| |
| |
| |
Shoah
Is een rationele verklaring ervan mogelijk?
Ludo Abicht
November 1988 in Wenen. Op een paar honderd meter van de historische Heldenplatz demonstreren Oostenrijkse nationalisten en neo-nazi's tegen de première van het gelijknamige stuk van Thomas Berhard. In de Stephansdom leest de pastoor een herderlijk schrijven voor van de Oostenrijkse bisschoppen over de Kristallnacht van november 1938. De demonstranten scanderen dat Berhard de nationale helden en het volk verguist, en de bisschoppen ‘verwijten’ hun voorgangers en de gelovigen van vijftig jaar geleden dat ze de gruwel van de jodenvervolgingen passief hebben toegelaten of er actief aan hebben meegewerkt. Op het plein voor de kathedraal staat een kleine tentoonstelling met de bekende foto's van de holocaust en teksten die in vier talen oproepen tot waakzaamheid tegen elke vorm van heroplevend antisemitisme en racisme. Uit de televisiedebatten en de krantenartikels blijkt de verscheurdheid van een land dat zijn verleden duidelijk nog niet verwerkt heeft. Maar ook die generaties die, zoals Helmut Kohl het zo treffend zei ‘het geluk hebben gehad, iets later te zijn geboren’, en die dus niet met de schuldvraag mogen worden geconfronteerd, zijn er nog niet in geslaagd een bevredigende verklaring van de gebeurtenissen te vinden.
Synchronisch kan men de Shoah, de uitroeiing van de Europese joden, plaatsen binnen de moderne ervaring van de volkerenmoorden, die tegen het einde van de vorige eeuw begonnen zijn met de vernietiging van de Noordamerikaanse Indianen en sindsdien onze twintigste eeuw bijna ononderbroken gestigmatiseerd hebben. Toen de Praags-Duitse auteur Franz Werfel in 1932 zijn epos publiceerde over de uitmoording van de Armeniërs in Turkije lagen de plannen al klaar om in het Derde Rijk de ongewenste minderheden (joden, zigeuners en anderen) te onderdrukken en tenslotte te doen verdwijnen. En de na-oorlogse generatie was nauwelijks bekomen van het nieuws over de genociden in Duitsland en de Sovjet- | |
| |
unie, of ze krijgt op de televisie beelden te zien van de massagraven in Cambodja, om slechts de bekendste voorbeelden te citeren.
Diachronisch is de Shoah dan weer het dieptepunt van de jodenvervolgingen die lang vóór onze tijdrekening begonnen zijn en in de middeleeuwen tot uitspattingen geleid hebben die we nu als een voorafschaduwing van de Kristallnacht en de pogroms herkennen. Het joodse historische bewustzijn, dat geen enkele vervolging vergeet, legt de nadruk op deze continuïteit die inderdaad niet te loochenen valt.
Een derde invalshoek is tenslotte de ontwikkeling van het mechanisme van de Shoah zelf, te beginnen met de praktijk van de gedwongen sterilizatie en euthanasie en de technische vervolmaking van het proces van de gasvrachtwagens tot de massamoorden in de gaskamers van de uitroeiingskampen in Oost-Europa. Het boek van de Amerikaanse psychiater Robert Jay Lifton (Nazidokters. De psychologie van de rassenmoord in het Derde Rijk, 1988) geeft wegens zijn streng wetenschappelijke aanpak een merkwaardig inzicht in deze evolutie.
Maar ook de nuchtere cijfers spreken een eigen taal: tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn ongeveer 50 miljoen mensen omgekomen, waarvan 21,3 miljoen Sovjetburgers. In de kampen en door de acties van de Einsatzgroepen zijn meer dan 11 miljoen mensen vermoord, waaronder volgens de laatste berekeningen (Raul Hilberg, La destruction des juifs d'Europe, 1988) 5,1 miljoen joden (Het overal geciteerde cijfer van ‘zes miljoen’ stamt in feite uit een uitspraak van Eichmann in 1944 en werd later door deze nauwgezette bureaucraat zelf gecorrigeerd, maar is intussen onuitwisbaar in de traditie opgenomen). De om begrijpelijke redenen vaak verwarde discussie over de juistheid van deze cijfers is de basis waarop revisionistische historici als Butz en Faurisson (Mémoire en Défense. Contre ceux qui m'accusent de falsifier l'Histoire. La question des chambres à gaz, 1980) de hele Shoah tot mythe pogen te verklaren. Hun minutieuze argumentaties kunnen echter niet door morele verontwaardiging of censuur worden weerlegd, maar moeten door een nog veel preciezere historische studie worden bestreden.
Het is niet de bedoeling van dit artikel, hier het overigens aan te bevelen standaardwerk van Hilberg samen te vatten of de beweringen van een Faurisson punt voor punt te weerleggen, maar om een reeks stellingen te formuleren die ons toelaten na te gaan, hoe dit hele onmenselijke proces mogelijk is geweest. Alleen zo kunnen we ons bewust worden van ontwikkelingen die in het beginstadium nog ‘aufhaltsam’ (Brecht) waren, maar een paar stadia verder inderdaad als een soort Noodlot werden ervaren.
| |
| |
| |
1. Geen oorlogsdaad
De uitroeiing van de Europese joden kan niet als een oorlogsdaad tegen een vijand van het Derde Rijk worden verklaard. In de mate van het mogelijke moeten we op een rationele manier deze manifest irrationele gebeurtenissen proberen te begrijpen. Zo kan men de moorden op communisten en andere verzetsstrijders in zekere zin wel als een oorlogsdaad verklaren, maar dat geldt in geen geval voor de moorden op joden, zigeuners en homoseksuelen. Hier zijn mensen schuldig omdat zij geboren werden, ontologisch, niet om wat ze eventueel gedaan hebben of om de bedreiging die ze zouden kunnen vormen. De jodenvervolging was reeds lang aan de gang vóór de internationale joodse instanties tot verzet tegen het regime opriepen. De idee van een ‘oorlogsdaad’ is louter propagandistisch en kan de genadeloze strijd tegen ongewapende burgers, kinderen en oude mensen begrijpelijk maken.
| |
2. Een militaire catastrofe
Louter militair gezien was de Shoah een catastrofale operatie voor het Derde Rijk. De campagne tegen de kernfysica als ‘joodse’ wetenschap (Einstein) en de aanvankelijke uitschakeling van de joodse wetenschappers heeft de Duitse militaire research vanaf het eerste ogenblik benadeeld. En toen tijdens het laatste jaar van de oorlog oude mannen en kinderen het bedreigde Rijk moesten verdedigen, waren meer dan 400.000 soldaten en ambtenaren, een getalsterkte die overeenkomt met de huidige Bundeswehr, bezig met het uitvoeren van de tijdens de Wannseeconferentie besliste uitroeiingsplannen. Louter strategisch gezien heeft de Shoah, hoe bitter ironisch dit ook klinkt, de ondergang van het Derde Rijk versneld en kan men in feite terecht van een ongewilde ‘zelfmoordonderneming’ van het naziregime spreken. Deze stelling wordt uitvoerig gedocumenteerd in Bernt Engelmanns Deutschland ohne Juden. Eine Bilanz (1979). Dit werd al in 1942 ingezien door Herman Göring, maar zelfs hij kon de machine niet meer stopzetten die hij mede op gang gebracht had.
| |
3. Een culturele aderlating
Wanneer men het culturele niveau van de huidige Duitstalige staten (DDR, West-Duitsland, Oostenrijk) vergelijkt met de internationale uitstraling en
| |
| |
creativiteit van bijvoorbeeld de Weimarrepubliek of het vooroorlogse Wenen, bemerkt men pas wat hier onherroepelijk is verlorengegaan. Het was de expliciete bedoeling van de nazi's, door de uitmoording van de ongewenste minderheden heel Duitsland in een bloeiend en gezond Germaans rijk om te vormen. De uitmoording heeft inderdaad plaatsgevonden, en als resultaat hiervan zijn de erfstaten van dat rijk duidelijk cultureel provinciale gebieden geworden. Niet alleen hebben ze de militaire nederlaag en de bezetting nog niet verwerkt, maar ondanks de economische heropbloei in het Westen en, mutatis mutandis, ook in het Oosten spelen ze lang niet meer de culturele avantgarderol van vroeger. De onvoltooide, moeizame en vaak bedrieglijke ‘Vergangenheitsbewältigung’ blijft het politieke en culturele leven teisteren, zoals onlangs nog gebleken is uit de ongelukkige Jenninger-affaire in de Bundestag. Men zou met andere woorden kunnen stellen dat de vernietiging van de Duitse en Oostenrijkse joden zelfs vanuit een louter Duits-nationaal standpunt een mislukking is geworden. Theoretisch zouden we deze empirische evidentie kunnen toetsen aan de conclusies die Fernand Braudel in zijn studie over de Franse identiteit trekt in verband met de integratie van verschillende subculturen op één grondgebied. Dit geldt uiteraard niet alleen op het terrein van de literatuur en de wetenschap (de Nobelprijzen toen en nu), maar wellicht nog meer voor de culturele verarming van het dagelijkse leven in een uniculturele gemeenschap.
| |
4. Het Kwaad heeft een adres, een naam en een gezicht
Cultuurfilosofen als Ernst Jünger en Mircea Eliade hebben het steeds over de demonische machten van het Kwaad, die de gruwelen van de Shoah zouden verklaren. Dit is een vaak gehoord maar gevaarlijk argument, want hoe kan er dan nog sprake zijn van enige individuele of collectieve verantwoordelijkheid voor de misdaden die uit naam van een of andere ideologie begaan werden en nog plaatsvinden? Zulke als het ware ‘metafysische’ of pseudo-religieuze begrippen dienen vaak om een heel concrete situatie te verdoezelen of tenminste te verontschuldigen. Dit is in elk geval duidelijk wanneer we even nagaan hoe beide auteurs zich tegenover de helemaal niet zo mysterieuze krachten van het Duitse nationalisme of het Roemeense fascisme gedragen hebben. Dat Ernst Jünger een overtuigd militarist was en een aanhanger van de zogenaamde ‘conservatieve revolutie’ uit de tijd van de Weimarrepubliek is bekend, zelfs al heeft hij zich later, veel later, in de geest aangesloten bij de revolte van de Wehrmachte- | |
| |
lite tegen de Führer die de oorlog aan het verliezen was. Maar dat de godsdienstfilosoof Eliade een actieve rol heeft gespeeld in het Roemeense fascisme en antisemitisme is pas onlangs bekendgeworden. Het is niet de bedoeling hier het proces te maken van deze denkers die hier slechts illustratief worden vermeld. Wel lijkt het nodig te benadrukken dat men deze menselijke misdaden - menselijk in de betekenis van Thomas van Aquino's ‘actus humanus’ - niet zo makkelijk op de rug van de duivel kan schuiven. De Shoah was mensenwerk en moet als zodanig beoordeeld worden, willen we er ooit in slagen een herhaling ervan te vermijden.
| |
5. Tegen het begrip ‘Kollektivschuld’
Begrippen als ‘collectieve schuld’ (Jaspers) en ‘de schuld van de kinderen’ zijn gevaarlijk, omdat hierdoor een aantal zaken verward en andere vergeten worden. Om te beginnen werd (en wordt) nog steeds te weinig gesproken over de ‘Zivilcourage’ van het Duitse niet-joodse verzet, zodat de indruk ontstaat dat dit zich beperkt tot de romantisch-heroïsche episode van het komplot van de ‘Weisse Rose’ in München en de laattijdige pogingen van de generale staf van de Wehrmacht om Hitler te vermoorden. In de DDR wordt dan weer te sterk de nadruk gelegd op de rol van de communisten, vooral na de inval van Hitler in de Sovjetunie en het de facto verbreken van het niet-aanvalspact. Dit verzet, waarbij toch meer dan 70.000 mensen betrokken waren, moet men zien tegen de achtergrond van de politieke onmondigheid van de Duitse bevolking. Die onmondigheid, die men wellicht vanaf het midden van de jaren dertig als angst voor represailles kan uitleggen, was de historische erfenis van een ondemocratisch Duitsland, dat nooit een eigen revolutie heeft gekend, afgezien dan van de opstand van de intellectuelen en studenten in het jaar 1848. Wanneer men deze erfenis verzwijgt, valt men onvermijdelijk terug op een beoordeling van het typische Duitse karakter, dat voor alles verantwoordelijk zou zijn. In plaats van de metafysische verklaring over de rol van het Kwade, heeft men hier te doen met een min of meer psychologische benadering die m.i. de grens van het racisme overschrijdt. Vergeleken met de realiteit van de actieve, vaak enthousiaste collaboratie in de bezette landen van Europa houdt dit oordeel over het ‘typisch Duitse’ vanzelfsprekend geen stand. Daarbij komt nog als extra belasting, de medeplichtigheid of het verzuim van de democratische landen, van de VSA tot Zwitserland, die weinig of niets gedaan hebben om de Shoah te verhinderen of
| |
| |
zelfs om de vluchtelingen en later de overlevenden van de kampen op te vangen.
| |
6. De diepe wortels van het moderne antisemitisme
Sinds de vroege middeleeuwen is het latente antisemitisme altijd een mobilisatiemogelijkheid geweest, waarnaar vorsten en kerkleiders in tijden van crisis konden grijpen. Wie daaraan twijfelt leze het uitvoerig gedetailleerde historische werk van Leon Poliakov, een van de autoriteiten op het gebied van het historische antisemitisme. Dit klassieke, ‘theologisch’ geïnspireerde en economisch bijzonder nuttige antisemitisme werd na de Franse Revolutie langzamerhand vervangen door een nieuwe vorm van minderhedenhaat. De joden werden beschouwd als volksvreemde profiteurs van de nieuwe liberté en égalité. Men verweet de joden enerzijds hun anders-zijn, hun isolement, en anderzijds hun assimilatie die gelijkgesteld werd met infiltratie en subversie. Het beruchte pamflet, De protokollen van de Wijzen van Zion (1909), gebruikte jaren later hetzelfde argument: de joden proberen de wereld te domineren hetzij via de banken (Rothschild) hetzij via de revolutie (Marx, Rosa Luxemburg, Trotsky). Deze afgunst werd volgens Wilhelm Reich nog versterkt door een soort van seksuele nijd als typisch produkt van een seksueel gefrustreerde kleinburgerij. De joden, die de reputatie hadden seksueel actiever te zijn, werden dus ook voorgesteld als de bedervers van de goede (Duitse) zeden. Men vindt datzelfde argument terug in de primitieve vormen van rassenhaat van de blanke Amerikanen tegen de zwarten: de meeste lynchings hadden te maken met een echte of vermeende relatie tussen een blanke vrouw en een zwarte man. In de jaren zestig hebben onder meer Masters en Johnson ook deze mythe weerlegd, maar dat belet niet dat ze nog leeft. Met deze verkrampte seksuele voorstellingen ging een pseudowetenschappelijke theorie samen, vaag geïnspireerd door de extreme uitwassen van het sociale darwinisme. Dit biologisme of ‘racisme’ was dan weer verwant aan het romantische nationalisme, dat al sinds de vrijheidsoorlogen
van 1813 tegen Napoleon xenofobe trekken vertoonde, zoals blijkt uit de houding van b.v. een Turnvater Jahn of uit de discriminatiepolitiek van de meeste Duitse studentenverenigingen (Burschenschaften, later Verbindungen) van de negentiende eeuw. Juist tegen al deze vooroordelen en wetenschappelijke onzin had men van de kant van de intellectuelen een sterk verzet kunnen verwachten, ware het niet dat het vaak de universiteiten waren die deze theorieën verspreidden. Men kan hier in de ware zin van het woord van een
| |
| |
‘trahison des clercs’ praten. Getuige de rol van de professoren en studenten bij de boekenverbrandingen van 1933 en het levenslange ‘zwijgen’ van de anders zo welsprekende Heidegger, om maar twee bekende voorbeelden aan te halen. Dit wil zeggen: in de jaren dertig ontbrak in Duitsland een sterk moreel tegengewicht dat de wetenschappelijke onzin van dit antisemitisme had kunnen ontzenuwen. Normaal berust de verantwoordelijkheid voor dit verzet bij de kerken, de onderwijsinstellingen en de intellectuelen in het algemeen, zoals dit zo schrijnend verwoord werd in het gedicht van Pastor Niemöller over de deportaties van de joden, en dan van andere groepen en zo verder ‘tot er niemand overbleef om te protesteren’. Tegenover het falen van de morele autoriteiten staat het materiële failliet van de arbeidersbeweging, die hopeloos verdeeld was en meer energie gebruikte om de andere vleugel te bestrijden dan om zich tegen het fascisme en de jodenvervolging te verzetten. Dit was de periode, waarin de sociaaldemocraten de schuld voor de problemen in de schoenen van de onverantwoordelijke communistische agitatoren schoven, en de communisten op hun beurt de fatale term ‘sociaalfascisten’ hanteerden om er de reformistische vleugel van de arbeidersklasse mee te slaan. Dat er intussen bij socialisten en communisten antisemitische gevoelens leefden aan de basis, werd door beide partijen met klem ontkend, ook al had de studie van het Frankfurter Institut für Sozialforschung dat overtuigend bewezen. Tenslotte, om het geheel van factoren af te ronden, speelde de formele tolerantie van de democratisch-burgerlijke maatschappij ook een belangrijke rol. Moet er democratische vrijheid zijn voor de uitgesproken vijanden van de democratie? De nazi's beriepen zich op hun recht op vrije meningsuiting, terwijl ze vaak in één adem lieten verstaan dat ze geenszins van plan waren dit recht aan
anderen toe te staan, eens dat zij aan de macht zouden komen.
| |
7. De gevolgen
In een moreel en politiek vacuüm, verhevigd door de crisis van het wereld-kapitalisme vanaf 1929, werd de meerderheid van de bevolking meer dan ooit vatbaar voor theorieën over zondebokken, ideeën die teruggrepen op eeuwenoude tradities. De leidersplaats werd ingenomen door een grondig getraind korps van fanatici die een beweging in gang zetten die niet meer te stuiten was. Eerst werd het verzet van de arbeiderspartijen uitgeschakeld door uitzonderingswetten en terreur. Daarna werden de joodse burgers systematisch uit het openbare leven uitgeschakeld via de campagnes
| |
| |
voor de zogenaamde Arisierung van het openbaar ambt, het bedrijfsleven en de vrije beroepen. Dan begon de definitieve uitschakeling van alle joden in het Rijk en de bezette gebieden van de rest van Europa: alles moest zo spoedig mogelijk ‘judenrein’ worden gemaakt. Dit proces nam verschillende vormen aan: uitwijking, deportatie of verbanning. Dit verliep echter niet snel genoeg, en bij gebrek aan enige efficiënte tegenmacht kregen de ideologisch extreemste elementen in de nazi-partij de bovenhand. Door strafmaatregelen reduceerde men de slachtoffers eerst tot ‘Untermenschen’, een nieuwe variante van ‘lebensunwertes Leben’, tegen wie men zich alles kon en dus mocht permitteren.
Toch waren er in het begin in de Duitse bevolking en zelfs bij de nazi's nog resten van morele bezwaren overgebleven, maar het was te laat om die tot een echt verzet te organiseren, zodat de weinige voorbeelden van verzet zich tot heroïsche en moreel hoogstaande wanhoopspogingen moesten beperken. Maar het valt op dat het geheime karakter van de Endlösungspolitiek en vooral de eufemismen van de LTI (de zogenaamde Lingua Tertii Imperii) op potentiële problemen wijzen voor de SS, die met de uitvoering van het vernietigingsprogramma was belast. Dit is waarschijnlijk ook een reden waarom er zowel van joodse kant als in het democratische buitenland, zo laat en zo weinig afdoende op deze uitmoording werd gereageerd.
| |
8. Kan men echt van Wiedergutmachung spreken?
Net als de bureaucratentaal van het Derde Rijk wemelde van eufemismen (Endlösung, Sonderbehandlung, relocatie), verbergt de naoorlogse term ‘Wiedergutmachung’ de wrange realiteit van de vernietiging. De uitroeiing kan niet ongedaan gemaakt worden. Men kan hoogstens proberen een aantal lessen uit deze catastrofe te trekken. Deze lessen volgen noodzakelijk het patroon van de fouten die tijdens de nog recente geschiedenis werden gemaakt.
Zo is het onder meer essentieel, opnieuw de kritisch-humanistische plicht van de intellectuelen en de opvoeders te beklemtonen. Het mag niet meer mogelijk zijn dat men in het ene auditorium ongestoord een college houdt over de barokpoëzie, terwijl een paar deuren verder een collega door de militairen wordt aangehouden en afgeranseld. Dit leidt tot de noodzaak van het streven naar een echte democratisering, waarbij ook de rechten van de ‘minority of one’ volledig gerespecteerd worden. Zo'n vorm van democratie kan echter niet tot stand komen zonder een sterke en waakzame politieke en sociale oppositie. Wie echt begaan is met deze democrati- | |
| |
sche rechten, moet tegelijkertijd het vraagstuk van het evenwicht tussen universalisme en particularisme aanpakken. Universalisme is al te vaak synoniem gebleken van opgedrongen ‘Gleichschaltung’, terwijl het particularisme anderzijds de gettovorming van minderheidsgroepen heeft bevorderd. Wanneer we dit reële en ingewikkelde probleem uit de weg gaan, blijft de kans groot dat het drama zich onder bepaalde omstandigheden herhaalt. De Duitse filosoof Max Horkheimer heeft ooit eens gezegd dat ‘men over het fascisme zwijgt, omdat men niet over het kapitalisme wil praten’. Het kapitalisme moet hier begrepen worden als de op winstbejag beluste ingebouwde ongelijkheid tussen mensen. Deze ongelijkheid, de geschiedenis heeft het aangetoond, moet op de duur leiden tot de verbittering van hen die aan de rand van de welvaart leven. Deze verbittering kan en zal op gepaste momenten tegen minderheden van alle slag (joden, gastarbeiders, kleurlingen, homoseksuelen) gemobiliseerd worden. Deze altijd mogelijke coalitie tussen de elite en de gedeclasseerden is de sociale basis waarop een vorm van fascisme kan worden ontwikkeld en dus een van de directe oorzaken van de Shoah. Dit houdt meteen in dat de ideologische, sociale en politieke strijd tegen elke vorm van discriminatie
niet selectief kan plaatsvinden, omdat elke poging om minderheden tegen elkaar uit te spelen voor iedereen gevaarlijk is en voor velen fataal kan worden. Dat is bijvoorbeeld ook de morele motivering geweest van vele jonge Amerikaanse joden om zich massaal in te zetten in de campagnes voor de burgerrechten van de zwarten. Toen in 1964 de joodse Amerikaanse student Michael Schwerner samen met twee vrienden in Mississippi door rechtsextremisten werd vermoord omdat hij actief voor het stemrecht voor zwarten geijverd had, was dat geen toeval. Schwerner was de zoon van een progressief joods advocaat die familieleden in de Shoah verloren had en zijn antiracistische overtuiging op zijn kinderen had overgedragen. Deze erfenis heeft er waarschijnlijk ook voor gezorgd dat de meerderheid van de Amerikaanse joden ondanks de ongelukkige uitspraken van Jesse Jackson niet massaal naar de republikeinse partij zijn overgestapt tijdens de jongste verkiezingen.
| |
9. Dayenu, of is het voldoende?
Tijdens de Haggadah (het verhaal) van het joodse Pesach-maal zingen de joden over de almachtige, alomtegenwoordige Heer de volgende lofzang, waarvan ik hier een paar verzen citeer:
| |
| |
‘Want had Hij ons uit Egypte geleid, en de Egyptenaren niet gestraft,
het zou voldoende geweest zijn (dayenu);
Indien Hij de Egyptenaren zou gestraft hebben, en niet ook hun goden,
het zou voldoende geweest zijn;
Indien Hij hun goden had gestraft, en niet hun eerstgeborenen had gedood,
het zou voldoende geweest zijn;’
En zo gaat de lofzang verder, uit dank voor de weldaden die de Heer aan zijn volk heeft verricht.
In 1968 hebben Arthur Waskow en een aantal Amerikaanse rabbijnen deze tekst aangepast om op de plichten van de mensen te wijzen:
‘Want als wij één volkerenmoord zouden beëindigen en niet de andere oorlogen
zouden beëindigen die de mensen doden,
het zou niet genoeg zijn;
Als we deze bloedige oorlogen zouden stoppen, maar niet de staten de wapens
afnemen die de hele wereld kunnen vernietigen,
het zou niet genoeg zijn;
Als we de staten zouden ontwapenen, maar niet de brutaliteit van de repressieapparaten zouden uitschakelen tegen de zwakken van alle landen, van alle godsdiensten en rassen,
het zou niet genoeg zijn;
Als we de brutaliteit van de macht zouden uitschakelen, maar niet beletten dat de enen zwelgen in luxe terwijl de anderen kapotgaan van miserie,
het zou niet genoeg zijn;
Als we zouden verhinderen dat mensen van honger en ellende sterven, maar we zouden de moedige dichters niet uit de gevangenis halen,
het zou niet genoeg zijn;
Als we de dichters uit de gevangenissen halen, maar de menselijke geest niet zouden bevrijden, zodat ze de dichters kunnen begrijpen,
het zou niet genoeg zijn;
Als we de menselijke geest zouden bevrijden, maar de mensen niet toelaten, elkaar lief te hebben en broeders en zusters te worden,
het zou niet genoeg zijn.’
Want dat is de les van de Shoah, van de uitmoording van de joden en de anderen: zolang één mens ergens ter wereld, jood, christen, moslim of atheïst, Israëli, Zuid-Afrikaan of Palestijn vervolgd wordt of onrecht lijdt, is niemand van ons werkelijk vrij.
|
|