men kan opmerken dat perestrojka een vage term is zonder precieze inhoud. Maar de coïncidentie is opvallend. Een van Solzjenitsins voorspellingen is al bijna helemaal uitgekomen. In 1973 zag hij de Sovjetunie door niemand bedreigd, tenzij door China: ‘Niemand anders bedreigt ons en niemand anders is van plan ons aan te vallen’. Hij besteedt een hele paragraaf aan ‘de oorlog met China’. Zo lang er een ideologisch conflict woedt, schrijft hij, behoort oorlog met China tot de mogelijkheden. Maar - en dit kwam eerder uit dan verwacht - ‘ideologische meningsverschillen zullen vroeg of laat vanzelf verdwijnen en zo zal er allicht nooit een Chinees-Russische oorlog komen’. Het besef dat er van het Westen geen reële dreiging uitgaat, bracht Gorbatsjov tot zijn ontwapeningsvoorstellen om ongeveer dezelfde redenen die Solzjenitsin al aangaf: ‘Voor vredestijd zijn we overbewapend; wij vervaardigen enorme hoeveelheden wapens die telkens weer vernieuwd moeten worden, en we leiden veel meer manschappen op dan we ooit nodig hebben’. Solzjenitsin stelde voor de verplichte legerdienst af te schaffen, die bestond immers ook niet in China of in de VS. Dat voorstel heeft Gorbatsjov nog niet overwogen, maar intussen maakte hij het de vodkadrinkers wel moeilijk: vodka, schreef Solzjenitsin, ondermijnt het leven van de natie. Een centraal thema in Solzjenitsins analyse betrof de oplichterij van de ‘ideologie’. ‘Ideologie laat het hele maatschappelijke leven vastlopen: het denken, de taal, de berichtgeving - met leugens en nog eens leugens’. Nog meer: ‘Alles baadt in leugens en iedereen weet het - men zegt het dan ook ronduit in privégesprekken, men maakt er grappen over, men jammert er over, maar in officiële toespraken blijft men als papegaaien napraten wat men “verondersteld wordt te zeggen”’. Een van de gevolgen van de glasnost is dat wat eens het onderwerp was van privégesprekken, nu in de Pravda en de Izvestia wordt afgedrukt. Maar zoals Anatoly Strelyani zei, glasnost is niet op zichzelf een goede zaak, maar alleen als hefboom voor het te hervormen | |
[pagina 462]
| |
systeem. Gorbatsjov sprak vorig jaar dezelfde taal: ‘Er zijn geen grenzen aan glasnost; ik herhaal, er zijn geen grenzen, zolang glasnost de belangen van het socialisme en van de natie dient’. Dat is de reden waarom je om het even wat mag zeggen over Stalin, waarom je monumenten mag oprichten voor de slachtoffers van het stalinisme, terwijl Lenin sacrosanct blijft. Ideologie kan niet helemaal uitgewisseld worden tegen pragmatisme zolang Lenin de maatstaf blijft van ideologische rechtgeaardheid. Tenslotte bevat Solzjenitsins nalatenschap nog drie andere thema's waarmee Gorbatsjov zal moeten zien klaar te komen: godsdienst, nationalisme en democratie. Solzjenitsin is van mening ‘dat het atheïsme de voornaamste inspiratie, het centrale punt van het marxisme is, al de rest is daaraan opgehangen’. Hij baseerde zich daarbij op het gedateerde boek van Sergei Bulgakov, Karl Marx as a religious Type, uit 1906. Maar zijn ervaringen in de Goelag waren niet van die aard dat ze hem van mening deden veranderen. Gorbatsjov neemt een pragmatische houding aan tegenover de godsdienst. In april 11. sprak hij met de Russisch-orthodoxe patriarch Pimen over ‘Eén vaderland, één geschiedenis en één toekomst’. Maar, zoals Solzjenitsin zei, toen Stalin tijdens de ‘grote vaderlandse oorlog’ eveneens toenadering zocht tot de orthodoxe kerk, ‘was er niemand verwonderd, niemand liet een traan om het marxisme; iedereen vond het de meest normale zaak van de wereld, in de grond gewoon Russisch’. Nationalisme is in de Sovjetunie nauw verweven met godsdienst. Solzjenitsin vermeldt dit probleem maar terloops. Na de jongeren te hebben aangespoord naar het noordoosten te trekken, vervolgt hij: ‘Ongetwijfeld zal een dergelijke verlegging van het zwaartepunt ons vroeg of laat verplichten onze protectie en beveiliging van Oost-Europa op te geven. En er kan geen sprake van zijn dat we een perifere natie binnen onze grenzen houden’. Dit blijft vaag, of... voorzichtig geformuleerd. Allicht bedoelde hij met een ‘perifere natie’ Oekraïne of Wit-Rusland. In 1989 weten wij dat Armenië en de Baltische republieken de eersten zijn om aanspraak te maken op autonomie. In 1973 meende Solzjenitsin dat de Sovjetunie nog niet rijp was voor democratie en dat de plotselinge invoering ervan alleen maar aanleiding zou geven tot ‘een melancholische herhaling van 1917’. Daarom stelde hij zijn hoop op een mildere vorm van autocratie, zonder terreur of ideologische oplichterij, gebaseerd op legaliteit. Dat schijnt zo min of meer te zijn wat Gorbatsjov voor ogen staat. Hij probeert een vastgelopen en logge bureaucratie van bovenaf te hervormen. Dat is altijd een riskante onderneming. Nu hij openlijk gezegd heeft hoe de Sovjeteconomie ervoor staat, zal hij er ook moeten voor zorgen dat er boter bij de vis komt, anders wordt hij voorgoed uitgeteld. Het vreemde is - of misschien is het toch niet zo vreemd - dat we tot nog toe van Solzjenitsin nog niets over Gorbatsjov gehoord hebben, van Gorbatsjov nog niets over Solzjenitsin. Toch lijken ze bijna bloedbroeders. Na een bezoek aan Rusland rond de eeuwwende, schreef Rainer Maria Rilke: ‘De Slavische ziel bezit een vierde dimensie, een verborgen long die het haar mogelijk maakt te overleven’. Misschien vinden Gorbatsjov en Solzjenitsin elkaar in die Slavische vierde dimensie.
Peter Hebblethwaite | |
[pagina 463]
| |
Joden, christenen en hun Heilige Schrift
| |
[pagina 464]
| |
delijk onder druk van het opkomend christendom is gefixeerd, wordt als een volstrekt onhoudbare these terzijde geschoven. Moderne geleerden zijn vrij unaniem van oordeel dat het proces van canonisatie (veel) eerder heeft plaatsgevonden dan het traditionele jaartal van omstreeks 100 n.C. Mulder zelf tekent voor een bijdrage waarin alles bijeen staat dat te maken heeft met het proces van tekstoverlevering. Ieder die op een of andere wijze de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament gebruikt, zou dit opstel moeten lezen. Datzelfde geldt trouwens voor de studie van Charles Perrot, een van de hedendaagse experts op het gebied van de bijbellezing in de (oude) synagoge. Met de bijdrage van de Jeruzalemse hoogleraar E. Tov wordt een tweede cluster van artikelen geopend, waarin de aandacht wordt gevestigd op de oude vertalingen, zoals de Griekse Septuaginta, de Samaritaanse Targum op de Pentateuch, de joods-arameese vertalingen (de zgn. Targumim), de Syrische vertaling van het Oude Testament (de Peshitta) en uiteraard de Latijnse vertalingen, waarvan de Vulgaat - het levenswerk van Hiëronymus - ongetwijfeld de bekendste zal zijn. De eerste en de laatste bijdrage uit deze serie, resp. handelend over de Septuaginta en de Vulgaat, zijn het meest leesbaar; mogelijk is dat ingegeven door de functie die uitgerekend deze beide vertalingen binnen het christendom hebben vervuld. De derde afdeling van dit magistrale boekwerk vraagt uitvoerig aandacht voor de wijze waarop het Oude Testament in allerhande kringen en door allerlei schrijvers is gebruikt, het gezag dat de Heilige Schrift onder hen bezat, en de interpretaties die eraan werden gegeven. Zo wordt, om te beginnen, uitvoerige informatie verstrekt over het Schriftgebruik door de monnikengemeenschap van Qumran bij de Dode Zee. Speciale aandacht verdient mijns | |
[pagina 465]
| |
inziens de bijdrage van Devorah Dimant over de functie van de oudtestamentische citaten in de apocriefen en pseudepigrafen; er blijken bepaalde patronen steeds terug te keren. Deze intrigerende detailstudie wordt gevolgd door evenzovele bijdragen over het Schriftgebruik in de werken van Philo, van Flavius Josephus en van enkele andere hellenistisch-joodse auteurs. Uiteraard is er ook ruime aandacht besteed aan de interpretatie van de Schrift in de rabbijnse literatuur, die een heel systeem van regels ontwikkeld heeft voor de uitleg van de heilige tekst. Ook wordt stilgestaan bij de vaak vergeten wereld van de Samaritaanse traditie, die alléén de vijf boeken van Mozes als gezaghebbend erkent. Een heel apart gebied betreft de wijze waarop de gnostische literatuur met het Oude Testament is omgegaan. De vaak gehoorde standaardopmerking, als zou het gnosticisme het Oude Testament volledig verworpen hebben, blijkt in elk geval volstrekt onjuist. Zoals gewoonlijk, liggen de zaken veel gecompliceerder en dient er zeer genuanceerd over dit onderwerp te worden gesproken. Met twee belangwekkende opstellen van E. Earle Ellis - een over het Oude Testament en zijn interpretatie in de vroege kerk, de tweede over de functie van het Oude Testament in de geschriften van de kerkvaders - wordt dit werk besloten. Voor de echte fijnproevers zal de ‘Accumulative Bibliography’ (pp. 797-852) uiteraard nog een zeer welkom dessert vormen, terwijl de ‘Index of Sources’ (pp. 853-929) garant staat voor het snel kunnen terugvinden van de gebruikte bronnen. Het moge duidelijk zijn, dat hier een publikatie wordt geboden van hoog internationaal gehalte. De nieuwsgierige - of liever: leergierige - lezer(es) die, heel begrijpelijk, enigszins opziet tegen deze volumineuze band, kan ik aanraden te beginnen met de bijdrage van Ellis over de vroege kerk (pp. 653-726) en daarnà de intrigerende nieuwere inzichten van Beckwith over de wording van de Hebreeuwse canon te bestuderen (pp. 39-86). De rest van dit lijvig werk zal men daarna zeker niet ongelezen willen laten.
Panc Beentjes |
|